• No results found

Het is nog steeds spannend op de Krim…

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het is nog steeds spannend op de Krim…"

Copied!
136
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

Het is nog steeds

spannend op de Krim…

Framing en geruststellingstrategieën in het NOS

Jeugdjournaal en het NOS Achtuurjournaal

Naam: Nadine Rowaan

studentnummer: s2611260

Begeleider: Prof. dr. H.B.M. (Huub) Wijfjes

Opleiding: Master Mediastudies, programma Journalistiek Inleverdatum: 15 juli 2015

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 5 Opbouw scriptie ... 7 Relevantie ... 8 Hoofdstuk 1: Framing ... 9 1.1 Agendatheorie ... 9 1.2 Framing ... 11 1.3 Framing en oorlogen ... 13 Concluderend ... 15

Hoofdstuk 2: Kind en media ... 16

2.1 De jeugdfase ... 16

2.2. De jeugdfase en televisie ... 17

2.3 Theorievorming over kinderen en media ... 18

Concluderend ... 20

Hoofdstuk 3: Angsten en geruststellingstrategieën ... 22

3.1 Angsten en het nieuws ... 22

3.2 Angsten aanleren via de media ... 24

3.3 Jeugdjournalistiek en geruststellingstrategieën ... 26

Concluderend ... 29

Hoofdstuk 4: Context ... 30

4.1 Het Rusland-Oekraïne conflict ... 30

4.2 Het NOS Journaal ... 31

4.3 Het NOS Jeugdjournaal ... 33

Hoofdstuk 5: Onderzoeksopzet en -methoden ... 35

5.1 Onderzoeksbronnen ... 35

5.2 Inductieve codering ... 35

5.3 Analyse op drie niveaus ... 37

Hoofdstuk 6: Resultaten ... 39

6.1 Gevonden frames ... 39

6.2 Geruststellingstrategieën NOS Jeugdjournaal en NOS Achtuurjournaal ... 43

6.2.1 Resultaten op programmaniveau ... 43

6.2.2 Resultaten op itemniveau ... 45

6.2.3 Resultaten op shotniveau ... 50

Concluderend ... 56

Conclusie ... 58

Framegebruik NOS Jeugdjournaal en NOS Achtuurjournaal ... 59

(3)

Concluderend ... 63 Bronnen- en literatuurlijst ... 65 Uitzendingen ... 65 Literatuur ... 66 Websites ... 68 Bijlagen ... 69

Bijlage 1: Overzicht thema’s en codes NOS Jeugdjournaal ... 69

Bijlage 2: Overzicht thema’s en codes NOS Achtuurjournaal ... 71

Bijlage 3: Uitgeschreven overzichten NOS Jeugdjournaal ... 75

(4)

Chelsea – Waarom

Ik heb zoveel vragen Maar antwoord krijg ik niet

Kan iemand mij vertellen Waarom is de wereld vol verdriet

Als ik naar het nieuws kijk Dan schrik ik iedere keer Dan wil mijn ogen sluiten Maar wat ik ook probeer

Refrein

Waarom is de wereld niet perfect Waarom gaat het altijd tussen goed en slecht

Waarom gaat het niet zoals het hoort Wordt de vrede steeds verstoord

Waarom, waarom, waarom Ik zou zo graag willen Dat ik het verschil maken kan

Om anderen te helpen En te werken aan een plan Maar als ik om me heen kijk

Lijkt het of ik de enige ben Maar wij hebben toch de toekomst

Dus luister naar onze stem

Refrein

We moeten met z’n allen Doorgaan tot het eind Om onze aarde te beschermen

Ik wil dat alle pijn verdwijnt

Refrein

(5)

Inleiding

‘Als ik naar het nieuws kijk, dan schrik ik iedere keer weer. Wil ik mijn ogen sluiten, maar wat ik ook

probeer.’ Dat het nieuws niet altijd even fijn is voor kinderen om te zien en dat het veel vragen op

kan roepen, beschrijft de net 13-jarige Chelsea in haar nummer ‘Waarom’ dat zij tijdens het Junior Songfestival ten gehore heeft gebracht (Junior Songfestival, 2014). Al jarenlang wordt er stilgestaan bij de negatieve en positieve effecten van de media op kinderen en in hoeverre gewelddadig en complex nieuws kinderen angstig kan maken (Valkenburg, 2002: 4, Van der Molen, Valkenburg & Peeters, 2002: 303-304). Hierbij vindt er een discussie plaats in hoeverre kinderen afgeschermd zouden moeten worden van de media. Moeten zij zo min mogelijk meekrijgen van wat er zich afspeelt in de wereld, waardoor kinderen opgroeien in een zorgeloze, beschermde wereld of is het juist beter om hen al vroeg te confronteren met de gruwelijkheden die plaatsvinden in de wereld waardoor ze op latere leeftijd niet opeens geconfronteerd worden met de realiteit? Wanneer men kinderen inderdaad al op vroege leeftijd met het nieuws confronteert, moet daarbij goed opgelet worden hoe dit nieuws gebracht wordt. Wanneer het nieuws namelijk te complex is waardoor kinderen het niet kunnen plaatsen en dus niet begrijpen, kunnen er angsten ontwikkeld worden. Ook het tonen van schokkende beelden kan er voor zorgen dat kinderen bang worden.

Het afgelopen jaar is er veel nieuws geweest waarbij men zich kan afvragen in hoeverre het geschikt is voor kinderen, zoals het Rusland-Oekraïne conflict. Het nieuws kan te lastig zijn voor kinderen en daarbij is het mogelijk dat bepaalde beelden te schokkend zouden zijn. Het Rusland-Oekraïne conflict begon als een politiek dilemma voor Rusland-Oekraïne eind 2013, waarbij het moest kiezen tussen meer steun van de Europese Unie of van Rusland en dat resulteerde in een groot conflict tussen Oekraïne en Rusland. Omdat toenmalig president Janoekovitsj Oekraïne nog niet klaar vond voor verdere Europese integratie, ontstonden er protesten in Oekraïne (Orttung, 2014: 2). Deze protesten leidden uiteindelijk tot het afzetten van Janoekovitsj, waarna er gekozen werd voor een tijdelijke pro-Europese regering. Dit leidde weer tot onrust op de Krim, een schiereiland dat onderdeel is van Oekraïne, maar waarvan het overgrote deel van de bevolking Russisch is. Eind februari 2014 besloot Rusland daarom de Krim te bezetten, om de ‘eigen’ Russische bevolking te beschermen. Het parlement van de Krim besloot op 6 maart 2014 zich aan te sluiten bij Rusland en in een omstreden referendum op 16 maart stemt 96,6% van de bevolking hiermee in (EuropaNu, 2014). Veel Oekraïners op de Krim onthielden zich echter van stemming en de Europese leiders erkenden het referendum niet. Dit zorgde voor een toenemende spanning tussen de Europese Unie en Rusland. Ondertussen ging men ook in het oosten van Oekraïne, in steden zoals het pro-Russische Charkov en Donetsk, de straat op om te demonstreren. Dat liep uit in een bloederige en

(6)

steeds voortduurt en is uitgegroeid tot een oorlog (EuropaNu, 2014).

Veel ouders houden nieuws over conflicten en oorlogen het liefst zo ver mogelijk bij kinderen vandaan, omdat de beelden kinderen angstig zou kunnen maken en omdat ze vinden dat kinderen zich nog niet met dit soort zaken bezig zouden moeten houden (De Graaf, 2008: 50). Desondanks acht het NOS Jeugdjournaal het verstandig aandacht te geven aan het Rusland-Oekraïne conflict. De doelgroep van het Jeugdjournaal zijn kinderen tussen de negen en twaalf jaar. Op die leeftijd nemen zij veel informatie tot zich en raken zij steeds meer geïnteresseerd in de wereld om hen heen. Het is dan belangrijk om niet alleen maar positief nieuws te laten zien, omdat kinderen dan opgroeien met een verkeerd wereldbeeld (De Graaf, 2008: 50).

In deze masterscriptie wordt onderzocht op welke manier het NOS Jeugdjournaal het nieuws over Rusland en Oekraïne framet en in hoeverre het daarmee afwijkt in de manier hoe het NOS Achtuurjournaal dit doet. Een belangrijk aspect dat bekeken wordt, is het gebruik van eventuele geruststellingstrategieën. Deze strategieën worden ingezet om het publiek in zekere mate gerust te stellen, zodat zij niet angstig worden van het nieuws. Geruststellingstrategieën worden op twee manieren ingezet, namelijk bij angstig nieuws en bij complex nieuws. Angstig nieuws kan nieuws over oorlogen en misdaad zijn, waarbij schokkende feiten belicht worden en beelden worden getoond waar men oprecht bang van kan worden. Complex nieuws is ingewikkeld nieuws dat een gedegen en uitgebreide uitleg behoeft, zodat men thuis goed begrijpt wat de feiten precies zijn, hoe deze zich ontwikkelen en in welke context ze geplaatst moeten worden.

De berichtgeving omtrent de annexatie van de Krim in maart 2014 staat centraal in deze masterscriptie. Het nieuws over de Krim gaat gepaard met opstanden en demonstraties, waarbij geweld een prominente rol speelt. Daarbij is het nieuws over de annexatie van de Krim behoorlijk complex, aangezien de geopolitiek een zeer belangrijke rol speelt in de berichtgeving. Naast dat de beelden die getoond worden schokkend kunnen zijn, behoeft het nieuws dus ook een gedegen uitleg, zodat het nieuws goed wordt begrepen, wat betekent dat het nieuws beide soorten

geruststellingstrategieën zou kunnen bevatten. De annexatie van de Krim is daardoor een geschikt onderwerp om te onderzoeken op welke manieren het NOS Jeugdjournaal het nieuws heeft

geframed in vergelijking met het NOS Achtuurjournaal en in hoeverre beide journaals gebruik maken van geruststellingstrategieën. De onderzoeksvraag die daarom in deze scriptie behandeld wordt is:

‘In hoeverre is er een verschil in framing in de uitzendingen van het NOS Jeugdjournaal en het NOS Achtuurjournaal over de annexatie van de Krim in maart 2014 en op welke manieren worden geruststellingstrategieën in beide journaals toegepast?’

(7)

toen het conflict op de Krim prominent in het nieuws was. Alle uitzendingen staan online en zijn terug te vinden via de websites van het NOS Jeugdjournaal en NPO Uitzending Gemist.

Opbouw scriptie

Deze masterscriptie zal beginnen met een uitgebreid theoretisch kader, dat uit meerdere delen bestaat. In hoofdstuk 1 zal het concept framing besproken en uitgelegd worden. Framing is de manier waarop een bepaalde gebeurtenis beschreven wordt en op welke manier er naar gekeken wordt; hoe er betekenis aan wordt gegeven (Reese, Gandy & Grant, 2001: 1). In andere woorden kan gezegd worden dat framing een invalshoek is dat een nieuwsitem of –programma kiest bij een bepaald onderwerp. Geruststellingstrategieën kunnen ook als frame of meerdere frames gezien worden, waar verderop in het onderzoek bij stilgestaan zal worden. Het concept framing zal verder uitgelegd worden aan de hand van het boek ‘Media en Publiek’ van Boer en Brennecke (2009) en werk van McCombs en Shaw (1972) en door onder andere stil te staan bij de agendatheorie. In hoofdstuk 2 wordt de relatie tussen kind en media besproken. Er wordt gekeken in hoeverre kinderen door de geschiedenis heen met media in contact kwamen en in hoeverre zij daarvoor afgeschermd werden. Ook worden verschillende theorieën over de effecten van media op kinderen besproken. In hoofdstuk 3 wordt stilgestaan bij angsten die kinderen kunnen krijgen door naar het nieuws te kijken en er wordt stilgestaan bij geruststellingstrategieën. De afgelopen decennia zijn er regelmatig artikelen en onderzoeken gepubliceerd op het gebied van kind en media. De snel veranderende media en het feit dat kinderen lastig te onderzoeken zijn, zorgen er echter voor dat onderzoekers zich eigenlijk nog in de beginfase bevinden (Valkenburg, 2008: 4). Aan de hand van onder andere het boek ‘Beeldschermkinderen’ van Patti Valkenburg (2008) wordt uiteengezet hoe de relatie tussen kind en media de afgelopen jaren is veranderd en in hoeverre nieuwsuitzendingen een zekere angst bij kinderen op kunnen roepen. Ook wordt er in dit hoofdstuk stilgestaan bij de relatie tussen media en publiek, in dit geval kinderen. Want hoe kan het precies dat kinderen angsten aanleren via de media? Met behulp van onder andere het werk van Cantor (1991) wordt op deze vraag een antwoord geformuleerd. Door onder andere geruststellingstrategieën te gebruiken, proberen makers de angst bij kinderen te verminderen. Wat deze geruststellingstrategieën precies zijn en hoe ze gebruikt worden, zal uitgelegd worden aan de hand van onder andere het werk van Van der Molen en De Vries (2003).

(8)

Jeugdjournaal’ door Van Hulten en Schutten (2006) wordt uiteengezet hoe de programma’s ontstaan

zijn, wat zij belangrijk vinden en in hoeverre hun kijk op buitenlands nieuws ontwikkeld is. In het vijfde hoofdstuk zullen de methoden uitgelegd worden die in dit onderzoek worden toegepast. Allereerst wordt kwalitatief onderzoek verricht, waarbij gekeken wordt op welke

manieren het NOS Achtuurjournaal en het NOS Jeugdjournaal het nieuws over de annexatie van de Krim in maart 2014 hebben geframed. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een kwalitatieve

inhoudsanalyse met een inductieve codering. Na het bekijken van de nieuwsitems, worden bepaalde elementen uit de items ingedeeld in thema’s die een bijbehorende code krijgen, zodat aan het eind van het onderzoek specifieke thema’s te zien zijn die geformuleerd kunnen worden tot algemenere frames. Binnen deze gevonden frames, wordt er met speciale aandacht gekeken naar de

geruststellingstrategieën. Er kunnen al bepaalde geruststellingstrategieën gevonden zijn die tot algemeen frame zijn geformuleerd. Wanneer dit echter niet het geval is, is er nog steeds de mogelijkheid dat er elementen van geruststelling te vinden zijn in de nieuwsitems. Door de

nieuwsitems op drie verschillende niveaus (programma-, item- en shotniveau) te analyseren kan er nagegaan worden in hoeverre er geruststellingstrategieën toegepast worden. Deze kwantitatieve inhoudsanalyse wordt uitgevoerd naar het voorbeeld van Van der Molen en De Vries (2003). Vervolgens worden in hoofdstuk 6 de resultaten van het onderzoek weergegeven. De gevonden frames worden in dit hoofdstuk getoond en er wordt uitgelegd hoe deze tot stand zijn gekomen en wat zij betekenen. Ook wordt er stilgestaan bij het -verschil in- gebruik van

geruststellingstrategieën in het NOS Jeugdjournaal en het NOS Achtuurjournaal. Tot slot wordt er in de conclusie een antwoord op de hoofdvraag geformuleerd.

Relevantie

Wetenschappelijk onderzoek naar framing in het nieuws is relevant, omdat op deze manier stilgestaan wordt bij de keuzes die nieuwsredacties maken wanneer zij een nieuwsitem in elkaar zetten. Het maakt ons bewust dat een nieuwsitem niet zomaar kant-en-klaar de beeldbuis wordt opgegooid, maar dat er daadwerkelijk over nagedacht wordt hoe een item het beste tot zijn recht komt. Daarbij wordt met dit onderzoek aangetoond hoe een nieuwsitem gebruik kan maken van geruststellingstrategieën, zodat het nieuws minder kinderen of volwassen angstig of bang maakt of zodat het nieuws zo helder mogelijk wordt uitgelegd. Naast deze journalistieke relevantie kent het onderzoek ook een wetenschappelijke relevantie, omdat er op dit gebied geen onuitputtelijke bron van informatie bestaat. Door voort te borduren op eerdere studies zoals ‘Beeldschermkinderen’ van Patti Valkenburg (2008) en onderzoeken van Van der Molen en De Vries (2003) en Boer en Brennecke (2009), levert deze scriptie een bijdrage aan wetenschappelijke informatie op het gebied van

(9)

Hoofdstuk 1: Framing

In dit eerste gedeelte van het theoretisch kader zal het algemene begrip framing uiteengezet en uitgelegd worden. De laatste decennia is het begrip framing steeds belangrijker geworden binnen de media- en communicatiewetenschappen, vooral omdat het begrip ook in andere studies zoals sociologie en politicologie is doorgedrongen. Kort gezegd is framing de manier hoe bepaalde gebeurtenissen beschreven en behandeld worden, hoe er naar gekeken wordt en hoe er betekenis aan wordt gegeven, vooral door de media, media professionals en hun publiek (Reese, Gandy & Grant, 2001: 7). Framing kan dus gezien worden als een invalshoek dat gegeven wordt aan een nieuwsitem. Kijkende naar het Rusland-Oekraïne conflict kunnen er verschillende invalshoeken en dus verschillende frames verzonnen worden, bijvoorbeeld een frame dat de kant van de Russen belicht of juist die van de Oekraïense bevolking. Ook zou er voor een geopolitiek frame gekozen kunnen worden of juist een frame dat door de ogen van kinderen kijkt. Naast deze frames kunnen geruststellingstrategieën ook als frame of meerdere frames gezien worden, waar verderop in het theoretisch kader uitgebreid bij stilgestaan zal worden.

1.1 Agendatheorie

Framing zorgt er dus voor dat men op een bepaalde manier naar het nieuws kijkt. Het fenomeen dat de media onze blik op de wereld kunnen bepalen en veranderen is echter niet iets van de laatste jaren. De journalist Walter Lippmann beschreef al in 1922 in zijn boek ‘Public Opinion’ de theorie dat de media onze blik op de wereld kunnen beïnvloeden. Pas vijftig jaar later werd er door McCombs en Shaw een naam aan de theorie van Lippmann gegeven: ‘agendasetting’ (Coleman, McCombs, Shaw & Weaver, 2009: 147). In hun onderzoek bekeken McCombs en Shaw (1972) hoe zwevende kiezers tijdens de presidentsverkiezingen van 1968 de media gebruikten om tot een keuze te komen. Er werd uiteindelijk een sterk verband gevonden tussen wat de zwevende kiezers het belangrijkste

verkiezingsthema vonden en wat het nieuws bracht als belangrijkste verkiezingsthema (McCombs & Shaw, 1972: 176-187). Vanaf dit moment werd de agendatheorie gezien als het proces waarbij de massamedia veel aandacht schenken aan bepaalde onderwerpen, waardoor het publiek deze onderwerpen als meest belangrijk gaat zien. Het is hierbij belangrijk dat agendasetting niet een vooropgezet plan is van de journalistiek om de gedachten van het publiek te controleren, maar dat het onontkoombaar is, omdat het nieuws nu eenmaal een bepaalde focus moet hebben.

(10)

Rusland-Oekraïne conflict, kan geconcludeerd worden dat het conflict erg belangrijk gevonden werd door de media. Veel kranten en nieuwsprogramma’s schonken aandacht aan het conflict en met name aan de annexatie van de Krim, wat ervoor zorgde dat ook het publiek, in dit geval de Nederlandse bevolking, het conflict als ernstig en belangrijk ging zien.

De agendatheorie kan in dit onderzoek gezien worden als analyse op programmaniveau. Hierbij maken redacties keuzes over welke onderwerpen ze wel en niet uitzenden, waardoor ze bepalen wat er op de agenda van het publiek komt te staan. Bij de analyse op programmaniveau gaat het er niet om op welke manier een nieuwsitem ingevuld wordt en wat voor beelden daar

bijvoorbeeld bij gekozen worden, maar het gaat er puur om of een onderwerp wel of niet de uitzending haalt, hoeveel aandacht er binnen de uitzending aan besteed wordt en op welke plek in de uitzending het nieuwsitem terecht komt.

Het NOS Jeugdjournaal discussieert vaak over welke onderwerpen er geschikt zijn voor de uitzending. Onderwerpen zoals ingewikkelde politieke debatten of een politieke crisis in een ver land zijn geen onderwerpen die op de agenda van kinderen te vinden zijn. Het Jeugdjournaal zal zulke ingewikkelde onderwerpen dan ook niet behandelen, omdat kinderen dit niet interessant vinden en ze er dus ook niks van opsteken. Toch maakt het NOS Jeugdjournaal af en toe een uitzondering omdat ze gewoonweg niet om het onderwerp heen kunnen. Een voorbeeld is de moord op

filmregisseur Theo van Gogh in 2004. Veel kinderen zullen de filmmaker niet kennen omdat hij films maakt voor een volwassen publiek en daarbij komt niet elke moord in het nieuws, maar omdat alle nieuwsmedia aandacht schonken aan de moord kon ook het Jeugdjournaal er niet omheen. De moord op Theo van Gogh was het gesprek van de dag in Nederland en doordat het Jeugdjournaal ervoor koos het onderwerp te behandelen, kwam het onderwerp ook op de agenda van de kinderen terecht, waardoor ook zij erover konden meepraten (Van Hulten & Schutten, 2006: 21-22).

Naast dat het Jeugdjournaal dus de agenda vult voor kinderen door lastigere onderwerpen zoals de moord op Theo van Gogh te behandelen, schenkt het Jeugdjournaal voornamelijk aandacht aan onderwerpen die al op de agenda staan bij kinderen. Zo zal het Jeugdjournaal sneller nieuws brengen die specifiek met kinderen te maken heeft, zoals de Kinderboekenweek of persoonlijke verhalen van kinderen, zoals een kind met een bijzonder talent. Daarnaast zorgt het Jeugdjournaal ervoor dat het niet alleen maar ellendig nieuws brengt, maar ook leuke onderwerpen, zoals de geboorte van een panda of een modeshow voor honden. Deze onderwerpen liggen dichtbij de leefwereld van kinderen, ze staan op de agenda van kinderen, waardoor ze er op school met andere kinderen sneller over zullen praten (Van Hulten & Schutten, 2006: 23-24).

(11)

wanneer de aandacht gemeten wordt die de media schenken aan de attributies van bepaalde onderwerpen. Attributies zijn bepaalde kenmerken, eigenschappen en aspecten die invulling geven aan een onderwerp. De media selecteren hierbij bepaalde aspecten of kenmerken van een

onderwerp en geven daar extra aandacht aan. Bij agendasetting op het tweede niveau is het niet belangrijk hoe de media bepalen waar we over denken, maar hoe we erover denken (Boer & Brennecke, 2009: 1991, McCombs, 2005: 546). Kijkend naar de annexatie van de Krim, is het feit dat dit onderwerp wordt geselecteerd door de media agendasetting op het eerste niveau. Vervolgens wordt er aan bepaalde attributies extra aandacht geschonken, bijvoorbeeld aan het omstreden referendum of de bevolking op de Krim. Deze focus binnen een onderwerp is agendasetting op het tweede niveau.

1.2 Framing

Hoewel het een punt van discussie is binnen de wetenschap, wordt er vaak nauwelijks onderscheid gemaakt tussen agendasetting op het tweede niveau en framing. Er zijn namelijk overeenkomsten tussen agendasetting op het tweede niveau en framing te vinden. Beiden houden zich bezig met hoe onderwerpen in de media gebracht worden in plaats van welke onderwerpen gebracht worden en beiden focussen op de meest belangrijke aspecten of thema’s van een onderwerp. Een verschil tussen framing en agendasetting is dat frames meer zijn dan alleen attributen. Attributies worden omschreven als kenmerken en eigenschappen van een bepaald onderwerp. Wanneer gekeken wordt naar bijvoorbeeld een item over de Russische president Vladimir Poetin, kan de nadruk gelegd worden op zijn persoonlijke eigenschappen en achtergrond of op zijn politieke standpunten. Dat zijn verschillende attributies van hetzelfde onderwerp. Frames daarentegen, komen niet tot stand door alleen het selecteren van kenmerken en eigenschappen. Wanneer er geframed wordt, worden er namelijk ook verbanden gelegd; zo wordt er binnen een frame bijvoorbeeld stilgestaan bij oorzaken en gevolgen. Framing lijkt daardoor meer cognitieve processen te omvatten, zoals het stilstaan bij hoe een probleem binnen een onderwerp kan worden opgelost. (Boer & Brennecke 2009: 208, McCombs, 2005: 546-547, Weaver, 2007: 145-146).

(12)

makkelijker uitleggen (Boer & Brennecke, 2009: 206-207).

De keuze voor een bepaald frame kan beïnvloed worden door interne en externe factoren. Interne factoren, zoals de normen en waarden van een journalist, werksfeer, opvattingen of bepaalde conventies kunnen de productie van een nieuwsbericht beïnvloeden en daarmee ook de keuze van een bepaald frame. Ook externe factoren, zoals actie- of belangengroepen, voorlichters en de politiek, kunnen invloed uitoefenen op de manier hoe een item in het nieuws gebracht wordt (Boer & Brennecke, 2009: 207).

Het mediaframe dat uiteindelijk in een nieuwsitem gebruikt wordt, bepaalt vanuit welk perspectief het publiek naar het onderwerp gaat kijken. Door in de berichtgeving de nadruk te leggen op een bepaalde oorzaak of gevolg, kan het publiek mogelijk ook de nadruk daarop gaan leggen. Op deze manier wordt de manier waarop het publiek naar de werkelijkheid kijkt beïnvloed, dit wordt ook wel ‘framesetting’ genoemd. Framesetting kan invloed hebben op individueel niveau en op maatschappelijk niveau. Op individueel niveau kan framesetting ervoor zorgen dat het proces van informatieverwerking beïnvloed wordt en dat mensen op een andere manier tegen een onderwerp aan gaan kijken. Dit komt aan de ene kant omdat bepaalde kennis in het geheugen meer

aangestuurd wordt maar ook omdat framing bepaalde normen en waarden benadrukt. Op maatschappelijk niveau kan framesetting politieke beslissingen of collectief gedrag beïnvloeden (Boer en Brennecke, 2009: 207).

Framing kan binnen dit onderzoek gezien worden als analyse op item- en shotniveau. Op itemniveau worden er keuzes gemaakt over wie er aan het woord komt, wat diegene zegt en welk verhaal er precies verteld wordt. Op shotniveau worden er beeldkeuzes gemaakt; welke beelden worden er wel getoond en welke niet. Een specifiek frame dat in dit onderzoek centraal staat en dat het NOS Jeugdjournaal vaak toepast en dan met name bij schokkend of complex nieuws, is het geruststellingframe, waarover meer in hoofdstuk 3. Door het geruststellingframe toe te passen, oefent het Jeugdjournaal invloed uit op de manier hoe kinderen naar het nieuws kijken en dus is er sprake van framing. Wanneer er bijvoorbeeld een ernstig ongeluk in het Jeugdjournaal wordt behandeld, kan het zijn dat het Jeugdjournaal de nadruk legt op de heldhaftigheid van de

hulpverleners. Hierdoor kan het zijn dat kinderen op een andere manier naar het nieuws gaan kijken: ze focussen zich niet alleen maar op de schokkende feiten van het ongeluk, maar zien ook in hoe belangrijk hulpverleners tijdens zo’n drama kunnen zijn. Naast dat kinderen daardoor anders naar het nieuws kijken, geven zij er ook een andere betekenis aan.

Geruststellingstrategieën kunnen echter ook op een andere manier toegepast worden, namelijk door complex nieuws zo helder mogelijk uit te leggen. Het Jeugdjournaal past

(13)

geruststellingstrategieën kunnen gebruiken, omdat volwassenen ook behoefte hebben aan een rustige, heldere uitleg bij complex nieuws. Op deze manier ontstaan er geen misvattingen, waardoor er eventueel onnodig angsten aangeleerd worden.

Tot slot maakt Scheufele (1999) binnen framesetting een onderscheid tussen twee soorten frames: mediaframes en publieksframes. Mediaframes zijn een centraal idee of een vertellijn, waardoor er betekenis aan een gebeurtenis wordt gegeven. Mediaframes worden gebruikt bij het vertellen en uitwerken van een onderwerp; ze bepalen hoe het nieuws getoond wordt aan het publiek (Scheufele, 1999: 106-107). Volgens Entman (1993) zorgen mediaframes voor een bepaalde selectie van de werkelijkheid, waardoor er op sommige aspecten meer nadruk wordt gelegd dan op andere. Hierdoor wordt ook de interpretatie van het publiek beïnvloed (Entman, 1993: 51-54). Publieksframes zijn frames die het publiek gebruikt bij het toetsen van informatie. Ze fungeren als een referentiekader voor het publiek. Wanneer het publiek namelijk nieuwe informatie krijgt over een bepaald onderwerp, zal deze informatie getoetst en vergeleken worden met de informatie die het publiek al heeft (Scheufele, 1999: 107, Entman, 1993: 51-54). In het geval van het Rusland-Oekraïne conflict zou het publiek de informatie die het hierover krijgt kunnen vergelijken met de kennis die zij al hebben over andere oorlogen.

1.3 Framing en oorlogen

(14)

29-30). De situatie voor de media kan echter wel ingewikkeld zijn, zeker wanneer de publieke opinie verdeeld is of wanneer een bepaald statement van een land ontbreekt over bijvoorbeeld het buitenlandbeleid. Journalisten zouden in dat geval moeten overwegen in hoeverre de informatie belangrijk genoeg is om in het nieuwsitem opgenomen te worden (Dimitrova & Strömbäck, 2008: 203-204).

Omdat oorlogjournalistiek eenzijdig kan zijn, is het mogelijk dat de verslaggeving over één oorlog verschillend is per land. Dit komt omdat de media verschillende soorten frames gebruiken in verschillende soorten landen. De nationale politieke standpunten en opvattingen kunnen het framingproces beïnvloeden. Als de publieke opinie gelijkgestemd is aan de politieke opvattingen, is framing in de nieuwsitems onzichtbaar. De frames die gebruikt worden zijn niet controversieel en zullen daarom niet opvallen bij het grote publiek (Dimitrova & Strömbäck, 2008: 205-206).

Een andere eigenschap van oorlogframes is dat ze vaak over langere tijd blijven bestaan. Een veel gebruikte oorlogsframe is bijvoorbeeld het ‘prognoseframe’. Binnen dit frame wordt er gekeken en uitgelegd wat bepaalde gebeurtenissen voor gevolgen kunnen hebben in de toekomst of wat er aan gedaan moet worden. Opvallend is dat dit frame al decennia lang binnen de oorlogsjournalistiek gebruikt wordt (Dimitrova & Strömbäck, 2008: 206).

Naast dat het volwassen nieuws tegen problemen aanloopt zoals subjectiviteit wanneer zij over oorlogen verslag doen, heeft ook het Jeugdjournaal weleens problemen wanneer zij een oorlog zoals het Rusland-Oekraïne conflict behandelen in de uitzending. Want ligt een oorlog in het

(15)

Concluderend

Binnen de kaders van dit onderzoek kan het begrip framing gesplitst worden in drie analyseniveaus, namelijk op programma-, item-, en shotniveau. De agendatheorie of ‘agendasetting’ kan gezien worden als analyse op programmaniveau. Hierbij draait het om de hoeveelheid aandacht die

geschonken wordt aan een bepaald onderwerp. Journalisten en nieuwsredacties maken keuzes over welke onderwerpen er in de uitzending of uitgave komen, waardoor deze onderwerpen automatisch op de agenda van het publiek komen te staan. Volgens de agendatheorie bepaalt de hoeveelheid aandacht die de media aan een bepaald onderwerp schenken namelijk in hoeverre het publiek het onderwerp als belangrijk inschat.

Wanneer besloten is dat er aandacht aan een bepaald onderwerp wordt geschonken, maken journalisten en redacties keuzes over hoe het onderwerp gebracht en ingevuld wordt, ook wel framing genoemd. Er wordt besloten wie er aan het woord komt, wat diegene zegt en welke

verhaallijn er precies wordt verteld. Deze keuzes, die te maken hebben met de concrete invulling van een nieuwsitem of –artikel, kan worden gezien als analyse op itemniveau. Op shotniveau kan er echter ook analyse plaatsvinden, hierbij wordt er gekozen welke beelden er gebruikt worden en welk geluid daarbij te horen is.

In dit onderzoek zal er eerst gekeken worden naar de algemene frames die het NOS

Jeugdjournaal en het NOS Achtuurjournaal gebruiken in hun uitzendingen over de annexatie van de Krim in maart 2014. Daarna zal de aandacht zich voornamelijk vestigen op een specifiek frame dat naar alle waarschijnlijkheid voornamelijk zichtbaar zal zijn bij het NOS Jeugdjournaal: het

(16)

Hoofdstuk 2: Kind en media

In dit tweede gedeelde van het theoretisch kader zal stilgestaan worden bij de relatie tussen kind en media. Er wordt gekeken in hoeverre kinderen door de geschiedenis heen met media in contact kwamen, in hoeverre zij daarvoor afgeschermd werden en wat de heersende opvattingen daarbij waren. Ook worden verschillende theorieën over de effecten van media op kinderen besproken, waarbij grofweg twee stromingen centraal zullen staan; die van de effectenonderzoekers en de kritische cultuurwetenschappers.

2.1 De jeugdfase

De media spelen in onze moderne maatschappij een belangrijke rol. Kranten, radio, televisie en internet: elke dag wordt er gebruik gemaakt van deze soorten media. Niet alleen volwassenen maken hiervan gebruik, maar tegenwoordig hebben ook kinderen steeds makkelijker toegang tot de media. Sinds de media een rol gingen spelen in het leven van kinderen, is het onderwerp kind en media vaak onderwerp van discussie geweest; de afgelopen decennia is er veel onderzoek uitgevoerd naar bijvoorbeeld de positieve en negatieve effecten van de media op kinderen. Deze onderzoeken bekijken onder andere in hoeverre het gedrag van kinderen verandert wanneer bepaalde media veel geconsumeerd worden of in hoeverre er angsten ontwikkeld kunnen worden wanneer kinderen naar schokkend nieuws kijken. Toch lijkt het dat wetenschappers zich nog steeds in de beginfase

bevinden. Dat heeft twee oorzaken: aan de ene kant zijn kinderen een ontzettend lastige doelgroep om te onderzoeken en aan de andere kant ontwikkelen de media zich erg snel (Valkenburg, 2002: 5-8).

Tot ongeveer halverwege de achttiende eeuw bestonden er geen aparte media voor kinderen. Wanneer kinderen al konden lezen, moesten zij het voornamelijk doen met teksten voor volwassenen, zoals de Bijbel, volksboeken en zo nu en dan de krant. Kinderen werden blootgesteld aan volwassen onderwerpen, want de kranten schreven dagelijks over ziekte en dood of politiek en militair nieuws. Rond de tweede helft van de achttiende eeuw kwam hier echter verandering in, omdat scholen de kranten gingen vervangen door kinderboeken. Volgens pedagogen uit die tijd was de inhoud van de kranten niet geschikt voor kinderen en ook ander gangbaar leesmateriaal, zoals de Bijbel en sprookjesboeken, werd aangepast aan de gedachtegang en leefwereld van kinderen (Valkenburg, 2002: 8-9).

(17)

min mogelijk aan de invloeden van volwassenen zouden worden blootgesteld. Deze benadering zorgde ervoor dat de ‘jeugdfase’ een begrip werd dat stond voor de vreugdevolle en zorgeloze periode tussen de vroege kindertijd en volwassenheid. Als kind tot deze jeugdfase behoren blijft echter tot ver in de negentiende eeuw een voorrecht van de gegoede burgerij. In de arbeidersklasse leefden kinderen onder omstandigheden waarbij zij lange werkdagen maakten in de fabriek en het merendeel van deze kinderen had dan ook geen toegang tot de gedrukte media, omdat ze niet konden lezen. Pas toen er sociale wetten zoals het verbod op kinderarbeid (1874) en de Wet op de Schoolplicht (1900) werden aangenomen, drong de jeugdfase door tot alle lagen in de samenleving (Valkenburg, 2002: 9-10).

Tot halverwege de twintigste eeuw beleefde de jeugdfase zijn hoogtijdagen. Kinderen werden volledig afgeschermd van de realiteit en onderwerpen zoals de dood, geldzorgen of seksualiteit waren niet bespreekbaar. Ook de geschreven media behandelden deze onderwerpen niet; taboes werden niet besproken. In de tweede helft van de twintigste eeuw kwam het ideale beeld van het kwetsbare en onschuldige kind echter in het geding. Rond 1960 vond men steeds meer dat het verkeerd was om kinderen alleen maar een beschermde wereld te laten zien en dat het belangrijk is dat kinderen zich bewust worden dat het leven niet altijd ideaal is. Vanaf dat moment werden taboes zoals seksualiteit en de dood geïntroduceerd en bediscussieerd in de (kinder)media (Valkenburg, 2002: 10, Valkenburg, 2004: 6).

Deze nieuwe trend om kinderen te confronteren met de realiteit van de volwassen wereld bestond niet zonder discussie. Vooral rond 1980 vonden veel kinderpsychologen en cultuurcritici dat kinderen te weinig als kind behandeld werden en dat ze daarom de kans hadden om hun jeugdfase te verliezen. Met name kinderpsycholoog David Elkind sprak zich hierover uit. Volgens hem werden kinderen te snel door de jeugdfase begeleid, waardoor ze vroeg volwassen werden. Kinderen komen op die manier in contact met onderwerpen waar ze emotioneel nog niet klaar voor zijn, wat door Elkind ‘pseudowereldwijsheid’ wordt genoemd. Deze pseudowereldwijsheid kan stress, onzekerheid, depressie en agressie onder jongeren tot gevolg hebben (Elkind, 1981: 77, Valkenburg, 2002: 10-11, Valkenburg, 2004: 7)

2.2. De jeugdfase en televisie

Door de opkomst van de televisie vanaf de jaren 1960, is de kindertijd en de jeugdfase in de westerse samenlevingen flink veranderd. Kinderpsychologen en cultuurcritici wijten de teloorgang van de jeugdfase aan de komst van elektronische media, voornamelijk televisie. Volgens David Elkind

(18)

cultuurcritici vinden dat de opkomst van de televisie ervoor gezorgd heeft dat de kindertijd nagenoeg verdwenen is. Zij stellen dat de gedrukte pers de jeugdfase in de achttiende eeuw heeft gecreëerd, maar dat de televisie dat heeft afgenomen. In de tijd dat er slechts geschreven media was, hadden kinderen geen zelfstandige toegang tot de media, omdat ze niet konden lezen of omdat ze de teksten niet konden begrijpen. De geschreven pers zorgt daarom voor een scheiding van de leeftijdsfasen, terwijl de televisie juist zorgt voor verbinding: jong en oud kijken naar dezelfde televisieprogramma’s en begrijpen deze ook op dezelfde manier (Valkenburg, 2002: 12).

De verbinding van verschillende doelgroepen door televisie leidt tot de door Elkind

beschreven pseudowereldwijsheid: kinderen gedragen zich eerder als volwassenen en doorlopen de jeugdfase sneller. Over deze ontwikkeling bestaan tegenwoordig twee visies die lijnrecht tegenover elkaar staan. Aan de ene kant is er nog steeds een maatschappelijke groep die fel aanhanger is van het kwetsbare kind. Volgens hen horen kinderen zorgeloos en onschuldig te zijn, waarbij kinderen zo min mogelijk in aanraking komen met de volwassen wereld, al dan niet via de media. De andere groep staat daarentegen voor het mondige kind. Aanhangers van deze groep vinden dat kinderen geconfronteerd moeten worden met de realiteit, zodat zij opgroeien tot slimme, mondige kinderen die voor zichzelf durven op te komen (Valkenburg, 2002: 14-15).

2.3 Theorievorming over kinderen en media

Sinds de tweede helft van de achttiende eeuw, toen kinderen afgeschermd werden van de volwassen wereld door de media, is de relatie van het kind met de media al onderwerp van discussie.

Onderzoek naar effecten van de media op kinderen kwam echter pas rond 1960, met de komst van de televisie, op gang. In deze beginjaren, concentreerden de onderzoeken zich voornamelijk op de effecten van televisie op het gedrag van het kind. Onderzoek naar de effecten op cognitie, emotie en het mediagebruik en – voorkeuren van kinderen kreeg pas later de aandacht (Valkenburg, 2002: 17-19).

(19)

ervan uitgegaan dat de effecten van de media groot en universeel waren en dat kinderen een onbeschreven blad zijn, die op een passieve manier, met invloeden vanuit hun omgeving, bepaalde sociale rollen aanleren en tot zich nemen (Valkenburg, 2002: 19). Wetenschappers binnen deze stroming richtten zich op de mediaberichten en hoe die bepaald gedrag konden veroorzaken. Het publiek was slechts een passieve ontvanger van een externe stimulus die een waarneembare actie ontlokte. Hierbij werd volledig aan het feit voorbij gegaan dat mensen zelfstandige, denkende wezens met een eigen karakter zijn. (Croteau, Hoynes & Milan, 2012: 255).

De behavioristische theorie werd in de jaren 1970 minder populair, omdat steeds meer de nadruk werd gelegd op de actieve in plaats van de passieve rol van het kind. Deze verschuiving van focus kan verklaard worden door de opkomst van de uses-and-gratifications-traditie, een traditie die ervan uitgaat dat mediagebruikers actief op zoek zijn naar bepaalde informatie en/of entertainment om bepaalde behoeften te bevredigen. De verschoven focus kan ook te wijten zijn aan de opkomst van de cognitieve psychologie, een stroming die onderzoekt hoe men cognities (kennis) verwerft, organiseert, onthoudt en gebruikt om hun gedrag te bepalen. In tegenstelling tot het behaviorisme wordt bij de cognitieve psychologie wel stilgestaan bij de manier waarop interne en dus individuele cognitieve processen, informatieverwerking kunnen vergroten, verkleinen of veranderen (Alexander, 2003: 182-183; Valkenburg, 2002: 20-21).

Binnen de cognitieve psychologie was de Zwitser Jean Piaget een bekende onderzoeker. Hij probeerde het gedrag van kinderen te verklaren met hypothesen over hun interne cognitieve structuren, schema’s genoemd, die gebruikt werden door kinderen om de wereld om hen heen te begrijpen. Omdat schema’s volgens Piaget veranderen naarmate de kinderen ouder worden,

reageren jongere en oudere kinderen verschillend op informatie die zij via de omgeving of media tot zich nemen. Jean Piaget heeft er met zijn ideeën over cognitieve structuren van kinderen in

verschillende leeftijdsfasen voor gezorgd dat cognitieve effecten een belangrijke plaats kregen binnen het onderzoek naar kind en media. Ook Albert Bandura heeft zijn observationele leertheorie aangepast naar de ideeën van Piaget. Bandura legt in zijn latere onderzoek veel meer de nadruk op de individuele, cognitieve processen van kinderen, waarbij zij niet meer als passief geheel gezien worden (Valkenburg, 2002: 20-21).

Naast effectenonderzoekers zoals Bandura en Piaget was er nog een tweede

(20)

waarbij effecten dus altijd in een bepaalde context geplaatst moeten worden. Hierbij ligt de nadruk op een actief publiek, waarbij men media-inhouden op hun eigen wijze interpreteert, verwerkt en relateert aan hun bestaande kennis, emoties en ervaringen (Valkenburg, 2002: 21-22). Het publiek heeft in dit geval dus een zekere intelligentie waarbij het zelf in staat is mediaberichten te

interpreteren (Croteau, Hoynes & Milan, 2012: 256-257). Cultural-studiesonderzoekers hadden in eerste instantie een optimistische kijk op kinderen en media. Kinderen werden gezien als

zelfstandigen die geen volwassenen nodig hadden om betekenis te geven aan media-inhouden. Huidige onderzoekers zijn nog steeds positief, maar hebben een gematigder kijk op de

zelfstandigheid van kinderen om hun eigen mediakeuzen te bepalen. Volgens bijvoorbeeld cultural-studiesonderzoeker Kinder (1999) kan niemand eigenlijk nog voorbijgaan aan bepaalde belangrijke kwesties rond kinderen en de media. Zo is er een duidelijke toename van geweld onder jongeren zichtbaar, worden kinderen op steeds jongere leeftijd als consumenten gezien, zijn er steeds meer gevaren en risico’s voor kinderen te vinden op het internet en is er een groeiende behoefte aan beleidsmaatregelen met betrekking tot kinderen en media (Valkenburg, 2002: 22-25). Deze kwesties laten volgens Kinder zien dat ook binnen de cultural studies de zelfstandigheid van kinderen

tegenwoordig ter discussie staat en dat zij wellicht bepaalde richtlijnen of hulp nodig hebben bij de interpretatie van media-inhouden.

Concluderend

Binnen de wetenschap van kind en media zijn er grofweg twee stromingen te zien; die van de effectenonderzoekers en de kritische cultuurwetenschappers. Waar de cultuurwetenschappers voornamelijk vinden dat kinderen zelfstandig genoeg zijn om zonder hulp van volwassenen media-inhouden tot zich te nemen, zijn de effectenonderzoekers minder optimistisch over de relatie tussen kind en media. De Zwitser Jean Piaget wordt binnen de effectenonderzoekers als een belangrijke wetenschapper gezien. Volgens hem reageren jongere en oudere kinderen verschillend op informatie die zij via de media tot zich nemen, omdat zij verschillende cognitieve structuren kennen. Kinderen worden hierdoor niet gezien als een passief, onbeschreven blad, maar juist de individuele, cognitieve processen zijn belangrijk. Dit denken lijkt bepalend voor het NOS Jeugdjournaal, dat centraal staat in dit onderzoek. Makers van het NOS Jeugdjournaal debatteren regelmatig wat ze wel en niet zouden moeten uitzenden, omdat bepaalde kinderen bijvoorbeeld angstig zouden kunnen worden van het nieuws of het niet goed kunnen begrijpen en het daarom verkeerd plaatsen. Ze houden daarom altijd rekening met hoe ze het nieuws brengen voor kinderen, zodat de interne, cognitieve structuren van kinderen de media-inhouden goed kunnen plaatsen, waardoor kinderen de wereld om hen heen zo goed mogelijk kunnen begrijpen.

(21)

duidelijke kijk op hoe kinderen omgaan met media-inhouden en of deze inhouden ook enige invloed op het kind uitoefenen, maar over de vraag of kinderen dan ook afgeschermd moeten worden van de media wordt weinig gezegd. Kinderpsycholoog Elkind is echter van mening dat kinderen vanwege hun grote toegang tot de media tegenwoordig eerder volwassen lijken te worden, maar dat zij toch nog steeds blijven denken als kinderen. Het is belangrijk dat volwassenen dit blijven inzien en dat zij kinderen wellicht in bescherming nemen voor de informatie die verkregen wordt via de aanwezige media. Ook het NOS Jeugdjournaal is zich hiervan bewust. Door geruststellingstrategieën in te zetten beschermen zij kinderen in meer of mindere mate tegen het nieuws dat zij vertellen.

(22)

Hoofdstuk 3: Angsten en geruststellingstrategieën

Dit derde gedeelte van het theoretisch kader bespreekt het angstig worden van kinderen door bepaalde media, met name het nieuws. Er zal uitgelegd worden van welk soort nieuws kinderen bang kunnen worden en hoe het kan dat kinderen zich deze angsten aanleren. Door middel van

geruststellingstrategieën wordt geprobeerd deze angsten zo veel mogelijk te bestrijden door de makers van het NOS Jeugdjournaal.

3.1 Angsten en het nieuws

Zoals het vorige hoofdstuk heeft beschreven, is er veel onderzoek gedaan naar effecten van media op kinderen. Een effect kan zijn dat kinderen bang worden wanneer zij naar het nieuws kijken. Dat kinderen bang worden kan verschillende oorzaken hebben: het nieuws dat zij zien kan te complex zijn en dus moeilijk te begrijpen, maar kinderen kunnen ook directe angst op televisie zien en dat overnemen. Deze oorzaken zullen later uitgebreid besproken worden.

Kinderen worden door het hoge nieuwsaanbod vaak blootgesteld aan het nieuws: het

journaal is bijna de hele dag op televisie te zien en wanneer kinderen hier niet uit zichzelf naar kijken, kunnen ze het toch meekrijgen wanneer hun ouders naar het journaal kijken (Van der Molen,

Valkenburg & Peeters, 2002: 303-304). De afgelopen decennia is het laten zien van gewelddadige beelden enorm toegenomen in het televisienieuws. Blootstelling aan beelden van oorlogen,

gezinsdrama’s, ongelukken en andere rampspoed kan emotionele reacties bij kinderen oproepen; ze kunnen bijvoorbeeld bang worden dat ze zelf ook slachtoffer zullen worden (Van der Molen, et al, 2002: 304).

In een onderzoek van Van der Molen, Valkenburg en Peeters (2002) werd aan ruim 500 kinderen tussen de zeven en twaalf jaar gevraagd in hoeverre ze weleens bang worden van het nieuws dat ze zien op televisie en welk nieuws hen het meest bang maakt. Dit onderzoek

onderscheidde zich op twee verschillende manieren van voorgaande onderzoeken. Allereerst werden de kinderen geïnterviewd over hun angsten in plaats van de ouders over de angsten van hun

(23)

gevolgd door ‘branden, ongelukken en rampen’. Ook ‘dieven en inbraken’ werd vaak genoemd, evenals ‘oorlogen’, waar het Rusland-Oekraïne conflict dat in deze scriptie onderzocht wordt onder valt.

Opvallend is dat er een verschil te vinden is tussen de jongere kinderen tussen de zeven en acht jaar oud en de oudere kinderen tussen de negen en twaalf jaar oud. De jongere groep gaf aan vaker bang te worden van ‘branden, ongelukken en rampen’, terwijl de oudere groep ‘oorlogen’ vaker aangaf als grootste angst. Dit komt waarschijnlijk doordat oudere kinderen beter abstract kunnen denken: ze zien de consequenties van een oorlog beter in en kunnen zich inleven in de kinderen die in een oorlogsland leven (Van der Molen, et al., 2002: 308-312, Valkenburg, 2002: 91-92). Ook is er in het onderzoek gevraagd in hoeverre de kinderen bang werden van het NOS

Jeugdjournaal. Ze werden hier minder bang van, maar toch gaf nog 43% van de zeven- tot achtjarigen en 28% van de negen- tot twaalfjarigen aan angstreacties te krijgen van beelden uit het NOS

Jeugdjournaal. Dezelfde angstige onderwerpen werden bij het Jeugdjournaal genoemd als bij het volwassen journaal (Van der Molen, et al., 2002: 310-312, Valkenburg, 2002: 91-92). Dat jongere kinderen sneller of vaker bang worden van beelden die ze op televisie zien dan oudere kinderen, heeft onder andere te maken met de scheidslijn tussen fantasie en realiteit. Volgens onderzoek van Valkenburg, Cantor en Peeters (2000) worden kinderen zich meer bewust van realistische gevaren naarmate ze ouder worden. Jonge kinderen worden daarentegen nog vaker bang van

fantasiegevaren, zoals monsters, maar tijdens het opgroeien maakt deze angst plaats voor angsten die zich in de echte wereld af kunnen spelen, zoals geweld en oorlogen (Valkenburg, Cantor & Peeters, 2000: 83).

(24)

kinderen zich beter in kunnen leven dan wanneer er iets in verre landen gebeurt (Smith, Pieper & Moyer-Guse, 2011: 221-222).

3.2 Angsten aanleren via de media

Maar hoe kan het precies dat kinderen bang kunnen worden van wat zij in de media zien? Iedereen komt ter wereld met een aantal aangeboren angstreacties. Pasgeborenen kennen bijvoorbeeld angstenreacties op pijn, harde geluiden of fel(le) licht(flitsen). Toch ontwikkelen de meeste angsten zich pas na de geboorte, er is bijvoorbeeld geen baby te vinden die bang is voor spoken, monsters, het donker of de dood. Deze angsten worden pas op latere leeftijd aangeleerd en dat gebeurt volgens Patti Valkenburg (2002) op drie verschillende manieren, namelijk via directe, persoonlijke ervaring met negatieve gebeurtenissen, via observationeel leren en via overdracht van negatieve informatie (Valkenburg, 2002: 92-93).

De meest directe manier hoe angsten aangeleerd worden, is door de persoonlijke ervaring van kinderen. Wanneer een kind gestoken wordt door een wesp is de kans groot dat door deze negatieve ervaring de angst voor het beest blijft bestaan. De tweede manier om angsten te ontwikkelen is via observationeel leren; door reacties van anderen te zien op bepaalde

gebeurtenissen. Stel dat een kind met haar moeder in de tuin bezig is en dat de moeder heel erg schrikt van een spin in een spinnenweb. Wanneer het kind de moeder ziet gillen en weg ziet rennen, is de kans groot dat het kind schrikt van de reactie van de moeder, waardoor het kind zelf ook een angst ontwikkelt voor spinnen. Deze overname van angstreacties komt tot stand door een

onderliggend mechanisme dat empathie wordt genoemd. Hiermee wordt bedoeld dat mensen in staat zijn zich in te leven in de gevoelens en reacties van anderen. De derde manier om angsten aan te leren is via overdracht van negatieve informatie. Wanneer een kind een gesprek opvangt van zijn of haar ouders over de pijnlijke ervaring tijdens een tandartsbezoek, is het mogelijk dat het kind bang wordt van de tandarts. Het onderliggende mechanisme bij deze angstontwikkeling is eveneens empathie, maar ook fantasie. Doordat het kind zich in kan leven én bepaalde beelden kan verzinnen bij het gesprek, is de kans groot dat er een zekere angst voor de tandarts wordt ontwikkeld

(Valkenburg, 2002: 92-93).

(25)

angstreacties via de media op drie manieren aangeleerd worden, namelijk via directe ervaring met een gemedieerd gevaar, via observationeel leren van mediafiguren en via negatieve

informatieoverdracht door mediafiguren (Valkenburg, 2002: 93).

Een directe ervaring met een gemedieerd gevaar heeft te maken met iets dat angst bij ons opwekt in het echt, ons ook angstig maakt wanneer we het via de media zien. Wanneer we bijvoorbeeld op vakantie oog in oog komen te staan met een slang zal dat een angstreactie oproepen, die wordt veroorzaakt door een directe negatieve ervaring met gevaar, zoals eerder beschreven. Wanneer we veilig thuis zitten en we zien op televisie een giftige slang voorbijkomen, kan dit echter ook angstreacties oproepen, terwijl we weten dat het beest ons niks aan kan doen, dit noemen we directe ervaring met gemedieerde gevaren (Valkenburg, 2002: 93-94). Maar hoe kan het precies dat we toch bang worden van gevaar dat we op televisie zien, ondanks dat we weten dat we veilig thuiszitten? Volgens Cantor (1991) zijn angstreacties op mediapresentaties het resultaat van een complexe interactie van verschillende processen, maar een belangrijk onderdeel hiervan wordt de ‘stimulus generalization’ genoemd. Deze theorie houdt in, dat wanneer een stimulus, zoals het oog in oog staan met een slang, een emotionele reactie oproept, een bijna identieke stimulus een gelijksoortige maar minder intensieve emotionele reactie oproept. Op een simpele manier gezegd, houdt ‘stimulus generalization’ in, dat een slang die we zien op televisie een gelijkwaardige

angstreactie oproept maar op een minder intense manier dan wanneer we de slang in het echt zouden zien (Cantor, 1991: 291, Valkenburg, 2002: 93-94).

De tweede manier om angstreacties aan te leren via de media is door observationeel leren van angsten via mediafiguren. Het is gebruikelijk dat in audiovisuele mediaproducties, dus ook in het nieuws, een gevaar tot uitdrukking komt via de angst van hoofdpersonen of slachtoffers. Het

daadwerkelijke gevaar komt hierbij niet in beeld, maar de emotionele reactie van de slachtoffers kan al hevige angstreacties bij de kijker thuis teweeg brengen. Ook bij het observationeel leren van angst via de media speelt empathie een grote rol. De kijkers kunnen zich namelijk inleven in de angst of het verdriet van het slachtoffer dat ze op televisie zien (Valkenburg, 2002: 94-95).

Tenslotte kan men angstreacties aanleren door middel van negatieve informatieoverdracht, dat in grote lijnen overlapt met het observationeel leren. Bij negatieve informatieoverdracht horen de kijkers over een gevaar, maar ze observeren niet zelf de resultaten van angst via een mediafiguur (ze ervaren de angst bijvoorbeeld al wanneer de nieuwslezer het nieuws voorleest), terwijl bij observationeel leren de kijker direct de emoties van een mediafiguur ervaart. Bij beide manieren om angst te leren spelen empathie en fantasie een grote rol (Valkenburg, 2002: 95-96).

Ondanks dat ouders niet graag zien dat hun kinderen bang zijn, hoeven zij volgens

(26)

wanneer ze nieuws over bijvoorbeeld het Rusland-Oekraïne conflict zien. Regelmatig naar schokkend nieuws kijken maakt kinderen harder en sterker en ze leren ervan hoe ze met angsten om moeten gaan in het echte leven (Smith, Pieper & Moyer-Guse, 2011: 229). Wanneer kinderen echter geconfronteerd worden met schokkende gebeurtenissen die hun verwerkingscapaciteit te boven gaan, kan het een gezonde geestelijke ontwikkeling in de weg staan. Ouders moeten dus goed in de gaten houden dat de confrontatie met angstige beelden er niet voor zorgt dat kinderen niet meer normaal kunnen functioneren in het dagelijks leven (Valkenburg, 2002: 85).

3.3 Jeugdjournalistiek en geruststellingstrategieën

Zoals hierboven beschreven is uit onderzoek gebleken dat kinderen daadwerkelijk bang kunnen worden van beelden die ze zien op het journaal, ook van beelden die in kinderjournaals worden getoond, zoals het NOS Jeugdjournaal. Makers van kinderjournaals debatteren daarom geregeld over wat ze wel en niet zouden moeten uitzenden. Aan de ene kant willen ze items maken vanwege de nieuwswaarde, ondanks dat ze daardoor soms geweld bevatten, maar aan de andere kant willen de makers niet dat kinderen van streek raken door het nieuws dat ze zien. Ook het NOS Jeugdjournaal staat vaak voor dit dilemma. Volgens Ronald Bartlema, chef van het NOS Jeugdjournaal, is echter elk nieuws in principe geschikt voor het Jeugdjournaal, omdat het volgens hem lastig is om nieuws achter te houden voor kinderen. Door het grote nieuwsaanbod via radio, internet, krant of school zien of horen kinderen het nieuws vaak toch wel en volgens Bartlema is het dan beter om via het Jeugdjournaal eerlijke informatie te geven, dan vaag of geheimzinnig erover te doen, waardoor de kans bestaat dat de fantasie van kinderen op hol slaat en dat kinderen daardoor angsten gaan ontwikkelen (De Graaf, 2008: 52).

Kinderjournaals, ook het NOS Jeugdjournaal, houden er echter wel rekening mee hoe ze gewelddadig of angstig nieuws vertellen, om overmatige angst te beperken. Zoals beschreven is het niet erg als kinderen weleens bang zijn, omdat angst hoort bij een gezonde geestelijke ontwikkeling (Smith, Pieper & Moyer-Guse, 2011: 229). Daarbij vindt ontwikkelingspsychologe Wilma van der Molen dat kinderen niet helemaal afgeschermd moeten worden van angstig nieuws zoals het Rusland-Oekraïne conflict, omdat het niet schadelijk is voor kinderen om te weten hoe het er op sommige plekken in de wereld aan toe gaat. Het is namelijk niet overal even rustig en vredig als in Nederland en dus zullen kinderen ooit moeten leren hoe het er aan toe gaat in het echte leven. Van der Molen raadt echter aan om kinderen tot twaalf jaar niet naar het volwassen journaal te laten kijken, maar naar het Jeugdjournaal (De Graaf, 2008: 49-52). Het nieuws in bijvoorbeeld het NOS Journaal kan namelijk te complex zijn waardoor kinderen het nieuws niet aankunnen omdat ze het niet kunnen plaatsen. Ze snappen het nieuws niet, waardoor ze er bang van worden.

(27)

verwerkingscapaciteit te boven kan gaan, proberen de makers van kinderjournaals

geruststellingstrategieën toe te passen om angsten in te perken. Zo proberen ze uit te leggen hoe serieus of ernstig het nieuws is zonder heftige of gewelddadige beelden te laten zien. Een ander veel voorkomende strategie is een gewelddadig item plaatsen tussen twee lichtere, vrolijkere items, zodat er minder nadruk op het gewelddadige item komt te liggen (Van der Molen & De Vries, 2003: 6). Ook maken redacties van kinderjournaals gebruik van geruststellingstrategieën die ook vaak door ouders thuis gebruikt worden. Ouders stellen hun kind vaak gerust door te zeggen dat de daders bijvoorbeeld ziek in hun hoofd zijn of ze vertellen dat de kans ontzettend klein is dat zulk gevaar bij het kind zelf zal gebeuren. Ook kan de aandacht van het kind op het geweld afgeleid worden, door bijvoorbeeld te laten zien hoe heldhaftig de hulpverleners zijn die in het nieuws voorkomen (Valkenburg, 2002: 112).

Het NOS Jeugdjournaal past dit soort ouderlijke geruststelling ook toe in hun uitzendingen. Volgens Bartlema wordt het nieuws dat ze uitzenden zoveel mogelijk gerelativeerd; zo wordt er verteld dat de kans dat bijvoorbeeld een oorlog, zoals het Rusland-Oekraïne conflict, hier uitbreekt heel erg klein is. Bij gezinsdrama’s ligt dit wat lastiger, omdat het een stuk dichterbij staat. In dit geval kiest het NOS Jeugdjournaal ervoor om het nieuws te brengen met zoveel mogelijk afstandelijk taal, waarbij er niet al te veel ingegaan wordt op de details van het leven van de slachtoffers of hoe zij om het leven zijn gekomen. Ten slotte werkt een bezoek brengen aan een basisschool erg goed als geruststellingstrategie. Het geeft volgens Ronald Bartlema namelijk rust en vertrouwen als kinderen zien hoe andere kinderen met het nieuws omgaan en dat ze niet de enige zijn die bang of angstig worden van het nieuws (De Graaf, 2008: 50-51).

Volgens onderzoek van Van der Molen en De Vries (2003) zijn er drie niveaus te

onderscheiden waarop programmamakers kinderen gerust kunnen stellen, waarin bovengenoemde voorbeelden van (ouderlijke) geruststellingstrategieën ook onder vallen, namelijk op

programmaniveau, op itemniveau en op shotniveau. Deze drie niveaus waren ook zichtbaar bij het concept framing in hoofdstuk 1 en zullen ook in dit onderzoek gehanteerd worden, waarover meer in hoofdstuk 5. Bij geruststellingstrategieën op programmaniveau is de gehele opbouw van

bijvoorbeeld een aflevering van het NOS Jeugdjournaal belangrijk. Het gaat hierbij niet om één bepaald onderwerp wat behandeld wordt in de uitzending, maar juist de keuze van verschillende onderwerpen en de verhouding hiertussen is belangrijk. Wanneer gekeken wordt naar

(28)

bijvoorbeeld dieren zouden volgens programmamakers de aandacht van het zware onderwerp afhalen waardoor kinderen niet lang met hun angsten blijven zitten (Van der Molen & De Vries, 2003: 8).

Bij geruststellingstrategieën op het itemniveau is niet de gehele uitzending belangrijk, maar slechts het item over één specifiek onderwerp. In dit onderzoek is dat onderwerp het Rusland-Oekraïne conflict en dan met name de annexatie van de Krim. Geruststellingstrategieën op

itemniveau kunnen worden onderverdeeld in drie subcategorieën. Allereerst kan in een item gebruik worden gemaakt van de uitleg van een expert op een bepaald gebied. Deze experts zijn bijvoorbeeld onderzoekers of kinderpsychologen die aan kinderen kunnen uitleggen dat ze niet de enige zijn die zich niet lekker voelen door het negatieve nieuws of bang zijn. Daarbij kan ook de expert uitleggen dat het getoonde geweld maar heel weinig voorkomt en dat de kinderen niet bang hoeven te zijn dat het bij hen thuis gebeurt. Deze expert kan ook een verslaggever zijn die veel weet over het

onderwerp. De tweede subcategorie is persoonlijke verhalen van kinderen laten zien, zodat kinderen het nieuws niet alleen vanuit het perspectief van volwassenen meekrijgen. Dit heeft een nadeel, omdat het ervoor zou kunnen zorgen dat kinderen empathie voor het slachtoffer krijgen en daardoor juist bang worden dat zij ook slachtoffer worden. Toch wordt deze strategie vaak toegepast, omdat het nieuws op deze manier tastbaarder wordt. Voor kinderen kan gewelddadig nieuws namelijk soms beter geplaatst worden wanneer het wordt uitgelegd door iemand van dezelfde leeftijd. De laatste subcategorie van geruststellingstrategieën op itemniveau is reacties van andere kijkers laten zien. Op deze manier wordt er ook stilgestaan bij emoties van andere kinderen, waardoor kinderen

doorkrijgen dat zij niet de enige zijn die met bepaalde angsten rondlopen (Van der Molen & De Vries, 2003: 8-9).

Tenslotte bestaan er geruststellingstrategieën op shotniveau, die onderverdeeld kunnen worden in vier subcategorieën, namelijk het ontwijken van gewelddadige beelden of foto’s, het kiezen van een ver camerastandpunt wanneer er geweld getoond wordt, bepaalde geluiden zoals schreeuwende mensen en dramatische muziek omzeilen en het niet herhaaldelijk tonen van

schokkende beelden. Geruststelling op shotniveau is belangrijk, omdat kinderen vaak het geweld en daarmee hun angst uit bepaalde beelden en geluiden halen. Vooral de jongere kinderen onder de tien jaar kunnen erg angstig op expliciet filmmateriaal reageren. Kinderjournaals maken daardoor zo min mogelijk gebruik van shots die bloed, dode lichamen of schreeuwende mensen bevatten.

(29)

Concluderend

Er zijn veel verschillende soorten effecten die de media op kinderen kunnen hebben en één daarvan is dat kinderen bang of angstig worden wanneer zij naar het nieuws kijken. Uit onderzoek van Van der Molen, Valkenburg en Peeters (2002) blijkt bijvoorbeeld dat 48% van de ruim 500 ondervraagde kinderen tussen de zeven en twaalf jaar weleens bang wordt van het NOS Journaal. Deze

angstontwikkeling kan twee verschillende oorzaken hebben, namelijk confrontatie met directe angst, zoals het zien van beelden van lijken en bloed of confrontatie met te complex nieuws, waardoor kinderen het nieuws niet begrijpen en het verkeerd gaan plaatsen.

Volgens Valkenburg (2002) zijn er drie oorzaken voor het aanleren van angsten via de media, namelijk via directe ervaring met een gemedieerd gevaar, door observationeel leren van angsten via mediafiguren en door middel van negatieve informatie overdracht. Om deze angstontwikkelingen zo veel mogelijk tegen te gaan, debatteren makers van kinderjournaals regelmatig over wat ze wel en niet zouden moeten uitzenden en hoe ze bepaald nieuws brengen aan de jonge kijker. Ze passen in hun uitzendingen geruststellingstrategieën toe, zodat kinderen minder bang worden van het nieuws dat ze zien of zodat zij complex nieuws beter kunnen begrijpen.

Volgens onderzoek van Van der Molen en De Vries (2003) zijn er drie niveaus te

onderscheiden waarop kinderen gerustgesteld kunnen worden. Bij geruststellingstrategieën op programmaniveau zijn er twee subcategorieën te onderscheiden, namelijk het niet behandelen en/of uitzenden van angstige of complexe onderwerpen en het toepassen van de sandwichformule. Bij geruststellingstrategieën op itemniveau zijn er drie subcategorieën te onderscheiden. Er kan een expert ingezet worden die met een gedegen uitleg de kinderen geruststelt, er kunnen persoonlijke verhalen van kinderen worden getoond, zodat de kinderen thuis het nieuws vanuit het perspectief van het kind meekrijgen en reacties van kinderen thuis kunnen in de uitzending getoond worden, zodat kinderen thuis zien dat zij niet de enige zijn die met bepaalde vragen of angsten rondlopen.

Tenslotte kunnen de geruststellingstrategieën op shotniveau onderverdeeld worden in vier subcategorieën, namelijk het ontwijken van gewelddadige beelden of foto’s, het kiezen van een ver camerastandpunt wanneer er geweld getoond wordt, bepaalde geluiden zoals schreeuwende mensen en dramatische muziek omzeilen en het niet herhaaldelijk tonen van schokkende beelden.

(30)

Hoofdstuk 4: Context

In dit hoofdstuk zal de context besproken worden om de casus die in deze scriptie uigevoerd wordt beter te begrijpen. Ook is de keuze voor data van de inhoudsanalyse hierop gebaseerd. De

ontwikkelingen met het oog op buitenlands nieuws van het NOS Journaal en het NOS Jeugdjournaal worden besproken en er wordt stilgestaan bij het Rusland-Oekraïne conflict.

4.1 Het Rusland-Oekraïne conflict

Eind 2013 staat Oekraïne, een voormalige staat van de Sovjet Unie, voor een politiek dilemma: het moet kiezen tussen meer steun van de Europese Unie of van Rusland. Onder leiding van de in 2010 verkozen president Viktor Janoekovitsj voerde Oekraïne de laatste jaren een meer pro-Russische koers, maar in 2013 staat Janoekovitsj op het punt om een nieuw Europees associatieverdrag en vrijhandelsakkoord te ondertekenen. Op het laatste moment besluit Janoekovitsj echter het verdrag niet te ondertekenen. Volgens de president is Oekraïne nog niet klaar voor verdere Europese integratie (Orttung, 2014: 2). Op dit besluit volgden grote demonstraties in het centrum van Kiev, de hoofdstad van Oekraïne, door normale burgers die het verdrag met de Europese Unie

ondersteunden. Ondanks het koude weer en de standvastigheid van Janoekovitsj, liepen de demonstraties uit tot heftige, gewelddadige protesten. Op 16 januari 2014 kwam het Oekraïense parlement met nieuwe wetten die in strijd waren met hun eigen procedures en zelfs de Oekraïense grondwet. Deze nieuwe wetten verboden de protesten die aan de gang waren, waardoor de politieke rechten en de burgerlijke vrijheiden van de Oekraïense bevolking in het geding kwamen. Deze

nieuwe wetgeving had een averechts effect, want de protesten laaiden juist extra op. Radicale groeperingen begonnen de politie met Molotovcocktails aan te vallen en de autoriteiten reageerden door enkele protestanten neer te slaan of zelfs dood te schieten (Orttung, 2014: 2).

De bloederige protesten, waarbij ook een aantal doden valt, leiden op 22 februari 2014, onder druk van de oppositie, tot het afzetten van Viktor Janoekovitsj (Green, 2014: 6). De

gewelddadige situatie in Oekraïne is hiermee echter niet opgelost. Het instellen van een tijdelijke pro-Europese regering leidt namelijk tot grote onrust op de Krim, een schiereiland in de Zwarte Zee. De Krim is onderdeel van Oekraïne, maar het overgrote deel van de bevolking op het schiereiland is Russisch. Eind februari 2014 besloot Rusland daarom de Krim te bezetten, om de ‘eigen’ Russische bevolking te beschermen. Het parlement van de Krim besloot op 6 maart 2014 zich aan te sluiten bij Rusland en in een omstreden referendum op 16 maart stemt de 96,6% van de bevolking hiermee in (EuropaNu, 2014).

(31)

het pro-Russische Charkov en Donetsk, de straat op om te demonstreren. Deze demonstratie zorgde voor een zo mogelijk nog grotere tweedeling in het land, waarbij pro-Russische inwoners in een gewelddadig en bloederig conflict kwamen met de Oekraïense bevolking. Rusland steunt, onder leiding van de Russische president Poetin, de demonstranten in Oekraïne, wat ervoor zorgt dat het conflict tussen Oekraïne en Rusland nog steeds voortduurt en is uitgegroeid tot een oorlog

(EuropaNu, 2014).

De onrust op de Krim en de annexatie door Rusland die daarop volgde, domineerde in maart 2014 het nationale en internationale nieuws. Wereldwijd werd er met verontwaardiging gekeken naar de gebeurtenissen op het schiereiland en de internationale politiek was bijna uitsluitend bezig met de vraag hoe de problemen tussen Oekraïne en Rusland zo verdraagzaam mogelijk opgelost konden worden. Omdat de spanningen hoog opliepen tussen Rusland en Oekraïne tijdens de annexatie van de Krim in maart 2014 en er zelfs gesproken werd over een nieuwe Koude Oorlog, is deze periode gekozen om centraal te staan in dit onderzoek.

4.2 Het NOS Journaal

Dit onderzoek richt zich op de berichtgeving van het NOS Journaal en het NOS Jeugdjournaal omtrent het Rusland-Oekraïne conflict. Het NOS Journaal, dat in de beginjaren NTS Journaal heette, vindt zijn oorsprong in 1956. In dit beginjaar kende het journaal slecht drie uitzendingen per week, omdat de televisie maar drie avonden per week iets uitzond. Er werd op maar één zender uitgezonden, voor hooguit honderdduizend kijkers, omdat er maar dertigduizend Nederlandse huishoudens waren die over een televisietoestel beschikten. Hoe anders is dat vijftig à zestig jaar later: de NOS zendt de hele dag door verschillende nieuwsbulletins uit, op verschillende zenders (Van Liempt, 2005: 7).

In 1956 bestond de televisie vijf jaar, maar kende ondanks de ontwikkelingen die het in die vijf jaar had doorgemaakt geen prominente plek binnen de Nederlandse huishoudens: de radio en kranten kenden een veel grotere populariteit. Televisie werd nog sterk gezien als een medium voor amusement in plaats voor journalistiek. Televisiejournalistiek werd dan ook niet als hoogdravend beoordeeld: het was eerder een leuk praatje bij een plaatje, meer illustratie dan informatie. De start van het NTS Journaal was dan ook niet bedoeld om de journalistiek een bepaalde impuls te geven, maar het werd meer gebruikt om de populariteit van het bioscoopjournaal te evenaren en om de aandacht van het publiek meer op de avondprogramma’s van de omroepverenigingen te vestigen (Wijfjes, 2005: 8).

(32)

bioscoopjournaal. Naast een contract met CBS, had de NTS ook een uitwisseling met zes Europese landen, namelijk Engeland, België, Luxemburg, Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland. Enkele jaren later voegden Frankrijk en Italië zich bij dit rijtje (Van Liempt, 2005: 34). Omdat het buitenlands nieuws in principe vanzelf binnenkwam, ontstond er een scheve verdeling tussen binnenlands- en buitenlands nieuws: slechts een kwart van het nieuws dat in 1959 werd uitgezonden kwam van Nederlandse bodem. Doordat de technologie zich steeds verder ontwikkelde werd deze verdeling steeds schever. In 1960 kwam het buitenlandse nieuws voor het eerst via de ‘telekabel’ Nederland binnen zonder dat er een vliegtuig aan te pas kwam (Van Liempt, 2005: 47-48). Vanaf 1961 komt er op initiatief van de NTS een dagelijkse uitwisseling van nieuwsbeelden tussen verschillende landen. Dit zorgde ervoor dat er een dagelijkse stroom beelden de redactie binnenkwam vanuit de hele wereld. Hierdoor werd het snel verwerken van grote gebeurtenissen een belangrijk specialisme van het NTS Journaal (Van Liempt, 2005: 48, Van Liempt, 2005: 36). Pas in 1964 zette het NTS Journaal een stap in de richting van meer binnenlands nieuws, wanneer er een nieuwsdienst werd opgericht die zich focuste op nieuwsgaring en voor een permanente stroom aan reportages zorgde (Van Liempt, 2005: 92).

Het NTS Journaal verandert in 1969 in het NOS Journaal en in de jaren die daarop volgen blijft het NOS Journaal zich ontwikkelen en veranderingen ondergaan (Van Liempt, 2005: 36). Zo duurde het Achtuurjournaal tot 1975 maar een kwartier, dat toen verlengd werd met vijf minuten. Pas in 1998 werd de zendtijd van het Achtuurjournaal verlengd naar 25 minuten (Wijfjes, 2005: 11). Eind jaren zeventig vinden er ook veranderingen op het gebied van het buitenlands nieuws plaats. Het NOS Journaal vindt het in deze tijd onvoldoende wanneer zij het nieuws van de dag alleen kort melden. Het Journaal zou zich meer bezig moeten houden met het toelichten, het duiden van het nieuws, zodat het publiek meer achtergrondinformatie krijgt en het nieuws in grotere context kan plaatsen (Van Liempt, 2005: 167). Doordat het NOS Journaal zich meer met duiding bezig ging houden, werden correspondenten in het buitenland steeds belangrijker. Vanaf dat moment lukte het af en toe, als de begroting het toeliet, om via beeldverbinding de correspondent even op de televisie te zien.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een kind dat geconfronteerd wordt met een schokkende gebeurtenis, maakt op dat moment heel wat door:.. Denken: veel kinderen vertellen achteraf dat ze dachten dat het ging

De cijfers van Emmen en Den Haag zijn uit de presentatie verwijderd omdat we met deelnemers aan de benchmark hebben afgesproken dat we geen cijfers van individuele gemeenten

De dood van zijn moeder heeft er bij Sven voor gezorgd dat hij op een andere manier naar euthanasie is gaan kijken.. 'Net omdat je weet wat er allemaal aan voorafgaat, was ik

Een van de uitge- breidste junsprudentieverzamelm- gen in Europa wordt beheerd door het Hof van Justitie van de EG <http://europa.eu.int/cj/nl/ index.htmx Niet alleen zijn daar

Veel leerlingen uit het buitengewoon lager onderwijs gaan naar het eerste leerjaar B in het gewoon secundair onderwijs of naar opleidingsvorm 3 in het buitengewoon

Je zal kiezen welke studierichting je volgend jaar zal volgen en naar welke school je zal gaan.. Het secundair onderwijs is toch wat anders dan de

Opval­ lend daarin was de opmerking: ‘Iedereen heeft het recht te worden “vergeten”, wanneer gegevens niet langer nodig zijn of wanneer iemand zijn gegevens wil laten wis­

Maar niet alleen kinderen van De Springschans en De Kajuit wa- ren met hun begeleiders en voor- zien van oranje hesjes, afvalknijpers en rode vuilniszakken uitgerust