• No results found

Zoals de sociologen Van Doorn en Lammers (1959, p. 218 e.v.) aangeven, worden kinderen “ingelijfd” bij de dominante cultuur. Dat is waar indien het kind behoort tot één groep. Maar dit geldt slechts voor kinderen tot een bepaalde leeftijd. Buiten het gezin vindt ook

cultuuroverdracht plaats, smaak, gewoonten en voorkeuren worden niet meer alleen van de

ouders, maar ook van anderen overgenomen. Van Doorn en Lammers noemen het gezin een sluis. Zij wijzen op de betekenis van met name het onderwijsbestel als een instituut dat mede normen en waarden bijbrengt. De inkrimping van de gezinsfunctie noemden zij in hun werk, ook nog in vele herziene drukken, relatief. Wanneer kinderen na de basisschool een vorm van vervolgonderwijs vormen reduceert deze functie verder.

Voor Pennartz (1981, p. 14.) is het wonen een zo belangrijke dimensie in het leven dat hij niet volstaat met alleen de utilitaire dimensie. Tot deze dimensie rekent hij het hebben van een

adres waar activiteiten verricht kunnen worden die ruimte en een milieu52 nodig hebben.

Daarnaast noemt hij allereerst de sociale dimensie omdat de woning de permanente plaats is vanwaar je de wereld verkent. Als derde dimensie noemt hij, in navolging van Heidegger, de existentiële dimensie: het creëren en het gebruik van ruimte. Telkens geeft hij voor de verschillende dimensies aan welke eisen er door de verschillende leden van een huishouden of het gezamenlijke huishouden worden gesteld. Zo ook voor de verschillende ruimten - vertrekken in huis. Voor kinderen is b.v. de zolder53 de ruimte waar je je vriendjes kunt ontmoeten, grenzen kunt verkennen van wat nog mag of niet mag. Ruimte heeft naast een praktische ook een psychologische functie.

Door de technologische ontwikkeling is de gebruiksruimte in de woning groter geworden.Was vroeger de gaslamp boven de tafel het centrum van het huishouden, met de komst van elektriciteit en centrale verwarming en recentelijk de opkomst van audiovisuele apparatuur en internet is deze functie grotendeels verdwenen.

De individualisering binnen het huishouden betekent dat de leden, ook de al opgegroeide kinderen zich kunnen terugtrekken in hun eigen ruimte. De toegenomen participatie van vrouwen in het arbeidsproces betekent ook dat, minstens in tijdsduur, kontakten tussen kinderen en ouderen minder worden. Wellicht is mede daardoor de controle over het gebruik van de ruimten in huis door kinderen veranderd in de laatste tientallen jaren. Dit, ondanks wat Brinkgreve (1999, p. 18) stelt over ouders die meer dan vroeger trachten zich in hun kinderen

in te leven, hen te begrijpen, rekening te houden…. Vanuit sociologische invalshoeken kan een

bijdrage geleverd worden over de veranderingen in het gebruik van de ruimten in huis door kinderen mede in relatie tot de gewijzigde verhoudingen in het Nederlandse huishouden in de twintigste eeuw. In de pedagogiek speelt naast dit begrip cultuuroverdracht het begrip “attachment”, de relatief duurzame en specifieke relatie tussen opvoeder en kind, een

belangrijke rol. IJzendoorn54 noemt in een interne notitie van de RUL enkele auteurs en

uitgangspunten voor het onderzoek naar dit begrip (samengevat):

Enerzijds wordt algemeen een sterke gehechtheid tussen opvoeder en kind als noodzakelijke voorwaarde voor een optimale kinderlijke ontwikkeling beschouwd. Anderzijds treft men indringende waarschuwingen aan tegen het gevaar van overprotectie,

Zo vormt enerzijds de fundamentele natuurlijke hulpeloosheid van het pasgeboren kind een argument ter ondersteuning van de these, dat een hulpbiedende en beschermende liefde van de opvoeder absoluut noodzakelijk is.

52 Milieu in engere zin. Hier gaat het mijns inziens voornamelijk om het binnenmilieu.

53 Bachelard (Poétique de l'espace ) spreekt over het belang van de zolder als een symbool voor het hoofd.

54 M-.H.IJzendoorn,RUL, Enkele uitgangspunten van een empirisch - pedagogisch onderzoek naar attachment https://openaccess.leidenuniv.nl/bitstream/1887/1352/1/168_004.pdf

Begrippen als ‘verwaiste Kinder der Natur’ (Herder), ‘Physiologische Frühgeburt des Menschen’ en ‘extra-uterines Frühjahr’(Portmann) worden gebruikt om de natuurlijke afhankelijkheid van het kind te schetsen, dat om bescherming, beschutting en liefde vraagt, (blz 75 ) d.w.z. een attachment met zijn opvoeder nodig heeft om zich met de sociale omgeving te kunnen identificeren en de fysische omgeving te kunnen exploreren (Steffens, 1976). Bollnow accentueert vooral de noodzaak van een gevoel van emotionele geborgenheid voor de ontplooiing van de kinderlijke exploratiedrang. Slechts vanuit een vertrouwenwekkende gehechtheid aan de opvoeder ontsluit zich de anders angstaanjagende wijdere omgving als kenbaar en exploreerbaar (Bollnow, 1968). Zo schrijft Behler over de ‘emotionale Zuneigung’, het Duitse equivalent van wat hier attachment genoemd wordt.

De Fransman Philipe Ariès publiceerde in 1960 L’énfant et la vie traditionelle sous l’ancien regime.“De kinderjaren”, volgens Ariès, is een nieuw concept. Het bestond niet in de Middeleeuwen, maar groeide in de hogere klassen in de 16de en 17de eeuw, nog steviger in de 18de eeuw. Maar zegt hij, de kinderjaren drongen pas door in de grote massa van de lagere en lagere middenklassen tegen het einde van de 19de en 20ste eeuw. Er was geen besef van iets als “de kinderjaren”en een differentiatie van kindertijd, jeugd en adolescentie bestond niet in het traditionele gezin. Daaronder verstaat hij meestal het gezin in de Middeleeuwen. In de Middeleeuwen was een kind van 7 voor de Rooms-katholieke leer reeds een met verstand begiftigd wezen in staat tot zondigheid. (Op de discussie over de erfzonde, tegenover het kind als onbeschreven blad of een wit onbeschreven vel, wil ik hier verder niet ingaan.)

Ariès geeft aandacht aan 2 aspecten: de positie van de traditionele samenleving en de positie van het gezin en de kinderen daarbinnen en daarnaast aan de verandering en de “verschoolsing”van de samenleving enerzijds en toenemende aandacht voor de positie van het kind (le sentiment de l’enfance, le mignotage) binnen het gezin.

Vijfentwintig jaar later ontstond veel discussie over het boek The making of the modern family van Shorter waarin hij met name aandacht schonk aan de ”gewone mensen”. Het moderne gezin ontstond bij de opkomst van het marktkapitalisme. Daarvoor was het gezinsleven niet afgeschermd van de buitenwereld. Shorter noemt een paar belangrijke verschijnselen (sentiments):

• de seksuele revolutie, het aantal buitenechtelijke kinderen en het aantal geboorten binnen 8 maanden nam toe

• het ontstaan van moederliefde waarmee ook de zorg, het zelf bij je houden van eigen kinderen werd verstaan

huiselijkheid

Shorter wijst al op de wat hij noemt, de Copernicaanse omwenteling in de relatie tussen opvoeders en kind. De eisen die de gemeenschap stelde aan het gezin zorgden dat de affectieve gevoelens tussen individuele gezinsleden niet ontwikkeld waren. De moederliefde en het sentiment waren nauwelijks ontplooid. Sommigen wijten dit aan het hoge sterftecijfer onder kinderen. Het advies was, om te groot verdriet te voorkomen, beter geen gevoelsband met het

kind te ontwikkelen. Pas in de 18de eeuw werden in encyclopedieën nauwe verwantschap en

het in één huis bijeenwonen opgevoerd als kenmerkende eigenschappen van een familie. Privacy moest het gezin tegen de buitenwereld afschermen. Kinderen waren in de traditionele maatschappij met name productiefactoren en werkten als leerling of op het veld (later ten tijde van de industriële revolutie in de fabrieken). Ook in de kunst werden kinderen afgebeeld als kleine volwassenen. In de catalogus bij de tentoonstelling Kinderen op hun Mooist55 schrijven

55 Trotse opvoeders van kwetsbare kinderen: Jeroen Dekker e. a., in de catalogus, Kinderen op hun mooist, Ludon Gent, Amsterdam, ISBN, 90,76588 11 2.

Dekker, Groenendijk en Verberckmoes over de toenemende interesse voor kinderen in de 16de en 17de eeuw en noemen als voorbeeld het Trattato di architettura56, een beschrijving van de utopische stad, die geheel gericht was op de opvoeding van twintig jongens en meisjes. De

pedagogische ruimte groeide, althans bij de beter bedeelden ook in letterlijke zin. Maar ook

de ruimtelijk/bouwkundige dimensie kreeg meer aandacht. In woningen kwamen aparte slaapkamers voor ouders en kinderen en speciale ruimten om te eten.

Met John Locke geloofden vele pedagogen van de Verlichting dat het menselijk geluk voor een groot deel afhing van de opvoeding die men ontving. De etnohistoricus – antropoloog Ouweneel57 refereert aan de Lenses of Gender uit1933 van Sandra Bem:

Ogenschijnlijk gaat Bem over platgetreden paden. Zij beschrijft hoe in de Verenigde Staten— maar de implicaties gaan verder—jongens en meisjes al vanaf de allerjongste leeftijd worden geconfronteerd met biologisch essentialisme, androcentrisme en gender polarisatie. Het biologisch essentialisme duikt op in de constante boodschap vanuit de samenleving dat er twee geslachten bestaan, en dat jongens zich als jongens moeten gedragen en meisjes als meisjes. De polarisatie tussen de geslachten komt tot uitdrukking in nagenoeg alle codes die de samenleving oplegt; in kleding, in wie de ander op de dansvloer nodigt, wie de sokken stopt,enzovoorts. Het androcentrisme bouwt hierop voort door het mannelijke als neutraal te beschouwen, waardoor het vrouwelijke vanzelf “anders” wordt. Kortom, onze Westerse code gaat uit van een nadrukkelijk onderscheid tussen het mannelijke en het vrouwelijke, waarbij het mannelijke gewoonlijk de standaard is; de neutrale standaard, wel te verstaan.

In de psychologie wordt in elke theorie wel iets gezegd over de kwestie nature - nurture: aangeboren - aangeleerd). Die vraag hoe belangrijk ook, valt buiten dit onderzoek. Ik sluit me graag aan bij James Mark Baldwin, die een middenpositie inneemt en waarover in het standaardwerk van Berk staat dat zijn ideeën een revival doormaken.

In de geschiedschrijving over de kinderen dient naast de eerdergenoemde werken ook dat van Cunningham (1997) over de laatste vijf eeuwen genoemd te worden. Cunningham maakt melding in Het kind in het westen van de bandeloosheid en de zorg van de politie in de jaren 1800-1850, zowel in Londen en Parijs, dat duizenden rondzwervende kinderen een gevaarlijke

klasse aan het worden zijn: wild, lui, afkerig van elke vorm van vast of regelmatig werk, afkerig van welke beteugeling dan ook. De politicus de Tocqueville benadrukte de rol van de

“boefjes” tijdens de revolutie van 1830.

Regeringen en filantropen hadden eeuwenlang het beleid ten aanzien van kinderen bepaald en uitgevoerd. Maar na 1830 werd de doelstelling anders. Het openbare handelen werd nu door

De ideologie van de kindertijd (p. 163) beïnvloed. De filantropie kreeg daarna zowel in

gemeenschappen waarin zij werkzaam was als in de maatschappij als geheel,een goede pers. Maar er was wel kritiek geweest, mede in verband met de door defilantropen gestimuleerde gedwongen migratie bijvoorbeeld van Engeland en Canada.

In Nederland is de overheidsbemoeienis sindsdien (1870 Kinderwetje Van Houten) tot heden verder toegenomen.

De mening van Van Doorn en Lammers over de relatieve inkrimping van de gezinsfunctie kan vervangen worden door de observatie van Cunningham die stelt dat het ouderlijk gezag een flinke deuk heeft opgelopen. De ouderlijke mening en die van kind tellen even zwaar. Beiden zijn consument geworden en beiden imiteren elkaars gedrag. De kindertijd is niet meer. Dat romantisch idee of ideaal is verdwenen. Wie begaan is met. kinderen moet een weg vinden tussen Home-alone slachtoffertjes en tirannen á la als we niet naar Centerparcs gaan, dan

laat ik jullie nooit meer uitslapen (p.240 nawoord van Mirjam Schöttelndreier).

56 Francesco di Giorgio; vijftiende eeuws Italiaans dichter, architect.

De relatie met vrouwenemancipatie, de veranderende verdeling van het werk en de toegenomen welvaart zal ik in dit onderzoek niet leggen. De onzekerheid is groot. En een vraag is of binnen in het huis nog beschermende privacy bestaat?

De sociologe Christien Brinkgreve (1999, p. 60) wijst op de sombere mening van de Amerikaanse sociologe Arlie Russel Hochchild (1997) over de aandacht van de ouders voor hun kinderen.Ouders kiezen voor meer werk omdat ze het daar leuker vinden. Het is er ontspannener dan in het eigen gezin waar kinderen veeleisender zijn.

Brinkgreve erkent dat maar denkt en hoopt dat de Nederlandse huiselijkheidtraditie en het vaak

als achterlijk beschreven feit dat Nederlandse moeders thuismoeders zijn ons behoedt voor een

patroon waarin beide ouders geen tijd hebben waardoor het kind, kind van de rekening van het werkklimaat wordt.

Brinkgreve hoopt ook dat de wanhopig - redelijke overlegstructuur door uit hun slof schietende moeders doorbroken kan worden.

De conclusie is dat:

• het gezin in mindere mate de cultuuroverdrager is naar het kind

• de emotionele band tussen kind en (vooral) de moeder onderwerp is van studie

• het kind in de loop der eeuwen meer als een eigensoortig wezen wordt gezien en niet als een toekomstige volwassene