• No results found

I.7. Onderzoeksmethoden

I.7.1. De complexiteit van de omgevingspsychologie

Waarnemen geschiedt met alle zintuigen en leidt tot subjectieve beeldvorming. In die beeldvorming ontstaat een structuur. Punten, lijnen, vlakken, zones en grenzen worden in het geheugen opgeslagen. Voor het stedelijk gebied heeft Kevin Lynch (1960) dergelijke elementen gegroepeerd in zijn standaardwerk The image of the city.

Gerda Smets (1979 p18.) benoemt de vier deelgebieden van de omgevingspsychologie43.

Steeds gaat het volgens haar om de wisselwerking tussen fysisch milieu en gedrag.

44Joost van Andel heeft de relatie tussen de ruimtelijke omgeving en het gedrag van kinderen onderzocht. Ruimtelijke complexiteit (uiterlijke, morfologische vorm van de omgeving, in hoogte, kleur, materiaal, afmeting en dergelijke) is bevorderlijk voor de mate en gevarieerdheid van gebruik en voor de waardering van een omgeving. Een kernbegrip in zijn onderzoek is

affordantie. Door hem wordt dit begrip vertaald in gebruiksmogelijkheden.Het gaat om

waarneembare informatie die invloed kan hebben op de gebruiker, in positieve of in negatieve zin. Het zijn stimuluseigenschappen, die direct waarneembaar zijn.

Het begrip beleving dient expliciet vermeld te worden. In mijn onderzoek in Aken45 bleek reeds dat respondenten sterk verschillen in wat zij als de binnenstad beleven.Het beeld wijkt af van de werkelijkheid, wisselt per dag en staat ook los van de intensiteit van het gebruik en waardering van de binnenstad. Ik sluit aan bij Ronald Hamel46 met zijn uiteenzetting van het begrip waarnemen. Als we de beleving van de omgeving willen begrijpen, is het van belang om goed te weten wat de objectieve fysieke omstandigheden zijn. Wij nemen de omgeving niet waar alsof wij een onbeschreven blad zijn. Onze kennis en ervaring spelen een rol, ons huidige doel of taak of activiteit en nog veel meer: individuele verschillen. Dat is niet de enige bron van variatie tussen mensen: er zijn nog drie andere. De situationele factoren hebben te maken met de gebruikersgroep waartoe wij behoren: zijn wij in de omgeving als bewoner, als bezoeker, reiziger, werker, winkelier, koper of iets anders. Ten slotte kan onze waarneming nog worden beïnvloed door sociale condities, zijn wij bijvoorbeeld alleen of met een groep en

culturele factoren. Deze culturele verschillen betreffen bijvoorbeeld de meest comfortabele

interpersoonlijke afstand.

Bepaalde prikkels in de omgeving die relevant voor ons kunnen zijn, worden continu in verband gebracht met informatie in ons geheugen (punten, lijnen,vlakken, etc. zie eerste alinea) en daarmee vergeleken. Voor elk van de fysieke omstandigheden (kleur, geur, geluid, mensen,

43Dit zijn de waarnemingspsychologie,de experimentele esthetiek, de ergonomie en de omgevingspsychologie –in-enge-zin (pag.18)

44 Joost van Andel, Woonomgeving en kinderen: Dissertatiedrukkerij Wibro,Helmond, 1985, ISBN 90 9001032 7

45 G. Janssen en T. E. L. van Pinxteren: AKEN – STAD: Soc. Inst. RUU, 1968.

voorwerpen) kan de vergelijking goed uitvallen of slecht: het is onze beleving van de omgeving. Hoe belangrijk dit in de praktijk is, is ook nog eens aangegeven door Van Nieland en van Genuchten47. Zij onderscheiden drie aspecten van de fysieke omgeving.

Het ruimtelijke aspect:

hierbij gaat het om elementen in ruimtes ten behoeve van gebruik door mensen en de psychologische processen die het gebruik van die ruimte ondersteunen. Voorbeelden hiervan zijn bewegwijzering, breedte van deuren, hoogte van ramen etc..

Het sociale aspect:

ruimten kunnen contacten bevorderen of juist afremmen, bijvoorbeeld door bereikbaarheid, toegankelijkheid of mate waarin een ruimte uitnodigend is; Het dienstverlenende aspect:

ruimten hebben invloed op een aantal fysiologische processen die voor het menselijk functioneren van belang zijn zoals temperatuur, voldoende licht en gezonde lucht.

Uit bovenstaande blijkt al dat de omgeving, evenals van Hamel stelt, nooit los kan worden gezien van de gebruiker c.q. bewoner; er is sprake van een continue wisselwerking.

Russel en Lanius48 hebben een linguïstisch model ontwikkeld waarbij de affectieve,

emotionele reacties op omgevingen kunnen worden beschreven door de relatieve posities op de continua plezierig – onplezierig en activerend – niet activerend.

47 Eric van Nieland en Eric van Genuchten van Het Bureau voor Toegepaste Sociale Gerontologie: Gedrag en Omgeving: Omgevingspsychologisch onderzoek in het verzorgingshuis, 2008

48 Russel, J. A., and Lanius, U.F., 1984. A and the effective appraisal of environment. Journal of Environment Psychology, 4, 119 –135.

Figuur 01 Het linguïstisch model van Russel en Lavinius

De complexiteit van het beschrijven van de waardering van ruimten en voorwerpen wordt hiermee nog eens goed aangegeven. Voor elke respondent zou een dergelijk model voor de waardering en beleving van elke ruimte kunnen worden opgezet. De uitkomst geeft dan als het ware een acceptatie, voorkeuren voor bepaalde ruimten aan. Het probleem is dat in een laboratoriumsetting die modellen werkelijkheid lijken, maar dat bij veldonderzoek (interview, enquête) respondenten gedesinteresseerd kunnen raken wanneer hun van elke ruimte een waardering (plaatsing) per aspect gevraagd wordt. Uit de vooronderzoeken blijkt al dat respondenten soms geen antwoord geven op de vragen over waardering van bepaalde ruimten. Beseft moet worden dat de vragen over het verleden gaan.

Hiervoor is al aangegeven welke factoren en welke aspecten allemaal mee spelen bij omgevingsonderzoek. Beperking in de vraagstelling is echter noodzakelijk. Bij dit verkennend onderzoek zal daarom gebruik gemaakt worden van verschillende methoden.Om nog eens aan te geven hoe de omgeving idealiter bestudeerd moet worden volgt hier een bewerking door mij van het eclectic model of theoretic perspectives zoals dit door Bell, Fisher, Baum en Greene is beschreven. In feite is dit door Hamel en Van Genuchten en Van Nieland in de vorige paragraaf reeds aangegeven. Dit proces kan in het volgende eclectische diagram worden weergegeven.

Figuur 02 Eclecticisme in de omgevingspsychologie

Bij niet aanvaarding van die omgeving zal dit tot meer of minder spanning kunnen leiden en die spanning moet weer worden weggenomen door gedrag van de actor zelf of van een ander in die ruimte. Dat gedrag kan dan weer tot al of niet reductie van die spanning leiden etc. Het moge nogmaals duidelijk zijn dat in dit verkennend onderzoek deze benadering te complex is en er slechts zijdelings of deels mee gewerkt kan worden.

De conclusie is dat beperking in de vraagstelling noodzakelijk is.

Objectieve fysieke condities van een omgeving leiden tot

perceptie van die omgeving.

De perceptie wordt beïnvloed door persoonlijke kenmerken

en

situationele factoren en

culturele factoren.

(bijvoorbeeld tijd, maar ook de vrijwilligheid)

De perceptie kan leiden tot al of niet aanvaarding van die omgeving

en spanning

en

al of niet gedrag uitlokken.

etc.