• No results found

Consistentie burgerschapseindtermen en visie Vlaamse politieke partijen

Om de consistentie na te gaan worden in deze paragraaf enkele eindtermen over burgerschap vergeleken met de visies van de onderwijsexperts van de Vlaamse politieke partijen. Alle burgerschapseindtermen kunnen geraadpleegd worden onder paragraaf 2.4.

Eindterm 7.1 heeft betrekking op de gelaagdheid en de dynamiek van de identiteiten. Het valt duidelijk op dat alle politieke partijen het erover eens zijn dat burgerschap en identiteiten niet te vatten zijn als een enkelvoudig concept. Zo vinden de partijen dat een burger zich inschakelt in een bepaalde identiteit afhankelijk van de plaats en het tijdstip waar het individu zich bevindt. Er moet opgemerkt worden dat Vlaams Belang en N-VA de nadruk legt op het feit dat het Vlaams burgerschap primeert omdat we ons hiermee het meest vereenzelvigen.

De volgende eindtermen (7.2 en 7.3) vermelden dat leerlingen respectvol en constructief kunnen omgaan met individuen en groepen in een diverse samenleving en hiervoor de nodige strategieën kunnen hanteren en inzetten. Zoals hierboven is aangehaald, vinden de Vlaamse onderwijsspecialisten het belangrijk dat het onderwijs ervoor zorgt dat leerlingen kunnen functioneren in een erg diverse en complexe maatschappij. Zo geeft Loes Vandromme aan dat levensbeschouwingen een belangrijke rol kunnen spelen om de superdiversiteit te duiden aan de jongeren. Voor Kim De Witte is het belangrijk dat hiervan werk wordt gemaakt, omdat hij vindt dat het respect voor arbeid op de helling komt te staan. Hij vindt dat jongeren meer inzicht moeten verwerven in de welvaartontwikkeling die door arbeid wordt gecreëerd. Open Vld vertaalt deze eerbiedige houding eerder als respect voor de vrijheid van personen. Burgerschapsontwikkeling moet er voor De Gucht voor zorgen dat iedereen zonder problemen kan bewegen in de samenleving, mits bepaalde grenzen, en dat anderen hiervoor respect opbrengen en dit niet proberen te belemmeren. Verder zijn alle politici het erover eens dat de basiswaarden en -normen zoals respect voor elkaars mening meer aandacht mag krijgen en een centrale plaats inneemt binnen burgerschapsvorming.

De eindterm 7.4 geeft aan dat leerlingen bewust zijn van vooroordelen, stereotyperingen, machtsmisbruik en groepsdruk. Het is vooral Kim De Witte die pleit voor het streng aanpakken van de vooroordelen en stereotyperingen van jongeren die automatisch in ‘lagere’ onderwijsniveaus worden geplaatst door hun lagere sociaaleconomische status. Hij geeft aan dat jongeren uit arme thuismilieus daarom niet ‘dommer’ zijn. Hij pleit er voor om hier streng op te treden en deze uitsluiting ongedaan te maken. Dit zou volgens hem in de hand worden gewerkt door de Vlaams- nationalisten. Volgens Beckers moeten burgers kunnen ageren als de overheid zijn macht op een verkeerde manier hanteert. Dit zou volgens de onderwijsexpert kunnen worden bewerkstelligd door het ontwikkelen van kritische burgers.

Eindterm 7.5 vermeldt dat er aandacht moet zijn voor strategieën die conflictsituaties ongedaan maken. Het valt op dat de onderwijsexperts hier geen expliciete aandacht aan schenken. Maar dit kan ook gesitueerd worden onder het aanleren van de normen en waarden om binnen de samenleving te kunnen functioneren waarvoor wel veel aandacht is binnen alle partijen.

Eindterm 7.7 gaat over het leren onderbouwen van de eigen mening over maatschappelijke gebeurtenissen, thema’s en trends met betrouwbare informatie en geldige argumenten. Dit sluit naadloos aan bij het hoofddoel van het onderwijs volgens de verschillende onderwijsexperts. Zij vinden namelijk dat jongeren moeten worden klaargestoomd om kritisch te kunnen functioneren in de samenleving. Beckers wijst erop dat jongeren vaak niet in staat zijn om kritisch

om te gaan met bijvoorbeeld sociale media. Zo vindt ze dat veel politici van haar partij in een slecht daglicht worden gezet op allerhande sociale fora en dat jongeren hier beter mee moeten leren omgaan. Zij pleit dus voor meer aandacht voor mediawijsheid in het klaslokaal. Verder vinden de meer conservatieve partijen dat maatschappelijke gebeurtenissen enkel kritisch kunnen worden bekeken als jongeren de geschiedenis voldoende kennen. Hiervoor zouden zij een beroep doen op de Vlaamse canon.

Het is belangrijk om te vermelden dat zowel de progressieve als de conservatieve partijen aandacht hebben voor discriminatie. Zo geeft Beckers aan dat niemand mag worden uitgesloten op basis van een andere achtergrond. Het is duidelijk dat vooral Kim De Witte de onverdraagzaamheid wil aanpakken. Deze onverdraagzaamheid kadert hij hoofdzakelijk in een arbeidsgericht perspectief, omdat hij ervan overtuigd is dat de arbeidsbevolking onder druk staat door de politieke partijen en andere groepen.

Binnen de nieuwe eindtermen is er tevens aandacht voor actieve participatie aan de schoolse situatie (7.8 – 7.10). Zoals hierboven is beschreven, heeft vooral Hannelore Goeman en Elisabeth Meuleman veel aandacht voor actieve participatie aan de samenleving. Voor de onderwijsexpert van sp.a is dit zelf één van de basisfunderingen van het concept ‘burgerschap’. Voor Meuleman is de leerlingenraad hiervoor het orgaan bij uitstek. Verder vindt De Gucht dat actieve participatie niet aan de orde is vooraleer de waarden en normen gekend zijn. Dit sluit aan bij het vervolg van deze eindterm waarin wordt vermeld dat wanneer jongeren actief participeren, er aandacht moet zijn voor de rechten en de plichten van iedereen. De mening van De Gucht is vervolgens consistent met deze eindterm. Ook voor de andere partijen is actieve participatie belangrijk en moet het onderwijs demonstreren hoe leerlingen dit kunnen doen. Het valt op dat de eindtermen binnen de rubriek ‘De wederzijdse invloed tussen maatschappelijke domeinen en ontwikkelingen en de impact ervan op de (globale) samenlevingen en het individu kritisch benaderen’ (7.11 – 7.14) minder aan bod komen binnen de interviews van de onderwijsexperts. Hierbij kan worden opgemerkt dat de gelaagdheid van het concept burgerschap voor de politici erop wijst dat er meerdere maatschappelijke domeinen een plaats hoeven te krijgen binnen burgerschapsvorming.

Wat de eindterm omtrent participatieve en democratische besluitvorming (7.15) betreft, valt het op dat Beckers en Daniëls vinden dat er meer aandacht moet zijn voor de regels van de rechtstaat omdat jongeren onvoldoende op de hoogte zijn hoe dat democratisch recht vormgegeven wordt. Daarnaast vinden Meuleman en Goeman dat de politieke kennis van jongeren ondermaats is. Een voorbeeld dat beiden aanhalen is de kennis omtrent de democratie en de rechtsstaat. Deze eindterm zou hieraan tegemoet kunnen komen.

Eindterm 7.16 en 7.17 heeft betrekking op de kennis van mensen- en kinderrechten. Het valt op dat vooral Kim De Witte van PVDA hiervoor aandacht heeft. Hij vindt dat de universele rechten van de mens de basis zijn van onze samenleving en dat hiervoor meer aandacht mag zijn. Maar ook Daniëls, De Gucht, Vandromme en Meuleman spreken expliciet over het belang van deze kennis over de mensenrechten.

Ten slotte heeft eindterm 7.18 het over het belang van de kennis over het verschil tussen een democratie en andere regimes. Dit heeft terug betrekking op het belang van de gelaagdheid van het concept ‘burgerschap’. Dit is de reden waarom conservatieve partijen eerder aandacht hebben voor Vlaams en regionaal burgerschap en niet voor een universeel burgerschap omdat niet alle landen en regio’s in een democratisch gegeven leven. Maar het feit dat alle onderwijsexperts aandacht geven aan de geschiedenisles kan erop wijzen dat er aandacht moet zijn voor andere regimes.