• No results found

4. Welke rechtsvorderingen bij schending van de precontractuele informatieplicht staan de

4.6 De achtergrond van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken

Evenals de richtlijn oneerlijke bedingen (en andere Europese richtlijnen zoals de Derde levensrichtlijn) is de richtlijn oneerlijke handelspraktijken tot stand gekomen met als doel de werking van de interne markt zonder binnengrenzen te bevorderen. De Commissie constateerde dat in de jaren negentig dat de internationale handel binnen de Europese Unie vrijwel niet was toegenomen. Handelaren boden hun producten in principe alleen aan op eigen grondgebied en consumenten waren, onder andere door juridische barrières, niet in staat om grensoverschrijdende overeenkomsten aan te gaan.137 Op het gebied van (oneerlijke) handelspraktijken verschilde de wetgeving tussen lidstaten zodanig dat het voor aanbieders ook lastig was om producten grensoverschrijdend aan te bieden. Daarbij kwam de verscheidenheid aan wetgeving de

consumentenbescherming niet ten goede. De richtlijn, die in 2005 tot stand gekomen is en op 15 oktober 2008 in werking is getreden in Nederland, is een vangnetbepaling voor

consumentenbescherming en heeft betrekking op vrijwel alle sectoren. De algemene tendens is dat consumenten niet mogen worden misleid of met agressieve marketing worden benaderd. Ook dienen alle beweringen van handelaren binnen de EU duidelijk, nauwkeurig en onderbouwd te zijn zodat consumenten geïnformeerde en weloverwogen keuzes kunnen maken.138

In principe ziet de richtlijn op maximumharmonisatie, maar ten aanzien van financiële diensten en op het gebied van onroerend goed mogen wel aanvullende nationale regels worden opgesteld.139 Deze aanvullende regels voor financiële diensten zijn volgens de Commissie geoorloofd omdat er hogere financiële risico’s aan verbonden zijn dan bij andere producten of diensten en door de specifieke onervarenheid en kwetsbaarheid van consumenten op dit gebied. Van de mogelijkheid om aanvullende regels te stellen hebben veel Europese landen dan ook gebruik gemaakt. 140 In Nederland zijn er geen strengere regels opgenomen in het BW. Er is wel een referentie gemaakt naar artikel 4:20 Wft, wanneer het gaat over ‘essentiële informatie”. Hier zal ik in de volgende paragraaf verder op in gaan.141

In de considerans bij de richtlijn wordt overwogen dat het wenselijk is onder een oneerlijke handelspraktijk te verstaan: een handelspraktijk waarbij de consument wordt bedrogen en waarbij

137

Steijger, via www.dare.uva.nl, geraadpleegd op: 11-3-2016 138

COM(2013)138, p.1 139

Kamerstukken II, 2006/07, 30 298, nr.3; artikel 3 lid 9 Richtlijn 2005/29/EG 140 COM(2013)139

141

Deze conclusie is gebaseerd op vergelijking van de Nerlandse wetsartikelen ter implementatie van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken met de artikelen in die richtlijn. Ook blijkt uit de Memorie van Toelichting dat artikel 3 lid 9 richtlijn oneerlijke bedingen geen implementatie behoeft. Kamerstukken II, 2006/07, 30 298, nr,3, p.11

36

het hem lastig wordt gemaakt een goed geïnformeerde en efficiënte keuze te maken. Volgens de richtlijn is een handelspraktijk oneerlijk indien zij in strijd is met de professionele toewijding en het economische gedrag van de gemiddelde consument aanzienlijk verstoort of kan verstoren.142 Daarbij wordt de kwetsbare consument apart aangeduid: een consument die door bijvoorbeeld leeftijd (ouderen) of een mentale handicap bijzonder vatbaar is voor oneerlijke handelspraktijken. Bij de beoordeling van de handelspraktijk wordt in zo’n geval gekeken naar het gemiddelde lid van een kwetsbare groep.143 Er wordt in de richtlijn een duidelijk onderscheid gemaakt tussen misleidende handelspraktijken en agressieve handelspraktijken.144

4.7 Implementatie in Nederlandse wetgeving

In het kader van de precontractuele informatieplicht bij beleggingsverzekeringen en oneerlijke handelspraktijken zullen de artikelen in het Nederlands Burgerlijk Wetboek van de misleidende omissie van toepassing zijn. Volgens de bepalingen in de richtlijn wordt onder een misleidende omissie verstaan: een handelspraktijk die, alle omstandigheden in aanmerking genomen, er voor zorgt dat een consument niet goed geïnformeerd een besluit kan nemen bij het aangaan van de overeenkomst omdat essentiële informatie wordt weggelaten of onvolledig, onduidelijk of niet tijdig verschaft wordt.145 In lid 4 van artikel 7 van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken staat een lijst met informatie die als ‘essentieel’ wordt gezien.

De richtlijn is in Nederland gecodificeerd in titel 3, afdeling 3A van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en is van toepassing op consumenten en handelaren die een handelspraktijk verrichten. Onder consument wordt verstaan: een natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.146 Een handelaar is een natuurlijk- of rechtspersoon die handelt in

uitoefening van een beroep of bedrijf.147 Een handelspraktijk is elke praktijk die rechtstreeks verband houdt met verkoop(bevordering) of levering van een product.148 Aan deze drie definities voldoet een overeenkomst van levensverzekering: het aangaan van een overeenkomst tussen een consument en levensverzekeraar is dus onderworpen aan de bepalingen in deze afdeling van boek 6 van het BW. Uit artikel 6:193b lid 1 en lid 3 sub a BW volgt dat een handelaar onrechtmatig jegens een consument handelt, indien hij een handelspraktijk verricht die oneerlijk is. Een

142

Artikel 5 lid 1 en 2 van de richtlijn oneerlijke bedingen 143

Artikel 5 lid 3 richtlijn oneerlijke handelspraktijken; artikel 6:193a lid 2 BW. Zie ook: B.B. Duivenvoorde 2014, p.4 144

Artikel 5 lid 4 van de richtlijn oneerlijke bedingen 145 Artikel 7 van de richtlijn oneerlijke bedingen 146

Artikel 6:193a lid 1 sub a BW 147

Artikel 6:193a lid 1 sub b BW 148 Artikel 6:193a lid 1 sub c BW

37

handelspraktijk is in het bijzonder oneerlijk indien een handelaar een misleidende handelspraktijk verricht als bedoelt in artikel 6:193d BW. Dit artikel heeft betrekking op de misleidende omissie. De definitie van een misleidende omissie volgens het BW is als volgt:

Een misleidende omissie is iedere handelspraktijk waarbij essentiële informatie welke de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen, wordt weggelaten, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.149

De richtlijn geeft geen definitie van ‘essentiële informatie’, maar wel een lijstje met punten wat als essentiële informatie wordt gezien. Deze lijst is opgenomen in artikel 6:193e en f BW.150 Uit artikel 193f sub f BW blijkt dat daaronder ook de informatievoorschriften van artikel 4:20 Wft vallen. Onder ‘gemiddelde consument’ wordt door het Hof van Justitie verstaan151: de redelijke goed geïnformeerde en redelijk oplettende en omzichtige consument. Deze definitie wordt als maatstaf genomen waarbij eveneens rekening wordt gehouden met maatschappelijke, taalkundige en culturele factoren.152

Bij de beoordeling of er sprake is van een misleidende handelspraktijk, dient er eerst gekeken te worden naar de zwarte lijst van artikel 6:193g BW. Indien de gedraging voorkomt op deze lijst, is deze in alle omstandigheden misleidend.

4.8 Rechtsgronden en –vorderingen op basis van de Richtlijn oneerlijke