• No results found

Conclusies deelvragen 1 De exitheffing

In document De exitheffing (pagina 43-46)

In het eerste literatuurhoofdstuk is antwoord gegeven op de vraag: Wat houdt de exitheffing precies

in? Alvorens te onderzoeken wat de aandachtspunten van de exitheffing ten aanzien van het EU-

recht zijn, is het van belang het bestaansrecht en de werking van de exitheffing te weten. Deze worden hier dan ook kort herhaald.

De exitheffing is een aanknopingspunt voor Nederland om de opgebouwde ongerealiseerde winsten in de heffing te betrekken. Omdat directe afrekening van de exitheffing volgens het HvJ leidt tot onevenredigheid bij de belastingplichtige, is er op grond van de Wet Uitstel van betaling

exitheffingen uitstel van betaling mogelijk onder bepaalde voorwaarden. Op deze voorwaarden is in de literatuur veel kritiek geleverd; mogelijk maken deze inbreuk op de vrijheid van vestiging, een bepaling die is neergelegd in het EU-recht. Dit behoort dan ook zeker tot de aandachtspunten die in deze scriptie zijn onderzocht. Hier wordt later in dit hoofdstuk uitgebreider op teruggekomen.

Naast het primaire doel de in Nederland opgebouwde winsten in de Nederlandse belastingheffing te betrekken, heeft de wetgever met de exitheffing tevens beoogd

belastingontwijking door verplaatsing van de zetel te voorkomen. Een dergelijke bepaling wordt in dit verband noodzakelijk geacht, omdat bij de verplaatsing van een belastingplichtig lichaam naar het buitenland, Nederland haar heffingsrecht verliest. De exitheffing voorkomt zodoende dat de Nederlandse belastingclaim verloren gaat.

De exitheffing is neergelegd in vier artikelen: de artikelen 3.60 en 3.61 Wet IB 2001 en de artikelen 15c en 15d Wet Vpb 1969. Deze vier artikelen bevatten een vervreemdingsfictie. Dit houdt in dat de vermogensbestanddelen, voorafgaand aan de verplaatsing van de werkelijke leiding naar het buitenland, worden geacht te zijn vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer.

Omdat het HvJ heeft bepaald dat buitenlandse zetelverplaatsingen niet anders behandeld mogen worden dan binnenlandse zetelverplaatsingen, is in 2013 de Wet Uitstel van betaling exitheffingen aangenomen. Deze wet maakt het mogelijk dat onder bepaalde voorwaarden uitstel van betaling wordt verleend aan de belastingplichtige. Zodoende wordt de emigratie van vennootschappelijke lichamen niet belemmerd.

Kort gezegd beoogt de exitheffing de in Nederland opgebouwde, doch ongerealiseerde winsten in de heffing te betrekken. Door middel van een vervreemdingsfictie wordt de waarde van de vermogensbestanddelen op het moment van emigratie bepaald. Omdat een directe afrekening over de stille reserves en goodwill leidt tot onevenredigheid bij de belastingplichtige, is er onder bepaalde voorwaarden een mogelijkheid tot uitstel van betaling.

5.2.2 Invloeden en gevolgen van het EU-recht

In het tweede hoofdstuk is antwoord gegeven op de vraag: Wat zijn de invloeden en gevolgen van

het EU-recht? Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat het EU-recht en de daarbij

behorende jurisprudentie een toonaangevende rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van de exitheffing.

De meeste procedures die worden gevoerd over de exitheffing hebben betrekking op de vrijheid van vestiging. Bij de beantwoording van de vraag wat de aandachtspunten voor de

exitheffing ten aanzien van het EU-recht zijn, speelt de vestigingsvrijheid dan ook een belangrijke rol. Kort gezegd houdt deze bepaling in dat rechtspersonen niet belemmerd mogen worden bij de verplaatsing van hun zetel naar het buitenland.

Het HvJ heeft in de afgelopen jaren regelmatig uitspraak gedaan in zaken omtrent de exitheffing. Een baanbrekend arrest is de zaak National Grid Indus. Daarin is bepaald dat een exitheffing, waarbij de belastingheffing direct wordt ingevorderd en dus geen uitstel van betaling mogelijk is, leidt tot onevenredigheid bij de belastingplichtige. Immers, een buitenlandse

zetelverplaatsing wordt in dat geval anders behandeld dan een binnenlandse zetelverplaatsing. Naast het HvJ heeft de Europese Commissie een grote invloed op de Europese wetgeving. Zo is de Europese Commissie bevoegd om Mededelingen te publiceren en kan zij infractieprocedures starten tegen landen waarvan zij denkt dat de nationale wetgeving in strijd met het EU-recht is. Zo werd er in 2006 ook een infractieprocedure tegen Nederland gestart. Echter, gedurende deze infractieprocedure werd arrest gewezen in de zaak National Grid Indus en daarmee stond

onomstotelijk vast dat de Nederlandse wetgeving niet in overeenstemming met het EU-recht was. Naar aanleiding van deze zaak is de Nederlandse wetgeving dan ook aangepast; vanaf 29 november 2011 geldt dat er onder bepaalde voorwaarden uitstel van betaling wordt verleend.

Nederland acht de huidige exitheffing nu volledig in overeenstemming met het EU-recht, maar of dit daadwerkelijk het geval is met het oog op de voorwaarden die gelden voor de Wet Uitstel van betaling exitheffingen, wordt in de volgende paragraaf behandeld.

5.2.3 Verbeteringen en alternatieven voor de exitheffing

In het vierde hoofdstuk is antwoord gegeven op de vraag: Wat zijn de verbeteringen en/of

alternatieven voor de exitheffing? Dit is tevens de laatste deelvraag voordat de centrale vraag wordt

beantwoord.

Uit de eerdere hoofdstukken is al gebleken dat er in de literatuur veel kritiek wordt geleverd op de exitheffing in haar huidige vorm. Uit de toetsing van de exitheffing aan het EU-recht is dan ook gebleken dat de voorwaarden die gelden voor de Wet Uitstel van betaling exitheffingen, een

belemmerende werking hebben. Het gaat hierbij om de zekerheidstelling, de invorderingsrente en de administratieve verplichtingen. Deze voorwaarden hebben een liquiditeitsnadeel voor de grensoverschrijdende rechtspersoon als gevolg. Allereerst is het naar mijn mening onevenredig om zekerheid te vragen, wanneer er een Richtlijn is gepubliceerd waarin een kader is gegeven om de belastingschuld daadwerkelijk in te vorderen. Daarnaast vormt de invorderingsrente een zware belemmering voor de buitenlandse zetelverplaatsing ten opzichte van de binnenlandse

zetelverplaatsing. Als laatste komen de administratieve verplichtingen overeen met een nagenoeg volledige Nederlandse aangifteplicht. Daarmee is de huidige exitheffing dan ook in strijd met het EU- recht. Kortom, de voorwaarden hebben een belemmerende werking op de grensoverschrijdende zetelverplaatsing.

In de literatuur wordt onder andere door Wattel een aantal oplossingen aangedragen. Het meest passende alternatief lijkt mij een exitheffing waarbij verschillende lidstaten samenwerken om zodoende een uniforme invordering te bewerkstelligen. Wattel geeft daarbij als mogelijke oplossing dat lidstaten elkaar latente belastingclaim overkopen en zodoende een soort handel in exitclaims starten. Een dergelijk systeem heeft veel voordelen voor de belastingplichtigen, zoals bijvoorbeeld uitstel van betaling tot aan de realisatie van de meerwaarden en een vereenvoudiging van de administratieve verplichtingen. Kanttekening bij een dergelijk systeem, dat een nauwe

samenwerking tussen lidstaten vergt, is dat de invoering van een dergelijk systeem mogelijk jaren kost.

Ook is een aantal exitheffingen van andere lidstaten besproken. De heffingen van Zweden en Oostenrijk lijken hierbij in overeenstemming met het EU-recht te zijn. In deze lidstaten zijn er

namelijk geen belemmerende voorwaarden van toepassing. Nederland zou aan deze landen een voorbeeld kunnen nemen.

Uit het laatste literatuurhoofdstuk kan worden geconcludeerd dat de huidige Nederlandse exitheffing inbreuk maakt op de vrijheid van vestiging. Voor deze exitheffing is een aantal

alternatieven en verbeteringen denkbaar. Zo kunnen de lidstaten door een nauwe samenwerking een uniforme invordering bewerkstelligen, waardoor tevens de belemmerende voorwaarden kunnen worden ingeperkt. Voor alternatieven kan Nederland tevens een voorbeeld nemen aan andere lidstaten, zoals Zweden en Oostenrijk.

In document De exitheffing (pagina 43-46)