• No results found

5. Conclusies en beperkingen

5.1. Conclusies

Voor dit onderzoek is het belangrijk om vast te stellen welke leerlingen aan voor- en

vroegschoolse educatie hebben deelgenomen. Bij deelname aan vve gaat het om de deelname aan een volledig vve-traject, dus aan zowel een voorschools als vroegschools programma. Het kwantitatieve deel van het onderzoek geeft antwoord op de vraag welke leerlingen aan vve hebben deelgenomen, of er sprake is van doubleren of deelname aan latere

taalinterventies en in welk mate dit het geval is. Van leerlingen uit groep 8 zijn gegevens opgevraagd over vve, doublures en andere taalinterventies. Er zijn gegevens verzameld op twaalf basisscholen in Amsterdam van in totaal 411 deelnemers, waarvan 231 (56%) vve- deelnemers zijn en 180 (44%) niet-vve-deelnemers (de controlegroep). De kwantitatieve data zijn geanalyseerd met behulp van het programma SPSS Statistics 20. De resultaten laten zien dat doublures niet vaak voorkomen. Bij slechts 9% van alle deelnemers is er sprake van doublure. Dit gebeurt meestal in groep 3, 4 of 5. Leerlingen doubleren niet vaak in de

64 bovenbouw. Zowel bij vve-deelnemers als niet-vve-deelnemers komen doublures in dezelfde mate voor. De resultaten laat zien dat leerlingen die aan vve hebben deelgenomen, doubleren in hun latere schoolcarrière in het basisonderwijs, maar dit geldt in dezelfde mate voor leerlingen die niet aan volledige vve-trajecten hebben deelgenomen.

De deelnemende scholen boden de volgende taalinterventies aan voor leerlingen die

momenteel in groep 8 zitten: Vakantieschool Taal, schakelklas en kopklas. Het blijkt dat er nog altijd behoefte is aan taalinterventies later in de schoolcarrière en deze worden op de meeste scholen ook aangeboden. Dit varieert in een aanbod van één tot drie taalinterventies. Ongeveer 17% van alle deelnemers aan het onderzoek neemt deel aan een taalinterventie na groep 2. Ongeveer 24% van de leerlingen die hebben deelgenomen aan vve volgt later in de schoolcarrière nog een andere taalinterventie. Dit gebeurt voornamelijk in de vorm van een schakelklas. Voor deze groep is de vve niet toereikend geweest om de taalachterstand in te halen. Van de leerlingen die niet hebben deelgenomen aan een compleet vve-traject volgt slechts 9% nog een andere taalinterventie op latere leeftijd. Dit is beduidend minder. De resultaten tonen aan dat vve-deelnemers vaker aan latere taalinterventies deelnemen dan de niet-vve-deelnemers. Voor het merendeel (76%) van de vve-deelnemers geldt echter dat zij het reguliere schoolprogramma in groep 3 tot en met 8 van het basisonderwijs zonder extra taalinterventie kunnen doorlopen.

Wanneer er wordt gekeken naar de vve-categorieën en daarmee naar de doorgaande leerlijn, tonen de resultaten dat leerlingen die zowel aan voor- als vroegschool hebben deelgenomen, vaker (30%) aan latere taalinterventies deelnemen dan leerlingen die alleen aan vroegschool hebben deelgenomen (9%) of zowel aan voor- als vroegschool, maar waarbij het vve-

programma op de vroegschool onbekend is (9%). De resultaten laten negatieve effecten zien van de doorgaande leerlijn. Een verklaring voor dit opmerkelijke resultaat kan worden gezocht in de mogelijkheid dat de beperkte data het niet mogelijk maken om te controleren op achtergrondvariabelen.

De meest gebruikte vve-programma’s zijn Ko-totaal en Piramide. Opvallend is dat

deelnemers aan het vve-programma Piramide vaak (42%) ook nog aan andere taalinterventies deelnemen in hun latere schoolcarrière. Van de deelnemers aan het vve-programma Ko-totaal

65 neemt 24% deel aan een taalinterventie na groep 2. Deze percentages zijn opmerkelijk en gaat in tegen de verwachting dat na deelname aan een vve-programma de taalachterstand aanzienlijk is ingehaald, zodat leerlingen niet aan andere taalinterventies hoeven deel te nemen. Een verklaring voor de resultaten is dat voor de uitvoering van de vve-programma’s niet aan de voorwaarden voor een effectief vve-programma is voldaan.

De gemeente Amsterdam investeert veel tijd en financiële middelen om aan de eisen van de Wet OKE te voldoen. De verwachting is dat, mits voldaan wordt aan uiteenlopende

uitvoerings- en kwaliteitseisen, voor- en vroegschoolse educatie ertoe zal bijdragen dat de doelgroepkinderen van de vve uiteindelijk een voorspoediger verlopende schoolcarrière kennen. Het eerder gepresenteerde verwachtingsmodel van Driessen (2012) (Figuur 2.1) in combinatie met de juiste uitvoering van de Wet OKE zou de vve-doelstelling, namelijk het verminderen van de aanvangsachterstand van kinderen, tot een succes moeten brengen. De Wet OKE trad echter pas in 2010 in werking. Voor de leerlingen die nu in groep 8 zitten, geldt dat de uitvoerings- en kwaliteitseisen er nog niet waren toen zij aan vve deelnamen. Dit kan verklaren waarom leerlingen die aan de vve hebben deelnomen in hun latere schoolcarrière ook aan latere taalinterventies deelnemen. De meeste leerlingen zijn in het schooljaar 2005/2006 met de voorschool gestart en hebben dus niet onder de meest gunstige omstandigheden deelgenomen aan vve. Een andere verklaring is dat er ook niet aan het verwachtingsmodel is voldaan (Figuur 2.1). Dit heeft te maken met problemen met de overgang van de voor- naar de vroegschoolse fase. Die worden veroorzaakt door tekortkomingen in de overdracht van informatie van de voorschoolse instelling naar de basisschool. Een goede overdracht van de kindgegevens verbetert de startpositie op de basisschool en bevordert de doorgaande ontwikkeling. Er zijn grote verschillen in de wijze waarop voorschoolse instellingen hun registratie over kinderen delen met de ontvangende basisscholen. Wanneer de informatie over kinderen wordt overgedragen, wordt dit niet vanzelfsprekend gebruikt door de ontvangende leerkrachten. Op voorscholen in de gemeente Amsterdam is doorgaans sprake van warme overdracht aan de hand van een binnen

Amsterdam ontwikkeld formulier. Dit formulier is inmiddels in alle stadsdelen verplicht. Een belangrijk deel van de vroegscholen maakt aanvankelijk te weinig gebruik van de

gegevensoverdracht. In de loop van de jaren is dit aanzienlijk verbeterd. De warme overdracht is in de afgelopen jaren in Amsterdam een belangrijk aandachtspunt geweest,

66 waarover ook heldere afspraken zijn gemaakt die verder gaan dan de landelijke eisen in de wet OKE en het aanvullend besluit.

Uit het kwalitatieve deel van het onderzoek blijkt dat de scholen tevreden zijn over de samenwerking tussen voor- en vroegschool. Thema’s worden met elkaar afgestemd en er is een doorgaande leerlijn. De vve-programma’s die op de voorschool worden gebruikt, sluiten goed aan op de vve-programma’s op de vroegschool. Het vve-programma Ko-totaal werd het meest gebruikt, gevolgd door Piramide. De programma’s Kaleidoscoop en Startblokken werden minder vaak gebruikt op zowel de voor- als vroegschool. Dit komt overeen met de besproken literatuur (Landelijke Monitor vve 2011). Het grootste deel van de scholen geeft aan tevreden te zijn over de vve-programma’s. Echter, een probleem dat wordt aangekaart, is dat het vve-programma Piramide op de vroegschool soms te moeilijk kan zijn voor kinderen die niet aan de voorschool hebben deelgenomen. De instap voor een leerling die thuis niet veel Nederlands taalaanbod heeft gehad is dan te groot. Hierbij gaat het vooral om

woordenschat en thema’s waar het kind voor het eerst mee in aanraking komt. Voor sommige kinderen die niet aan de voorschool hebben deelgenomen, zijn de woorden en thema’s te moeilijk of sluiten door gebrek aan voorkennis niet bij de belevingswereld van deze kinderen aan. Een ander probleem dat naar voren werd gebracht, is dat materialen of thema’s soms verouderd zijn. Door de jaren heen zijn vve-programma’s herzien of zijn er nieuwe

aanvullende programma’s ontwikkeld om daarop te anticiperen. Echter, is er voor het gebruik van herziene vve-programma’s bijscholing nodig, wat de scholen geld en tijd kost.

Pas sinds de invoering van de Wet OKE zijn houders van kinderdagverblijven en

peuterspeelzalen verplicht gegevens te leveren aan het schoolbestuur van de school waar kinderen naar doorstromen. Ze moeten het gevolgde vve-programma en de duur van het gevolgde programma doorgeven. Overdracht van en het uitwisselen van gegevens over de ontwikkeling van kinderen in de ene leeftijdsperiode geeft informatie voor het verder werken aan een doorgaande lijn in de volgende periode. Sinds schooljaar 2014-2015 zijn

basisscholen verplicht te werken met een leerlingvolgsysteem. Echter, veel scholen zetten gegevens over de vve van langere tijd terug niet over in het leerlingvolgsysteem, waardoor deze moeilijk te achterhalen zijn. Tegenwoordig zijn scholen verplicht om het gevolgde vve- programma en de duur van het programma te registreren in het leerlingvolgsysteem. Hieraan

67 wordt echter nog niet door alle scholen voldaan. Om onderzoek te kunnen doen naar de effecten van vve is het noodzakelijk dat kindgegevens systematisch worden bijgehouden. Een aanbeveling voor de gemeente Amsterdam is dat op dit criterium wordt gecontroleerd en wordt meegenomen bij de beoordeling van de kwaliteit van voor- en vroegscholen.

Op een aantal scholen bestaat twijfel over de effectiviteit van vve. Deze twijfels gaan met name over de intensiteit van vve en het werken met homogene groepen. Op de voor- en vroegschool wordt gezorgd voor een taalrijke omgeving, maar wanneer de kinderen thuis zijn, wordt er vaak weer in de moedertaal gesproken. Daar is het Nederlands taalaanbod onvoldoende. De meeste vve-programma’s bevatten een oudercomponent om de

betrokkenheid van ouders te vergroten. Door het aanbieden van ouderactiviteiten kan het onderwijsondersteunend gedrag van ouders in positieve zin worden beïnvloed. Steeds meer wordt door de gemeente Amsterdam ingezet op het vergroten van ouderbetrokkenheid, maar dit moet bij veel scholen nog op gang komen.

In verschillende overzichtsstudies wordt gewezen op de mogelijk positieve effecten van heterogene groepen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat homogene groepen geen gunstig effect hebben op de ontwikkeling van kinderen. In een Amerikaanse studie werden twee groepen jonge kinderen uit gezinnen met een laag inkomen vergeleken. De vooruitgang van kinderen die naar een gemengde voorschoolse voorziening gingen, bleek groter dan die van kinderen die naar een voorziening met voornamelijk doelgroepkinderen gingen (Schechter & Bye, 2007). Nederlands onderzoek laat eenzelfde beeld zien (Houtveen, Van der Velde & Van Niekerk, 2011; Ledoux, Van der Veen & Veen, 2005; Van der Vegt & Schonewille, 2008; Mayo & Leseman, 2007). Op dit punt valt voor de gemeente Amsterdam de nodige winst te behalen op het gebied van vve.

Ten aanzien van de hoofdvraag kan dus worden geconcludeerd dat voor- en vroegschoolse educatie voor de leerlingen in groep 8 van de onderzochte scholen niet in alle gevallen

toereikend genoeg is geweest om het reguliere schoolprogramma zonder extra taalinterventies of te doubleren te doorlopen. Dit is vooral te wijten aan het niet voldoen aan de

68 echter de afgelopen jaren veel aandacht aan besteed en de nodige beleidsveranderingen doorgevoerd die als succesvol kunnen worden aangemerkt. Amsterdam is daarmee koploper op het gebied van voor- en vroegschoolse educatie en geldt als voorbeeld voor andere gemeenten in Nederland.