• No results found

In dit hoofdstuk zal de context besproken worden om de casus die in deze scriptie uigevoerd wordt beter te begrijpen. Ook is de keuze voor data van de inhoudsanalyse hierop gebaseerd. De

ontwikkelingen met het oog op buitenlands nieuws van het NOS Journaal en het NOS Jeugdjournaal worden besproken en er wordt stilgestaan bij het Rusland-Oekraïne conflict.

4.1 Het Rusland-Oekraïne conflict

Eind 2013 staat Oekraïne, een voormalige staat van de Sovjet Unie, voor een politiek dilemma: het moet kiezen tussen meer steun van de Europese Unie of van Rusland. Onder leiding van de in 2010 verkozen president Viktor Janoekovitsj voerde Oekraïne de laatste jaren een meer pro-Russische koers, maar in 2013 staat Janoekovitsj op het punt om een nieuw Europees associatieverdrag en vrijhandelsakkoord te ondertekenen. Op het laatste moment besluit Janoekovitsj echter het verdrag niet te ondertekenen. Volgens de president is Oekraïne nog niet klaar voor verdere Europese integratie (Orttung, 2014: 2). Op dit besluit volgden grote demonstraties in het centrum van Kiev, de hoofdstad van Oekraïne, door normale burgers die het verdrag met de Europese Unie

ondersteunden. Ondanks het koude weer en de standvastigheid van Janoekovitsj, liepen de demonstraties uit tot heftige, gewelddadige protesten. Op 16 januari 2014 kwam het Oekraïense parlement met nieuwe wetten die in strijd waren met hun eigen procedures en zelfs de Oekraïense grondwet. Deze nieuwe wetten verboden de protesten die aan de gang waren, waardoor de politieke rechten en de burgerlijke vrijheiden van de Oekraïense bevolking in het geding kwamen. Deze

nieuwe wetgeving had een averechts effect, want de protesten laaiden juist extra op. Radicale groeperingen begonnen de politie met Molotovcocktails aan te vallen en de autoriteiten reageerden door enkele protestanten neer te slaan of zelfs dood te schieten (Orttung, 2014: 2).

De bloederige protesten, waarbij ook een aantal doden valt, leiden op 22 februari 2014, onder druk van de oppositie, tot het afzetten van Viktor Janoekovitsj (Green, 2014: 6). De

gewelddadige situatie in Oekraïne is hiermee echter niet opgelost. Het instellen van een tijdelijke pro-Europese regering leidt namelijk tot grote onrust op de Krim, een schiereiland in de Zwarte Zee. De Krim is onderdeel van Oekraïne, maar het overgrote deel van de bevolking op het schiereiland is Russisch. Eind februari 2014 besloot Rusland daarom de Krim te bezetten, om de ‘eigen’ Russische bevolking te beschermen. Het parlement van de Krim besloot op 6 maart 2014 zich aan te sluiten bij Rusland en in een omstreden referendum op 16 maart stemt de 96,6% van de bevolking hiermee in (EuropaNu, 2014).

Veel Oekraïners op de Krim onthielden zich echter van stemming en de Europese leiders erkenden het referendum dan ook niet. Dit zorgde voor een toenemende spanning tussen de Europese Unie en Rusland. Ondertussen ging men ook in het oosten van Oekraïne, in steden zoals

het pro-Russische Charkov en Donetsk, de straat op om te demonstreren. Deze demonstratie zorgde voor een zo mogelijk nog grotere tweedeling in het land, waarbij pro-Russische inwoners in een gewelddadig en bloederig conflict kwamen met de Oekraïense bevolking. Rusland steunt, onder leiding van de Russische president Poetin, de demonstranten in Oekraïne, wat ervoor zorgt dat het conflict tussen Oekraïne en Rusland nog steeds voortduurt en is uitgegroeid tot een oorlog

(EuropaNu, 2014).

De onrust op de Krim en de annexatie door Rusland die daarop volgde, domineerde in maart 2014 het nationale en internationale nieuws. Wereldwijd werd er met verontwaardiging gekeken naar de gebeurtenissen op het schiereiland en de internationale politiek was bijna uitsluitend bezig met de vraag hoe de problemen tussen Oekraïne en Rusland zo verdraagzaam mogelijk opgelost konden worden. Omdat de spanningen hoog opliepen tussen Rusland en Oekraïne tijdens de annexatie van de Krim in maart 2014 en er zelfs gesproken werd over een nieuwe Koude Oorlog, is deze periode gekozen om centraal te staan in dit onderzoek.

4.2 Het NOS Journaal

Dit onderzoek richt zich op de berichtgeving van het NOS Journaal en het NOS Jeugdjournaal omtrent het Rusland-Oekraïne conflict. Het NOS Journaal, dat in de beginjaren NTS Journaal heette, vindt zijn oorsprong in 1956. In dit beginjaar kende het journaal slecht drie uitzendingen per week, omdat de televisie maar drie avonden per week iets uitzond. Er werd op maar één zender uitgezonden, voor hooguit honderdduizend kijkers, omdat er maar dertigduizend Nederlandse huishoudens waren die over een televisietoestel beschikten. Hoe anders is dat vijftig à zestig jaar later: de NOS zendt de hele dag door verschillende nieuwsbulletins uit, op verschillende zenders (Van Liempt, 2005: 7).

In 1956 bestond de televisie vijf jaar, maar kende ondanks de ontwikkelingen die het in die vijf jaar had doorgemaakt geen prominente plek binnen de Nederlandse huishoudens: de radio en kranten kenden een veel grotere populariteit. Televisie werd nog sterk gezien als een medium voor amusement in plaats voor journalistiek. Televisiejournalistiek werd dan ook niet als hoogdravend beoordeeld: het was eerder een leuk praatje bij een plaatje, meer illustratie dan informatie. De start van het NTS Journaal was dan ook niet bedoeld om de journalistiek een bepaalde impuls te geven, maar het werd meer gebruikt om de populariteit van het bioscoopjournaal te evenaren en om de aandacht van het publiek meer op de avondprogramma’s van de omroepverenigingen te vestigen (Wijfjes, 2005: 8).

Het NTS Journaal zond in zijn beginjaren niet alleen Nederlands nieuws uit, maar wist ook de hand te leggen op buitenlands nieuws. Via een contract met de Amerikaanse tv-maatschappij CBS, kwam er elke dag zo’n zes minuten aan buitenlands nieuws binnen op Schiphol. Het nieuws is dan wel enkele dagen oud, maar dat maakte in 1956 niks uit: het NTS Journaal bleef actueler dan het

bioscoopjournaal. Naast een contract met CBS, had de NTS ook een uitwisseling met zes Europese landen, namelijk Engeland, België, Luxemburg, Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland. Enkele jaren later voegden Frankrijk en Italië zich bij dit rijtje (Van Liempt, 2005: 34). Omdat het buitenlands nieuws in principe vanzelf binnenkwam, ontstond er een scheve verdeling tussen binnenlands- en buitenlands nieuws: slechts een kwart van het nieuws dat in 1959 werd uitgezonden kwam van Nederlandse bodem. Doordat de technologie zich steeds verder ontwikkelde werd deze verdeling steeds schever. In 1960 kwam het buitenlandse nieuws voor het eerst via de ‘telekabel’ Nederland binnen zonder dat er een vliegtuig aan te pas kwam (Van Liempt, 2005: 47-48). Vanaf 1961 komt er op initiatief van de NTS een dagelijkse uitwisseling van nieuwsbeelden tussen verschillende landen. Dit zorgde ervoor dat er een dagelijkse stroom beelden de redactie binnenkwam vanuit de hele wereld. Hierdoor werd het snel verwerken van grote gebeurtenissen een belangrijk specialisme van het NTS Journaal (Van Liempt, 2005: 48, Van Liempt, 2005: 36). Pas in 1964 zette het NTS Journaal een stap in de richting van meer binnenlands nieuws, wanneer er een nieuwsdienst werd opgericht die zich focuste op nieuwsgaring en voor een permanente stroom aan reportages zorgde (Van Liempt, 2005: 92).

Het NTS Journaal verandert in 1969 in het NOS Journaal en in de jaren die daarop volgen blijft het NOS Journaal zich ontwikkelen en veranderingen ondergaan (Van Liempt, 2005: 36). Zo duurde het Achtuurjournaal tot 1975 maar een kwartier, dat toen verlengd werd met vijf minuten. Pas in 1998 werd de zendtijd van het Achtuurjournaal verlengd naar 25 minuten (Wijfjes, 2005: 11). Eind jaren zeventig vinden er ook veranderingen op het gebied van het buitenlands nieuws plaats. Het NOS Journaal vindt het in deze tijd onvoldoende wanneer zij het nieuws van de dag alleen kort melden. Het Journaal zou zich meer bezig moeten houden met het toelichten, het duiden van het nieuws, zodat het publiek meer achtergrondinformatie krijgt en het nieuws in grotere context kan plaatsen (Van Liempt, 2005: 167). Doordat het NOS Journaal zich meer met duiding bezig ging houden, werden correspondenten in het buitenland steeds belangrijker. Vanaf dat moment lukte het af en toe, als de begroting het toeliet, om via beeldverbinding de correspondent even op de televisie te zien.

Tijdens de eerste vijftig jaar van de Nederlandse televisie was het NOS Journaal het belangrijkste en meest bekeken programma in Nederland. Ondanks dat het door de jaren heen steeds meer concurrentie kreeg, zoals van het RTL Nieuws dat het nieuwsprogramma werd van het in het jaar 1989 opgerichte commerciële televisienet RTL, wordt het NOS Journaal nog steeds als meest belangrijke nieuwsprogramma gezien. Tegenwoordig zendt het NOS Journaal de hele dag door nieuwsbulletins uit en is het ook vertegenwoordigd op de radio en op internet. Het NOS Achtuurjournaal heeft hierbij de grootste reikwijdte: dagelijks stemmen gemiddeld 1,8 miljoen kijkers hun televisie hierop af, waardoor het elke dag in de kijkcijfer top drie terug te vinden is (De

NOS in cijfers, 2013: 4, Stichting Kijkonderzoek, 2014).

Omdat de NOS onderdeel is van de publieke omroep, is het noodzakelijk dat het NOS Journaal onafhankelijk en betrouwbaar nieuws aanbiedt aan alle inwoners van Nederland. Het doel dat de NOS daardoor heeft staat op hun website geschreven:

“De NOS stelt zich, als integraal onderdeel van de publieke omroep, tot doel, de primaire

informatiebron te zijn op het gebied van nieuws, sport en evenementen, zodat de Nederlandse burger beter in staat is te oordelen over ontwikkelingen in de wereld en zijn gedrag te bepalen. De NOS hanteert hierbij de hoogste journalistiek eisen van zorgvuldigheid, betrouwbaarheid,

ongebondenheid, pluriformiteit en onbevooroordeeldheid. De NOS streeft er naar deze informatie toegankelijk te maken via alle beschikbare media en voor alle maatschappelijke geldingen.” – NOS,

2014

4.3 Het NOS Jeugdjournaal

Al in 1973 waren er plannen om een nieuwsprogramma voor kinderen te beginnen. Twee

kinderboekenschrijvers, Wim Spekking en Anny Spekking-Matti publiceerden in dat jaar de resultaten van hun onderzoek naar de behoefte aan een eigen journaal onder kinderen. Hieruit bleek dat een grote meerderheid van de kinderen graag een jeugdjournaal zou willen zien. Zeven jaar later kwam er pas echt toestemming om een jeugdjournaal te maken. Het stond niet meteen vast dat de NOS dit zou gaan doen, want ook omroepen zoals de NRCV en de NOT (Nederlandse Onderwijs Televisie) wilden graag het programma maken. Uiteindelijk ging toch de NOS het programma maken, omdat zij al een nieuwsredactie hadden waar het Jeugdjournaal mee kon samenwerken en omdat zij een onafhankelijke organisatie waren. Ed van Westerloo, toentertijd hoofdredacteur van NOS Journaal, schreef eind oktober 1978 zijn eerste Nota Jeugdjournaal, waarin hij uitgangspunten formuleerde waar het Jeugdjournaal in zijn ogen aan moest voldoen en die tot op de dag van vandaag nog steeds worden gebruikt bij het NOS Jeugdjournaal. Volgens van Westerloo moet het Jeugdjournaal elke dag het belangrijkste nieuws brengen, maar is het ook belangrijk dat er onderwerpen worden gebracht die specifiek kinderen aangaan. Daarbij moet het woordgebruik eenvoudig zijn, zodat kinderen snappen wat er gezegd wordt en om het nieuws nog begrijpelijker te maken moet men zoveel mogelijk uitleggen en context geven aan een nieuwsitem. Tot slot heeft het Jeugdjournaal speciale grafische vormgeving nodig, die zoveel mogelijk aansluit bij de doelgroep (Van Liempt, 2005: 326-327). Na enkele proefuitzendingen was uiteindelijk op 5 januari 1981 om half zeven ’s avonds de allereerste aflevering van het NOS Jeugdjournaal te zien op de Nederlandse televisie (Van Hulten & Schutten, 2006: 8-9, Van Liempt, 2005: 325-326).

In de jaren daarna is het Jeugdjournaal uitgegroeid tot één van de belangrijkste

tussen de negen en twaalf jaar oud en de onderwerpen, de manier van presenteren en de inrichting van de studio zijn speciaal afgestemd op kinderen. Het Jeugdjournaal is elke dag om 18.45 te zien en trekt gemiddeld 295.000 kijkers en daarnaast is er elke schooldag nog een ochtendeditie die

gemiddeld 26.000 kijkers trekt. Dit aantal kijkers zal in werkelijkheid hoger liggen, omdat de ochtendeditie vaak op scholen wordt gekeken, die niet in het onderzoek naar de kijkcijfers zijn meegenomen (NOS, 2014, De NOS in cijfers, 2013: 4).

Ondanks dat het Jeugdjournaal door de jaren heen qua karakter vrijwel hetzelfde is gebleven, is er volgens Ronald Bartlema, chef van het NOS Jeugdjournaal, qua inhoud wel het één en ander veranderd. Volgens hem was het Jeugdjournaal in de beginjaren voornamelijk een vertaling van het volwassenennieuws. In de loop der jaren zijn ze zich echter steeds meer gaan richten op de

doelgroep, kinderen tussen de negen en twaalf jaar, waardoor groot, belangrijk nieuws extra uitgelegd wordt zodat het begrijpelijk blijft voor de doelgroep (Bok, 2008, Van Liempt, 2005: 346). Vooral over schokkend nieuws wordt goed nagedacht. Het Jeugdjournaal probeert hierin zo

terughoudend en zorgvuldig mogelijk te zijn, maar soms kan men niet om schokkende beelden heen, omdat het nu eenmaal het nieuws van de dag is. Wanneer dit het geval is en het Jeugdjournaal echt niet om schokkend nieuws heen kan, zoals bijvoorbeeld bij het Rusland-Oekraïne conflict, worden er geruststellingstrategieën ingezet om de kinderen niet angstig te maken, zoals besproken in hoofdstuk 3.3. Ook om politiek kan het Jeugdjournaal niet altijd heen, maar dan wordt er zoveel mogelijk de nadruk gelegd op de hoofdlijnen van de binnenlandse politiek, waarbij het Jeugdjournaal zich beperkt tot wat het kabinet uitvoert en waarin parlementaire conflicten zo veel mogelijk uit de weg worden gegaan (Van Liempt, 2005: 346-347).