• No results found

De belangrijkste resultaten van de tweede enquête

Hoofdstuk 9. Resultaten

9.2. De belangrijkste resultaten van de tweede enquête

In deze tweede paragraaf wordt aan de hand van de template voor de analyse van de tweede enquête, de belangrijkste resultaten van de tweede enquête beschreven en verklaard. In Bijlage C staan de resultaten van de tweede enquête beschreven die niet in deze paragraaf worden

beschreven.

9.2.1. De verklaring van het aantal respondenten van de tweede enquête

De tweede enquête is door 76 respondenten (deels) ingevuld. Van deze 76 respondenten, zijn er 50 respondenten die de gehele tweede enquête hebben ingevuld. Het afhaken van de respondenten kan verklaard worden doordat de respondenten het te veel moeite vinden om de informatie die voor de vragen 3 tot en met 6 staat, te lezen. Een andere verklaring is dat de vragen 7 en 8 lastigere vragen zijn dan de voorgaande vragen waardoor respondenten wellicht zijn afgehaakt. Ondanks het afhaken van sommige respondenten, heeft 66,0% van de 76 respondenten de gehele enquête ingevuld. Voor het analyseren van de tweede enquête zijn alleen de antwoorden gebruikt van de respondenten die de gehele enquête hebben ingevuld. Omdat het aantal respondenten van de verschillende vragen hierdoor gelijk is, wordt het mogelijk om deze geanalyseerde resultaten met elkaar te vergelijken. Alle 76 respondenten die de enquête (deels) hebben ingevuld zijn lid van de Nederlandse verladersvereniging evofenedex.

9.2.2. De resultaten van de classificatievragen van de tweede enquête: de vragen 1 en 2 Op basis van de antwoorden van de vragen 1 en 2 van de tweede enquête is er in Excel een

draaitabel gemaakt. Vraag 1 brengt in kaart of respondenten al dan niet eerder over OVV’s hebben gelezen of gehoord en vraag 2 brengt de voorkeurstransportmodaliteit in kaart. Met de gemaakte draaitabel kan de samenhang of het verschil tussen twee of meer vragen zichtbaar worden gemaakt, in dit geval dus bij de vragen 1 en 2. Op basis van die draaitabel is er een grafiek gemaakt. Uit deze grafiek, zoals te zien is in afbeelding 9.5, blijkt per transportmodaliteit van de voorkeur van de respondent (horizontale as: betreft vraag 2) hoeveel van de respondenten al dan niet eerder over OVV’s heeft gehoord of gelezen (verticale as: betreft vraag 1). Hieruit blijkt dat bij de transport-modaliteit Wegtransport het grootste aantal respondenten al eerder over OVV’s heeft gehoord. Bij de transportmodaliteit Zeevaart zijn er evenveel respondenten die nog nooit over OVV’s hebben gehoord als die al wel over OVV’s hebben gehoord. Onder de respondenten die Luchtvracht als voorkeurstransportmodaliteit hebben ingevuld, heeft het merendeel nog nooit over OVV’s gehoord of gelezen voor het lezen van de inleiding van de tweede enquête. Deze bevinding komt overeen met één van de bevindingen uit de eerste enquête en de eerste aanbeveling aan PUCA, namelijk dat er geprobeerd moet worden om onder verladers (meer) bewustwording te creëren over de

optimalisatiemogelijkheden voor het transportproces die het gebruik van OVV’s met zich meebrengen.

9.2.3. De resultaten van de vragen over de optimalisatiemogelijkheden van OVV’s: de vragen 7 en 8 van de tweede enquête

In dit deel worden de resultaten van de vragen 7 en 8 met elkaar vergeleken. Hierbij brengt vraag 7 in kaart hoe belangrijk de respondenten de beschreven optimalisatiemogelijkheden vinden, waarbij de respondent 40 punten verdeelt over de 8 optimalisatiemogelijkheden. Daarnaast brengt vraag 8 in kaart in hoeverre de respondenten al dan niet gebruik willen maken van OVV’s in de toekomst, op basis van de beschreven optimalisatiemogelijkheden. Voordat de resultaten van de vragen 7 en 8 met elkaar vergeleken worden, wordt eerst beschreven waarom de resultaten van de vragen 3 tot en met 6 in Bijlage C staan.

9.2.3.1. De verklaring waarom de resultaten van de vragen 3 tot en met 6 in Bijlage C staan

Door de opbouw van de uitgezette enquête is er overlap tussen de vragen 3 tot en met 6 en vraag 7, zoals uit hoofdstuk 7 is gebleken. De voordelen van deze opbouw wegen zwaarder dan de nadelen van deze overlap omdat de verwachting is dat door deze opbouw de respondenten gemotiveerd(er) zullen zijn om de gehele enquête in te vullen. Bij de vragen 3 tot en met 6 kunnen de respondenten per optimalisatiemogelijkheid aangeven hoe belangrijk deze voor hun transportproces is door een score tussen de ‘1 – zeer onbelangrijk’ en de ‘5 – zeer belangrijk’ te geven. Bij vraag 7 verdelen de respondenten 40 punten over de 8 optimalisatiemogelijkheden. Hierdoor heeft vraag 7 een hoger meetniveau dan de vragen 3 tot en met 6. Dat is dan ook de reden waarom de resultaten van de vragen 3 tot en met 6 in Bijlage C staan.

9.2.3.2. De vergelijking van de resultaten van de vragen 7 en 8 van de tweede enquête

In afbeelding 9.6 staat de grafiek van de (gewogen) gemiddelden van de vragen 7 en 8. Vraag 7 brengt in kaart hoe belangrijk de respondenten de beschreven optimalisatiemogelijkheden vinden, op basis van de toegekende punten. Bij vraag 7 verdelen de respondenten 40 punten over de 8 beschreven optimalisatiemogelijkheden. Dit resulteert in een gemiddelde score, op basis van de verdeling van de 40 punten. Uit vraag 8 blijkt in hoeverre respondenten op basis van de beschreven optimalisatiemogelijkheden ze in de toekomst gebruik willen maken van OVV’s. De respondenten geven voor elke optimalisatiemogelijkheid een score tussen de ‘1 – nooit’ en de ‘5 – altijd’. Daardoor levert deze vraag een gewogen gemiddelde op tussen de 1,0 en de 5,0. Hierbij betekent een

gewogen gemiddelde van afgerond 1,0 dat de respondenten gemiddeld nooit gebruik willen maken van OVV’s in de toekomst, op basis van de beschreven optimalisatiemogelijkheden. Daarnaast betekent een gewogen gemiddelde van afgerond 5,0 dat de respondenten gemiddeld altijd gebruik willen maken van OVV’s in de toekomst, op basis van de beschreven optimalisatiemogelijkheden. De (gewogen) gemiddelden van beide vragen zijn samengevoegd in een tabel en op basis daarvan is een grafiek gemaakt zoals te zien is in afbeelding 9.6 op de volgende pagina. In deze grafiek zijn de gemiddelden van vraag 7 de blauwe staven. Daarnaast zijn de gewogen gemiddelden van vraag 8 de oranje staven. Uit deze grafiek blijkt dat de twee belangrijkste optimalisatiemogelijkheden ‘Sneller’ en ‘Goedkoper’ zijn (vraag 7) omdat deze het hoogste gemiddelde hebben, namelijk 7,64 (Sneller) en 7,04 (Goedkoper). Deze twee belangrijkste optimalisatiemogelijkheden van vraag 7, hebben ook de hoogste gewogen gemiddelden bij vraag 8. Dit is als volgt te verklaren: indien een respondent een optimalisatiemogelijkheid belangrijker vindt, dan zal die optimalisatiemogelijkheid voor deze respondent eerder een reden zijn om in de toekomst gebruik te willen maken van OVV’s dan een optimalisatiemogelijkheid die de respondent onbelangrijk(er) vindt. Uit de vragen 7 en 8 blijkt dus dat de optimalisatiemogelijkheden ‘Sneller’ en ‘Goedkoper’ het belangrijkste zijn (vraag 7: betreft de hoogste gemiddelden) en dat de respondenten op basis van deze twee optimalisatiemogelijkheden het meest geneigd zijn om in de toekomst ‘soms’ gebruik te willen maken van OVV’s (vraag 8: betreft de hoogste gewogen gemiddelden). Immers de gewogen gemiddelden van de

optimalisatie-mogelijkheden ‘Sneller’ en ‘Goedkoper’ zijn respectievelijk 2,86 en 3,14 bij vraag 8. Dit is afgerond een gewogen gemiddelde van 3,0 en daarom betekent het dus ‘soms’. Vanwege de beschreven

optimalisatiemogelijkheden en de technische onderbouwingen daarvan, is het te verwachten dat OVV’s hierop kunnen inspelen.

Afbeelding 9.6. (Gewogen gemiddelden) – vragen 7 en 8 van de tweede enquête

9.2.4. De resultaten van de vraag over de beperkingen van OVV’s: vraag 9

Op basis van de antwoorden van vraag 9 zijn de gewogen gemiddelden berekend voor de 4

beperkingen. De grafiek van de gewogen gemiddelden van vraag 9 is te zien in afbeelding 9.7. Hieruit blijkt dat de gewogen gemiddelden afgerond 2,0 zijn. Immers de gewogen gemiddelden van de beperkingen liggen tussen de 1,50 en 2,49. Dit afgeronde gewogen gemiddelde van 2,0 betekent dat op basis van de beschreven beperkingen de respondenten gemiddeld in de toekomst ‘zelden gebruik willen maken van OVV’s’. De uitkomst van vraag 9 kan verklaard worden doordat de beschreven beperkingen wellicht onoverkoombaar lijken als een respondent het voor het eerst leest. Dit kan komen omdat in de tweede enquête alleen de beperkingen, oftewel de bedreigingen op basis van de SWOT-analyse uit hoofdstuk 5, staan beschreven. De mogelijke oplossingen voor de bedreigingen uit hoofdstuk 5, staan namelijk niet beschreven in de tweede enquête. De uitkomst van vraag 9 maakt duidelijk dat het belangrijk is om het “iedereen wacht op iedereen”-patroon wat betreft de

ontwikkeling van OVV’s te doorbreken. Indien dat patroon doorbroken wordt, is het aannemelijk dat de beperkingen rondom regulering en rondom onzekerheden over ontwikkelingskosten en

verwachte vraag, opgelost worden. Daarnaast is het ook aannemelijk dat door de regulering, er afspraken kunnen worden gemaakt om capaciteitsproblemen in de lucht te kunnen voorkomen. Verder is het belangrijk dat er tijdens de ontwikkeling van OVV’s beveiligingssystemen worden ontwikkeld waarmee oneigenlijk gebruik voorkomen kan worden. Al met al blijkt uit de analyse van vraag 9 dat het belangrijk is om het “iedereen wacht op iedereen”-patroon te doorbreken.

9.2.5. Het eindoordeel over onbemande vrachtvliegtuigen: de resultaten van de vragen 10 tot en met 13 van de tweede enquête

De vragen 10 tot en met 13 brengen het eindoordeel van de respondenten over onbemande vrachtvliegtuigen in kaart. Hierbij gaat het om het eindoordeel van de respondenten over OVV’s, op basis van de beschreven optimalisatiemogelijkheden en beperkingen uit de tweede enquête. In Bijlage C staan de losse resultaten van de vragen 10 tot en met 13 beschreven. In dit deel wordt alleen het eindoordeel van de vragen 10 tot en met 13 beschreven, aan de hand van de grafieken uit afbeeldingen 9.8 en 9.9. Hieruit zal blijken dat de resultaten van de vragen 10 en 13, de belangrijkste eindoordelen vormen.

9.2.5.1. Het eindoordeel over onbemande vrachtvliegtuigen voor de vragen 10 en 11

Uit de geanalyseerde resultaten van de vragen 10 en 11 blijkt dat 80,0% van de respondenten een bepaalde lading heeft ingevuld die ze in de toekomst met OVV’s willen (laten) vervoeren (vraag 10). Dit eindoordeel van vraag 10 is één van de twee belangrijkste eindoordelen van de tweede enquête. Verder blijkt uit de geanalyseerde resultaten dat 76,6% van de respondenten een (of meerdere) belangrijke transportbehoeften heeft ingevuld waarin OVV’s (beter) kunnen voorzien (vraag 11). De resultaten van de vragen 10 en 11 zijn terug te vinden in de grafieken van afbeelding 9.8.

Afbeelding 9.8. Grafieken van de resultaten van de vragen 10 en 11 van de tweede enquête

9.2.5.2. Het eindoordeel over onbemande vrachtvliegtuigen voor de vragen 12 en 13

Uit de geanalyseerde resultaten van de vragen 12 en 13 blijkt dat de meeste respondenten vinden dat logistieke dienstverleners (eerste plaats met 28,0%) of vliegtuigfabrikanten (tweede plaats met

24,0%) het voortouw zouden moeten nemen bij de ontwikkeling van OVV’s (vraag 12). Het eindoordeel van vraag 13, is net als dat van vraag 10, één van de belangrijkste. Uit vraag 13 blijkt namelijk dat het merendeel van de respondenten, 78,0%, verwacht dat OVV’s wel potentie hebben op basis van de beschreven optimalisatiemogelijkheden en beperkingen. Deze 78,0% vloeit voort uit de grafiek waarin de resultaten van vraag 13 te zien zijn, namelijk afbeelding 9.9. Van de 50

respondenten ziet 22,0% geen potentie in OVV’s. De overige 78,0% ziet dus wél potentie in OVV’s, waarvan de verdere verdeling in afbeelding 9.9 te zien is. De resultaten van de vragen 12 en 13 zijn terug te vinden in de grafieken van afbeelding 9.9.

Afbeelding 9.9. Grafieken van de resultaten van de vragen 12 en 13 van de tweede enquête

9.2.5.3. De draaitabel van de resultaten van de vragen 10 en 13

Op basis van de antwoorden van de vragen 10 en 13 van de tweede enquête is er in Excel een draaitabel gemaakt. Vraag 10 brengt in kaart of respondenten al dan niet in de toekomst een bepaalde lading met OVV’s willen (laten) vervoeren. Daarnaast brengt vraag 13 in kaart wat volgens

de respondenten het potentieel van OVV’s is. Bij het invullen van de vragen 10 en 13 hebben de respondenten de voorgaande beschreven optimalisatiemogelijkheden en beperkingen in gedachten moeten houden en daarom gaat het dus om het eindoordeel van de respondenten over OVV’s. Op basis van de gemaakte draaitabel is er een grafiek gemaakt die te zien is in afbeelding 9.10. Hierin staan de percentages van de 6 mogelijke combinaties van de resultaten van de vragen 10 en 13. De 3 mogelijke uitkomsten van de antwoorden op vraag 10 zijn ‘Wel lading’, ‘Geen lading’ of ‘Niet te categoriseren’. De 2 mogelijke uitkomsten van de antwoorden op vraag 13 zijn ‘Wel potentie’ of ‘Geen potentie’. Uit de grafiek in afbeelding 9.10 blijkt dat het merendeel van de respondenten, 64,0%, zowel een lading heeft ingevuld (vraag 10) en verwacht dat OVV’s potentie hebben (vraag 13). Slechts 4,0% van de respondenten heeft bij vraag 10 geen lading ingevuld en heeft bij vraag 13 ingevuld dat OVV’s geen potentie hebben. De verdere verdeling is te zien in afbeelding 9.10.

Afbeelding 9.10. Grafiek op basis van draaitabel van de resultaten van de vragen 10 en 13 van de tweede enquête