• No results found

Eerste brief over byzondere Nederlandsche oudheden, zie: Cannegieter, Hendrik

154 Effigies et vitae professorum academiae Groningae

De biografische schetsen van de Groninger professoren zijn door verschillende auteurs geschreven. Die van de in 1654 nog in leven zijnde hoogleraren zijn door henzelf samengesteld.

a Effigies et vitae professorum academiae Groningae et Omlandiae; cum historiola fundationis ejusdem Acad: . Groningae 1654 [225 pp.; 4o], 1968 (facs.).

De facsimile-editie bevat een Nederlandse vertaling.

Literatuur

Zie het ‘woord vooraf’ in de facsimile-editie.

155 Eikelenberg, Simon

Alkmaar, 16 maart 1663 - Alkmaar, 4 november 1738

Eikelenberg was begonnen als handelaar in borstels. Al spoedig trok hem de studie van het verleden. Ook schilderde en dichtte hij. Hij accepteerde een functie bij de stadsdienst voor boom- en waterwerken en was gedurende jaren als ijkmeester werkzaam. Eikelenberg raakte vooral verdiept in de geschiedenis van Alkmaar en heeft veel materiaal bijeengebracht. In 1723 ontving hij van de burgemeesters van Alkmaar fl. 50, - voor het aankopen van documenten. Slechts voor een deel slaagde hij erin zijn materiaal in een boek te verwerken. G. Boomkamp* bezorgde nog een uitgave van het resterende gedeelte.

a Gedaante en gesteldheid van Westvriesland voor den jaare MCCC. En teffens den ondergang van het dorp Vroone; aantoonende dat de gemeene vertelling van een belegering en verwoesting van een magtige stad, die Vroonen zoude geheeten hebben, niet anders is dan een verdigtzel; en verders bevattende, de verklaaring van verscheide oudheden. Alkmaar 1714 [99 pp.; 4o] - Nijhoff/Van Hattum, 85.

b Kronyk van Egmond, of jaarboeken der vorstelyke abten van Egmond, in 't Latijn beschreeven door broeder Jan van Leyden, van der karmeliten ordre; vertaald door Kornelis van Herk, overgezien, vervolgt, en met de vertaalinge der grafschriften verrykt, door Gerard Kempher: vermeerdert met een lyst van de donatien, en de naamen der geenen, die in d'abdye begraaven zyn. Alkmaar 1732 [283 pp.; 4o].

Carasso-Kok, 303. Uitgegeven met een voorwoord door S. Eikelenberg.

c Alkmaar en zyne geschiedenissen. Alkmaar 1739 [116 pp.; 4o]; Rotterdam 1747 - Nijhoff/Van Hattum, 86-87.

d Alkmaer en deszelfs geschiedenissen uit de nagelatene papieren van Simon Eikelenberg, en veele andere echte stukken en bescheiden beschreven door Gysbert Boomkamp. Rotterdam 1747 [440 pp.; 4o] (zie: 72, c) - Nijhoff/Van Hattum, 88.

Literatuur

Van der Aa, V, 71; NNBW, I, 797-798; C.W. Bruinvis, Over Alkmaarsche geschiedboeken en

geschiedschrijvers (Alkmaar, 1892); W.A. Fasel, ‘Alkmaar en zijn geschiedschrijvers tot aan het jaar

1800’, Alkmaars jaarboekje, V (1969) 22-38; G. Valk, ‘Tussen lokaal patriottisme en historisch pyrrhonisme. Simon Eikelenberg (1663-1738) als Alkmaars geschiedschrijver’, Holland,

regionaal-historisch tijdschrift, XVII (1985) 209-217.

156 Emmius, Ubbo

Greetsiel (Oost-Friesland, Duitsland), 5 december 1547 - Groningen, 9 december 1625

Emmius studeerde zowel theologie als geschiedenis aan de universiteit van Rostock. Vervolgens trok hij in 1575 door Duitsland en Frankrijk naar Genève, waar hij twee jaar als leerling van Beza verbleef. Nadat hij in 1579 was teruggekeerd in Oost-Friesland werd hij rector van de Latijnse school in achtereenvolgens Norden en Leer. Daar kwam hij in contact met Groningse ballingen. Na de Reductie van Groningen werd hij in die stad in 1595 als rector belast met de herinrichting van het schoolwezen in gereformeerde zin. Op zijn instigatie werd de universiteit opgericht, waarvan hij de eerste rector magnificus was en tevens de eerste hoogleraar in het Grieks en de geschiedenis. Vooral de studie van de geschiedenis genoot zijn grote aandacht.

en Arnhemii 1605. Decas altera. Franekerae 1598 [402 pp.; 8o]. Decas tertia. Lugduni Batavorum 1599 [412 pp.; 8o]. Decas quarta. Groningae Frisiorum 1604 [461 pp.; 8o]. Decas quinta. Groningae Frisiorum 1607 [447 pp.; 8o]. Decas sexta. Embdae 1616 [426 pp.; 8o].

In 1616 werd het gehele werk in een folio-editie uitgegeven: Rerum Frisicarum historia, distincta in decades sex. Quarum postrema nunc primum prodit, prioribus ita recognitis et locupletatis, ut novae prorsus videri possint. Accedunt praeterea De Frisia, et republ. Frisiorum, inter Flevum et Visurgim flumina, libri aliquot. Lugduni Batavorum 1616. De ‘libri aliquot’ bevatten: De Frisiorum republica inter Flevum ac Lavicam fl. commentarius (70 pp.); De agro Frisiae (72 pp.); De statu reipublicae et ecclesiae in Frisia orientali (30 pp.);        id est, accurata descriptio chorographica Frisiae orientalis a Dullarto sinu et Amasi ostio in Visurgim porrectae (31 pp.); De origine atque

antiquitationibus Frisiorum (60 pp.). Tractat von Ostfriessland ... Aurich 1732.

Friesische Geschichte. 6 Bde. Frankfurt am Main 1980-1982.

b De origine atque antiquitatibus Frisiorum, contra Suffridum Petri* et Bernardum Furmerium*, hujus gentis historicos perspicua et solida veritatis assertio. Groningae 1603 [160 pp.; 8o]; in: U. Emmius,

Rerum Frisicarum historia ... Lugduni Batavorum 1616 (zie: a); in: idem, De Frisia ... Embdae 1619,

513-653 (zie: d).

c De agro Frisiae inter Amasum et Lavicam flumina. Deque urbe Groninga in agro eodem, et de iure utriusque. Cum serie magistratuum praecipuorum. Groningae Frisiorum 1605 [191 + 49 pp.; 8o]; in: U. Emmius, Rerum Frisicarum historia ... Lugduni Batavorum 1616 (zie: a); in: idem, De Frisia ... Embdae 1619, 184-374 (zie: d); Groningae Frisiorum 1646 - Nijhoff/Van Hattum, 89-90.

Friesland tussen Eems en Lauwers en de stad Groningen. Groningen 1981.

d De Frisia, et Frisiorum republica. Deque civitatibus, foris, et vicis inter Flevum et Visurgim flumina, libri aliquot. Embdae 1619 [653 pp.; 8o].

Dit werk bevat:

De Frisiorum republica inter Flevum ac Lavicam flumina commentarius. 1-183

De agro Frisiae inter Amasum et Lavicam flumina. 184-374

De Frisia orientali et reipublicae statu sub primis comitibus. 375-441

Frisiae orientalis descriptio chorographica. 442-512

De origine et antiquitatibus Frisiorum contra Suffridi Petri* et Bernardi Furnerii* fabulas et criminationes perspicua et solida veritatis assertio. 513-653

e Opus chronologicum novum, pluribus partibus constans; elaboratum et concinnatum ab Ubbone Emmio. Groningae 1619 [252 + 327 + 96 pp.; f] + appendix 1620 [169 pp.].

Deze appendix verscheen ook afzonderlijk als Genealogia universalis ... Lugduni Batavorum 1620.

res gestae, et mors hujusce comitis in Nassou, Catzenellenbogen, Vianden, Dietz, domini in Bielstein, Frisiae, Groningae et Omlandia, Drentiaeque; gubernatoris, supremique; ibidem armorum praefecti, herois optimi et fortissimi succincte exposita sunt. Groningae 1621 [246 pp.; 4o].

g Vetus Graecia. Opus distinctum in tomos tres, quorum I. descriptionum habet regionum a Graecis habitarum, cum adjunctis insulis; II. complectitur res gestas Graecorum; III. repraesentat statum ac formam praecipuarum ejus gentis rerumpublicarum; itemque iudicium amphictyonicum, et solemnes ludos, statis temporibus apud Graecos recurrentes. Lugduni Batavorum 1626 [194 + 536 + 519 pp.; 8o]; in: J. Gronovius*, ed. Thesaurus Graecarum antiquitatum. 12 tom. Lugduni Batavorum 1697-1702, IV, kol. 98-671.

Het derde deel verscheen met wijzingen onder de titel: Graecorum res publicae. Lugduni Batavorum 1632, 1644.

h Mensonis Altingii pastoris Emdani fidelissimi et in coetu ecclesiastica ibidem praesidis perpetui vita. A.M. Isinck, ed. Groningae 1728 [174 pp.; 4o] (zie: 257, a).

i Historia nostri temporis. In qua duplex controversia, altera inter comitem Frisiae orientalis, et civitatem Embdanam separatim, altera inter comitem, et comitatus Ordines, in quibus Embdani quoque sunt, ab ipsa origine accurate exponitur. Opus posthumum diu desideratum. Nunc primum ex MSS evulgatum. Groningae 1732 [346 pp.; 4o]; Lipsiae 1732.

Geschichte unserer Zeit (1592-1608). (Friesische Geschichte Bd. 7). Frankfurt am Main 1986.

Literatuur

De Wind, 243-251; Van der Aa, V, 129-133; ADB, VI, 89-90; NDB, IV, 486; NNBW, VII, 408-410; Waterbolk, Friese geschiedschrijving; H. Reimers, Die Quellen der Rerum Frisicarum Historia des

Ubbo Emmius (Leipzig, 1907; 2de druk, 1973); H. Brugmans, ‘Ubbo Emmius en zijn correspondentie’, Tijdschrift voor geschiedenis, XXXIX (1924) 289-307; J.J. Boer, Ubbo Emmius en Oost-Friesland

(Groningen/Batavia, 1936); Ubbo Emmius. Tentoonstelling ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan

van het Groninger Historisch Dispuut ‘Ubbo Emmius’ (cat. tent.; Groningen, 1976).

Briefwechsel des Ubbo Emmius, I, H. Brugmans, F. Wachter, ed. (Aurich, 1911), II, H. Brugmans,

ed. ('s-Gravenhage, 1923).

157 Eppens tho equart, Abel

Eekwerd (Loppersum, prov. Groningen), (29?) maart 1534 - (Oost-Friesland?, Duitsland), in of na 1590

hij in Leuven (1555), Keulen (1557) en Wittenberg, waar hij toehoorder was van Melanchton. Waarschijnlijk was diens dood reden om naar Groningen terug te keren. Ondanks zijn

hervormingsgezinde opvattingen werd hij ongemoeid gelaten, totdat hij na het verraad van Rennenberg genoodzaakt was naar Oost-Friesland uit te wijken. In Emden behoorde hij tot de Ommelander gedeputeerden en begon hij zijn geschiedwerk, dat in 1589 abrupt eindigt.

a Der Vresen chronicon, sonderling wat in Ommelanden tusschen die Lauwarsche und Emse gelegen van yaer 1537 onder den Borgunschen tusschen stadt Gronnigen und den Staten der vorscreven Ommelanden gehandelt unde gescheden ys, myt enige instrumenten offte bewijszstucken sulven, soe vele men hefft becomen konen. Voert van het inlandtsche orloch, verdarff der religioen und des vaderlants vryheets halven bis heer durende, in: De kroniek van Abel Eppens tho Equart. J.A. Feith, H. Brugmans, ed. Werken Historisch Genootschap 3e serie no. 27 en 28. 2 dln. Amsterdam 1911 [630 + 748 pp.; 8o].

Literatuur

NNBW, III, 353-354; Waterbolk, Friese geschiedschrijving; W. Bergsma, ‘Zestiendeeeuwse

godsdienstige pluriformiteit. Overwegingen naar aanleiding van Abel Eppens’, in: M.G. Buist, e.a., ed., Historisch bewogen. Opstellen over de radicale reformatie in de 16e en 17e eeuw. Opstellen,

aangeboden aan Prof. Dr. A.F. Mellink bij zijn afscheid als hoogleraar in de sociaal-religieuze geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Groningen (Groningen, 1984) 9-30; idem, ‘Een Ommelander

boer over hekserij en toverij. “Geruchte erschal van toverschen”’, in: S. Groenveld, e.a., ed.,

Bestuurders en geleerden. Opstellen over onderwerpen uit de Nederlandse geschiedenis van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw, aangeboden aan Prof. Dr. J.J. Woltjer bij zijn afscheid als hoogleraar van de Rijksuniversiteit te Leiden (Amsterdam/Dieren, 1985) 44-53; W. Bergsma, De wereld volgens Abel Eppens. Een Ommelander boer uit de zestiende eeuw (Groningen/Leeuwarden,

1988).

Eremundus Frisius, Ernestus, zie: Gysius, Joannes

158 Ermerins, Jacobus

Lillo, 25 december 1725 - Veere, 29 juni 1795

In Lillo, waar zijn vader secretaris en auditeur-militair was, werd Jacobus Ermerins commies van 's lands magazijnen en gedelegeerd rechter. Vervolgens was hij lange jaren secretaris van Veere, waar hij ook zorg droeg voor het archief.

a Historische verhandeling over 't kasteel van Rammekens, in: Verhandelingen uitgegeven door het

Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen, III (1773) 133-176 [8o].

b Eerste stichting en lotgevallen van sommige plaatsen ten oosten en westen der Schelde gelegen, in:

Verhandelingen uit gegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen, V

(1776) 1-64 [8o].

c Eenige Zeeuwsche oudheden, uit echte stukken opgehelderd en in het licht gebragt. 10 dln. Middelburg 1780-1797 [267; 383; 223 + 212; 235; 148; 468; 308; 232 + 159; 175; 328 pp.; 8o ]-Nijhoff/Van Hattum, 91.

Het laatste deel werd uitgegeven door H.A. Bruining.

d Bundel van onuitgegeeven stukken, dienende tot opheldering der vaderlandsche historie en regeeringsvorm, en voornaamelyk der historie van de Unie van Utrecht, verzameld en met eenige aanmerkingen vermeerderd, II. Goes 1783 [318 pp.; 8o].

Deel 1 werd uitgegeven door L.P. van de Spiegel (zie: 455, e).

Literatuur

Van der Aa, V, 203; NNBW, VIII, 494; M.A.D. Delen, e.a., ‘Een speurder bespied. De staatsman Laurens Pieter van de Spiegel als historicus temidden van zijn tijdgenoten’, Documentatieblad

werkgroep achttiende eeuw, no. XLVII-XLVIII (1980) 3-35.

159 Erp, Henrica van

Erp (prov. Noord-Brabant), (?) - bij Utrecht, 1548

Henrica van Erp noemde zich ‘Vrou op de Dynsel’ en stamde uit het adellijk geslacht Van Erp. In 1503 werd zij gekozen tot abdis van het adellijke Vrouwen-klooster bij Utrecht. Haar kloosterkroniek behelst voornamelijk de periode waarin zij zelf aan het hoofd van het convent stond. Na haar dood werd het werk vervolgd tot 1583 door haar tweede opvolgster, Catharina van Oostrum.

a Annales vernaculi ab anno MCCCCXXI continuati usque ad ann. MDLXXXIII, in: A. Matthaeus, ed., Veteris aevi analecta ... 10 tom. Lugduni Batavorum 1698-1710, I, 130-187 [8o]; 5 tom. Hagae Comitum 1738, I, 93-124 (zie: 328, e).

Literatuur

Essai historique sur la colonie de Surinam, zie: Nassy, David de Isaac Cohen

Esveldt, Steeve van, zie: Historiesch verhaal van veele en nooit meer gehoorde voorvallen, Een

Etat ancien et moderne des duchez de Florence..., L', zie: Freschot, Casimir

Ewsum, Ulrich van, zie: Corte beschrivinghe van Gröningen ende Omlanden

160 Excellente cronike van Vlaenderen, Die

Over het auteurschap van deze anoniem verschenen kroniek is veel te doen geweest. Een enkele keer leek de auteur zichzelf in het werk te noemen, bijvoorbeeld op fol. 140 verso (rechterkolom): ‘ic Andries die smet die dit screef’. Op basis hiervan kenden velen aan hem het auteurschap toe, in eerste instantie ook nog De Wind. Deze werd echter attent gemaakt op het voorkomen in het geschiedwerk van de naam van de rederijker Antoon de Roovere als auteur. Door Van der Aa werd op de kwestie niet ingegaan: omtrent beide heren werd gezegd dat zij ‘deel hadden aan’ de kroniek. In de BN verwees A. vander Meersch wel naar De Wind in zijn literatuuropgave, maar had kennelijk de uitgebreide aanvulling niet gelezen, want hij noemde uitsluitend weer De Smet als auteur. F. van der Haeghen schiep voor het eerst de nodige orde in deze kwestie door een inventarisatie. Ten eerste zou het eerste gedeelte van de kroniek tot aan de expeditie van Filips de Goede en de Vlaamse steden tegen Calais (1436) van De Smet zijn; ten tweede: het gedeelte vanaf die expeditie tot aan de dood van Maria van Bourgondië is van Antoon de Roovere. Het daarop volgende gedeelte zou weer van De Smet zijn. En tenslotte zou het verhaal over Karel V van een onbekende of eventueel ook weer van De Smet zijn. Na nauwgezette bestudering van het boek en van twee bewaard gebleven handschriften (een te Dowaai en een te Brugge) werden door Van der Haeghen de volgende correcties aangebracht: 1. Het deel van De Roovere is eenderde korter: het loopt niet vanaf de expeditie tegen Calais, maar behandelt alleen de regeerperioden van Karel de Stoute en Maria van Bourgondië; 2. Uit een der handschriften blijkt dat de periode van april 1488 tot maart 1490 geschreven is door ‘Roelant de Doppere, secretaris ende scriba van meester Gillis de Baerdemakere, bisscop van Sarepten ende suffragaen vanden bisscop van Doornicke’; 3. Een groot vraagteken wordt geplaatst bij de naam van De Smet omdat zijn naam op slechts twee plaatsen voorkomt. Het is heel goed mogelijk dat hij in een der circulerende manuscripten wat eigen ervaringen heeft ingelast.

a Dits die excellente cronike van Vlaenderen. Beghinnende van Liederick Buc den eersten forestier tot den laetsten, die door haer vrome feyten, namaels graven van Vlaendren ghemaect worden, achtervolghende die rechte afcomste der voorss. graven, tot desen onsen doorluchtichsten hoochgheboren keyser Karolo, altijt vermeerder des

rijcx. Geboren te Ghendt etc. Antwerpen 1531 [300 ff.; fo] - Nijhoff/Kronenberg, 659. Het tweede deel heeft een afzonderlijke titelpagina en paginering: Vanden alder victorieusten, ende onverwinlijcsten prinche Karolus, keyser van Roomen, coninck van Spaengien, ende van beyde die Cecilien, van Arragon, van Navarre, van Napels. Hertoghe van Brabant, gheboren grave van Vlaendren, ende van sommeghe gesten, by sijnen tijden gheschiet, die seer wonderlijc sijn om hooren, ende oock ghenoechlijck om lesen. [69 ff.; fo].

Literatuur

De Wind, 124-125, 529-533; Van der Aa, XVI, 514 (De Roovere), XVII, 751-752 (De Smet); BN, V, 750-751 (De Smet), XXXII, 633-638; F. van der Haeghen, M.-Th. Lenger, ed., Bibliotheca Belgica.

Bibliographie générale des Pays-Bas (7 dln.; Brussel, 1964-1975) I, 318.

161 Eyck, Jacob van der

Dordrecht, 26 april 1574 - Dordrecht, oktober 1634

Op 5 april 1590 schreef Van der Eyck zich te Leiden in als student in de letteren. Hij is later rechten gaan studeren, want in het door hem samengestelde boek wordt hij genoemd als licentiaat in de rechten en secretaris van het Hof en de Hoge Vierschaar van Zuid-Holland. Voorts schreef hij gedichten, zowel in het Latijn als in het Nederlands.

a Corte beschrijvinghe mitsgaders hantvesten, privilegien, costumen ende ordonnantien vanden lande van Zuyt-Hollandt. Dordrecht 1628 [450 pp.; 4o].

Anoniem verschenen.

Literatuur

Van der Aa, V, 292; NNBW, I, 842.

162 Eyndius (van den Eynde), Jacobus

Delft, 1575 - Haamstede, 11 september 1614

Eyndius was kapitein in het leger van Maurits en verliet de dienst vermoedelijk in 1609, bij aanvang van het Bestand, om zich op het kasteel Haamstede aan de letteren te wijden. Hij publiceerde een Latijnse dichtbundel, maar zijn historisch werk werd pas na zijn dood op last van de Staten van Zeeland uitgegeven.

Literatuur

De Wind, 303, 568; Van der Aa, V, 300-301; P.J. Meertens, Letterkundig leven in Zeeland in de

zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw (Verhandelingen der Nederlandsche Akademie van

wetenschappen, Afdeling Letterkunde, nieuwe reeks XLVIII, no. 1; Amsterdam, 1943).

Eytzinger, zie: Aitsinger, Michael