• No results found

Met de invoering van de RDA verwacht het kabinet gunstige condities te scheppen voor bedrijven om te investeren in innovatie. Sinds de invoering van de RDA op 1 januari 2012 heeft echter nog geen evaluatie naar de effectiviteit van de regeling plaatsgevonden. Om deze reden wordt in deze scriptie onderzocht of de huidige vorm van de RDA innovatie bij de ondernemer stimuleert. Om dit doel te bereiken heb ik de volgende onderzoeksvraag geformuleerd.

In hoeverre is de RDA een effectief belastinginstrument om innovatie voor ondernemers te stimuleren?

Het innovatieproces bestaat uit verschillende fasen. In de exploratiefase is de ondernemer daadwerkelijk bezig met onderzoek en ontwikkeling. Zodra het werkingsprincipe is aangetoond, komt innovatie in de exploitatiefase. Hieronder het model dat de fasen in het innovatieproces beschrijft.

Figuur 5: Fasen innovatieproces

Op macro-economisch niveau moet innovatie worden gestimuleerd als de maatschappelijke baten de private baten overstijgen. Bij innovatie zijn de positieve externe effecten groter dan de negatieve externe effecten. Doordat kennis niet volledig uitsluitbaar is, vloeit een deel van de kennis uit een innovatieproject naar andere partijen. De ondernemer die het innovatieproject uitvoert, zal de opbrengsten van deze kennis niet kunnen toe-eigenen. Omdat de ondernemer de maatschappelijke baten niet terugziet, zal hij minder investeren in R&D dan maatschappelijk wenselijk is. Een fiscale subsidie is gerechtvaardigd als de positieve externe effecten groter zijn dan de negatieve externe effecten.

Innovatie door ondernemers kan efficiënt gestimuleerd worden door de innovatie- bevorderende factoren te stimuleren en de obstakels van innovatie te verminderen. Daarbij is de rol van de ondernemer en van de grootte van het bedrijf van belang voor het innovatievermogen van de onderneming. Vanuit macro-economisch oogpunt zijn drie verschillende factoren van invloed op de ondernemer om al dan niet te innoveren. Allereerst zal de mogelijkheid op een monopolie een innovatiestimulans zijn. De kans op een tijdelijk monopolie zal de ondernemer aanzetten tot

innovatie. Het zal voor hem een afweging zijn of de winsten behaald in de periode van de monopolie opwegen tegen de kosten die gemaakt worden tijdens het ontwikkelproces. Daarnaast zal de ondernemer minder investeren in innovatie bij positieve en negatieve externe effecten. Vanuit micro-economisch oogpunt gelden naast de hiervoor genoemde factoren ook andere factoren die van invloed zijn op de ondernemer om al dan niet te innoveren, bijvoorbeeld door concurrentie, samenwerking, wet- en regelgeving en omgevingsvoordelen en -nadelen. Bovendien heeft innovatie een grensoverschrijdend karakter omdat innovatie niet beperkt is door grenzen. Op welke wijze vervolgens innovatie gestimuleerd moet worden, is afhankelijk van drie factoren: (1) in welke fase de onderneming zich bevindt, (2) het fiscale resultaat van de onderneming en (3) het belastingmiddel.

Ten eerste bevindt een onderneming zich bij een innovatieproject in de exploratie- of exploitatiefase (zie figuur 5). Indien de onderneming zich in de exploratiefase bevindt, zal de afdrachtvermindering (WBSO) of de winstaftrek (RDA) de voorkeur genieten. In deze fase is tussen de afdrachtvermindering en de winstaftrek een belangrijk onderscheid te maken. Een afdrachtvermindering is namelijk niet meer mogelijk zodra de afdrachtvermindering hoger is dan de af te dragen belasting. Indien de afdrachtvermindering is gekoppeld aan de loonbelasting, zal deze situatie niet veel voorkomen. De winstaftrek is altijd mogelijk, zelfs als de onderneming verlies maakt. Het verlies van de onderneming wordt dan groter. In de exploratiefase is de winstaftrek de minst efficiënte maatregel, omdat ondernemingen in die fase vaak hoge kosten hebben en daardoor eerder een verlies maken. De afdrachtvermindering lijkt de meest effectieve maatregel in de exploratiefase. Een effectieve tariefsverlaging op innovatiewinsten is in deze fase niet van toepassing omdat deze pas voordeel oplevert zodra een immaterieel vast activum is voortgebracht. Een immaterieel vast activum is voorgebracht als in het innovatieproject het werkingsprincipe is aangetoond. Om deze reden zullen winsten die voorvloeien uit een immaterieel vast activum in de exploitatiefase vallen. In de exploitatiefase is de tariefsverlaging voor innovatiewinsten van toepassing. Men kan de grondslag van de opbrengsten reduceren naar 5/25. Overigens kan in de exploitatiefase nog geprofiteerd worden van de winstaftrek in de situatie dat er in de exploratiefase sprake was van een verlies.

De tweede factor is de fiscale winst van de onderneming. Indien de fiscale winst in de exploratiefase negatief is, zal dit geen effect hebben op de afdrachtvermindering. De ondernemer kan bij een verlies dan nog steeds direct profiteren van een subsidie. Bij de winstaftrek kunnen ondernemers in verliessituaties niet direct profiteren van de subsidie. Om deze reden zullen (vaak nieuwe) spelers op de markt die in de eerste jaren verlies maken geen voordeel ondervinden. Ook gevestigde bedrijven die verlies maken, kunnen niet direct gebruik maken van de winstaftrek. Op basis van de verliesverrekeningsregels van artikel 20 VPB kan de onderneming nog negen jaar

voorwaarts het verlies verrekenen. De winstaftrek geeft dus alleen direct een voordeel voor ondernemers die voldoende winst maken. Ondernemers met relatief hoge (R&D-)kosten zullen dus niet direct gebruik kunnen maken van deze faciliteit. Een derde factor is het verschil in belastingmiddel. De afdrachtvermindering is een korting op de af te dragen loonbelasting en de winstaftrek is een korting op de winstbelasting. De afdrachtvermindering wordt efficiënt bij ondernemingen met voldoende R&D-werknemers. De winstaftrek is juist efficiënt bij bedrijven met veel kosten en kapitaal.

Omdat innovatie een grensoverschrijdend karakter heeft, dient te worden beoordeeld of de RDA in strijd is met het unierecht. Er zijn drie argumenten waarom de RDA niet in strijd is met het unierecht. Allereerst is de RDA niet in strijd met de vrijheid van vestiging omdat kosten en uitgaven die gemaakt worden voor S&O-werkzaamheden niet beperkt blijven tot in Nederland. Kosten voor reis- en verblijfskosten komen in aanmerking voor RDA indien ze binnen de Europese Unie zijn gemaakt. Andere kosten en uitgaven hebben geen geografische beperkingen. Het tweede argument is dat de RDA een generieke maatregel betreft. De RDA is namelijk voor alle bedrijven in Nederland toegankelijk en geldt niet voor een specifiek gebied. Een derde argument is dat de RDA geen van de kenmerken heeft waardoor de Gedragscode groep een belastingmaatregel als schadelijk beschouwt. Nu is vastgesteld dat de RDA geen ongeoorloofde staatsteun is, kan aan de hand van het referentiekader worden beoordeeld in hoeverre de vormgeving van de RDA innovatie stimuleert. De RDA is gekoppeld aan de S&O-verklaring. Een S&O-verklaring wordt afgegeven tot het moment dat het werkingsprincipe van een ontwikkeling is aangetoond. Voor innovatieve werkzaamheden na het werkingsprincipe komt de belastingplichtige niet meer in aanmerking voor het aantonen van het werkingsprincipe. Om deze reden bevindt de RDA zich in beginsel in de exploratiefase. In twee gevallen werkt de RDA door naar de exploitatiefase. Ten eerste indien verliezen worden geleden die moeten worden ingehaald in de exploitatiefase. Ten tweede bij uitgaven waarbij het einde de technische levensduur van de uitgave na het aantonen van het werkingsprincipe ligt.

De RDA is een vorm van overheidssteun die bedrijven stimuleert om te innoveren. De overheid treedt in zekere mate als leading customer op door ruimte te scheppen voor experimenten in het bedrijfsleven. De RDA is een generieke maatregel, dus is voor alle bedrijven in Nederland toegankelijk. Bij innovatie is echter een onderscheid te maken tussen kleine en grote bedrijven. Voor grote bedrijven zal de RDA efficiënter uitwerken omdat de RDA een winstaftrek is. Grote bedrijven hebben namelijk meer mogelijkheid om (de nu nog) verliesgevende S&O-projecten te compenseren met winsten uit andere projecten. Zodoende zullen grote bedrijven in het algemeen een winst realiseren waardoor ze direct gebruik kunnen maken van de winstaftrek. Daarnaast zal de RDA voor bedrijven in bepaalde sectoren efficiënter uitwerken. In kosten-intensieve bedrijven, zoals agrarisch

bedrijven, zal meer gebruik van de RDA gemaakt kunnen worden dan bij een ICT-onderneming, waar in het algemeen minder kosten en uitgaven zullen worden gedaan. Daarnaast zorgt de winstaftrek dat bedrijven meer geld overhouden om te concurreren met bedrijven die geen recht hebben op RDA, bijvoorbeeld buitenlandse bedrijven. De RDA zorgt dus voor meer concurrentiekracht van bedrijven in Nederland. Bovendien neemt de RDA (een deel van) het obstakel weg dat bedrijven niet willen investeren in nieuwe bedrijfsmiddelen.

De uitvoering van de RDA is gebonden aan wet- en regelgeving. Dit is voor bedrijven een obstakel om te innoveren. Vaak heeft de wetgever een goede reden om beperkingen op te werpen. Bijvoorbeeld door bepaalde kosten uit te sluiten die theoretisch gezien direct toerekenbaar zijn, is vanwege praktische redenen uitgesloten. Een ander voorbeeld is S&O-uitgaven van meer dan € 1.000.000 in aanmerking nemen voor 20% voor vijf jaren. Dit is een anti-misbruikmaatregel waarbij de wetgever om begrijpelijke redenen oneigenlijk gebruik van de RDA wil voorkomen.

De RDA is niet innovatie-bevorderend voor bedrijven die willen samenwerking met kennisinstellingen of andere partijen, vanwege de koppeling van de RDA aan de WBSO en door het uitsluiten van uitbesteed onderzoek. Een oplossing kan de invoering van de RDA+ zijn dat samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en andere bedrijven subsidieert.

Daarnaast is een te strikte handhaving van het uitsluitend dienstbaar criterium is in strijd met mijn rechtsgevoel. Een RDA-afwijzing op dergelijke gronden stimuleert bedrijven niet om te innoveren. Een oplossing van dit probleem is om een pro rata-verdeling toe te staan bij kosten. Een bedrijf moet aannemelijk kunnen maken dat een deel van de kosten uitsluitend dienstbaar zijn aan S&O. In essentie wordt dan het uitsluitend dienstbaar criterium vervangen door het dienstbaar criterium.

Bibliografie

Anderson, J. (1995). Local Heroes. Glasgow: Scottish Enterprise.

Arendonk, van, H.P.A.M. (2013). ‘Naar een activerender belastingstelsel’ en ‘Bruggen slaan’: wat

gaat de toekomst bieden? Maandblad Belastingbeschouwingen 2013/02

Arrow, K.J., (1962), The Economic Implications of Learning-by-Doing, Review of Economic Studies, vol. 29, pp. 155-173.

Audretsch, D.B. & Feldman, M.P. (1999), ‘Innovation in cities: science-based diversity, specialization

and localized competition’, European Economic Review, vol. 43, no. 2, pp. 409–429.

Brandsma, R.P.C.W.M., Pancham, S.R., Slooten, van, G.J. en Weber, D.M., (2013). Cursus Belasting

Recht, Europees Belastingrecht. Deventer. Kluwer

Boer, J.P. (2013). Hoofdstuk 3 Juridisch beoordelingskader voor fiscaal instrumentalisme. NDFR nr. 42

Broeren, R., (2013) Artikelsgewijs commentaar artikel 12b Wet VPB 1969 Innovatiebox. NDFR

Butter, F. (2008). Onbegrip voor marktfalen als oorzaak van de kredietcrisis. Me Judice, 6 oktober 2008.

Block, W., (1983). Public Goods en Externalities: The Case of Roads. The Journal of Libertarian Studies.

Celik, G. (2013). Theory and Practice, Journal of Social Intervention - 2013 – Volume 22, Issue 3, pp. 23–49

College van Beroep voor het bedrijfsleven , 21-01-2014 / AWB 12/1036ECLI:NL:CBB:2014:34

COM/2010/0553, Communication from the commission to the European parliament, the council, the European economic and social committee and the committee of the regions.

Cornet, M., Huizinga, F., Minne B. en Webbink, D. (2006) CPB document, Kansrijk kennisbeleid. Den Haag.

CPB Notitie (2011). Reactie op Research en Development aftrek. Centraal Planbureau. Den Haag.

Creusen, H., Vroomen, B., Wiel, van, der, H., Kuypers, F. (2006). Dutch retail trade on the rise?

Relation between competition, innovation and productivity. CPB document No 137. December 2006.

Dekkers, P.M.C., (2012). Fiscaal innoveren in Nederland. Weekblad fiscaal recht (WFR 2012/242).

Deloitte (2012). Uitvoeringsbesluit Research & Development Aftrek (RDA) bekend. januari 2012.

Fiscale Encyclopedie (2013). De Vakstudie Vennootschapsbelasting, Aantekening 1.15 Evaluatie van

de effectiviteit van de innovatiebox/octrooibox bij: Wet op de vennootschapsbelasting 1969, Artikel 12b. Kluwer

Gijlswijk, M.J.A.M. van, Grimes, A.R., Vries, E.J. de, (2012). Fiscale stimuleringsmaatregelen

innovatie. Kluwer 2012.

Gilbert, R.J., and Weinschel, A. (2005). Competition Policy for Intellectual Property: Balancing

Competition and Reward. University of California at Berkeley working paper.

Gribnau, J.L.M. (2007). Zorgvuldigheid en kwaliteit van fiscale wetgeving. NDFR Andere wetenschappelijke uitgaven nr. 32

Gribnau, J.L.M. (2012). Instrumentalisme en vrijheid. NTFR 2012-517

Griffith, R., S. Redding en J. van Reenen, (2004). Mapping the two faces of R&D: Productivity growth

in a panel of OECD industries, Review of Economics and Statistics, vol. 86, nr. 4, pag. 883–895.

Griliches Z. (1997). Issues in assessing the contribution of research and development to productivity

growth. The Bell Journal of Economics 1979;10; 92-116.

Hennuin, R.L.R. (2010). Hoofdzaken belastingrecht, Den Haag: Boom fiscale uitgevers. p. 93

Hetebrij, G., (2012). De ins en outs van de Research & Development Aftrek. NDFR forfaitair 2012/223 Kamerstukken II 2011-2012 32 673, nr. 32. Bedrijfslevenbeleid

Holmes, T. J., Levine, D.K., Schmitz, J.A., (2008) Monopoly and the Incentive to Innovate When

Adoption Involves Switchover Disruptions. NBER Working Paper No. 13864 Issued in March 2008

Hulleman, W., Marijs, A.J., (2008). Algemene economie en bedrijfsomgeving. Noordhoff Uitgevers Groningen. Houten

Jones, C.I., (1995). R&D-Based Models of Economic Growth. The Journal of Political Economy. Vol. 103. No. 4. 759-784.

Jones, C.I., (1996). Too Much of a Good Thing? The Economics of Investment in R&D. Development Discussion Paper No. 538. Harvard Institute for International Development

Jong, de, J., Bodewes, W., Braaksma, R. (2009) De innovatieve ondernemer. Zoetermeer

Kamerstukken II 2011-2012, 33 003, nr. 5. Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012)

Kamerstukken II 2011-2012, 33 003, nr. 9. Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012)

Kamerstukken II 2011-2012, 33 003, nr. 10. Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012)

Kamerstukken II 2013-2014, 33 752, nr. 11. Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014)

Kam, de, C.A. en Halberstadt, V. (1979) Belastingpolitiek en inkomensverdeling: veertig maanden

later. Weekblad Fiscaal Recht (WFR 1979/769)

Kam, de, C.A., Koopmans, L. en Wellink, A.H.E.M. (2011). Overheidsfinanciën. Groningen: Noordhoff Uitgevers.

Kavelaars, P. (2011). Staatssteun in the picture. NTFR Beschouwingen (NTFRB2012-8)

Keizers, M.F.M. (2013). Artikelsgewijs commentaar Artikel 3.52a Wet IB 2001 Aanvullende aftrek

speur en ontwikkelingswerk. NDFR.

Kemmeren, E.C.C.M., (1997). Fiscale aspecten van immateriële vaste activa in Nederland, Frankrijk

en Duitsland. Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht 1997/13

Lanser, D., en Wiel, van, de, W. (2011). Innovatiebeleid in Nederland: De (on)mogelijkheden van

effectmeting. CPB Achtergronddocument.

Lande, van, der, M.L.B., (2009). Innovatiebox: de ongelijke behandeling van speur- en

ontwikkelingswerk. NTFR 2009-2602

Lande, M.L.B. van der (2012). Innovatiebox en RDA. Deventer: Kluwer 2012

Lemmens, I.W.G. (2012). Het Nederlandse fiscale beleid: de concurrerende uitnodiging voor

duurzame innovatie? NDFR forfaitair 2012/223.

Liechtenstein, G.A., & Lyons, T.S. (1996). Incubating New Enterprises: A Guide to Successful

Practices. Gaithersburg: Aspen.

Lucas, R.E., (1988). On the mechanics of economic development. Journal of Monetary Economics 1988. 3-42. North-Holland

Luja, R.H.C. (2006). Stimulerende belastingheffing. Universiteit Maastricht 2006

Luja, R.H.C. (2010). Staatssteun in de winstsfeer: een stand van zaken. Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht (TFO 2010/61)

Nationaal hervormingsprogramma 2011 Nederland – Ministerie van Economische zaken Landbouw en Innovatie

Nies, IJ de, (2012). Belangrijkste knelpunten van de Research en Development Aftrek. Weekblad Fiscaal Recht (WFR 2012/1030).

Nies, IJ de, (2012). Hoofdlijnen van de Research & Development Aftrek. Weekblad Fiscaal Recht (WFR 2012/692).

Niessen, R.E.C.M. (1997). Instrumentalisme en belastingrecht. Weekblad Fiscaal Recht 1997/653

Niessen, R.E.C.M. (2006). Inleiding tot het Nederlands belastingrecht. Den Haag. Kluwer

Penning-Hol, C., el-Yalte, A. (2012). Fiscaal innoveren: promotie of niet? NDFR forfaitair 2012/223

Redactie NTFR, (2013). Evaluatie innovatiebox uitgesteld tot 2015, NTFR 2013-1334

Romer, P.M. (1990), ‘Endogenous Technological Change’, Journal of Political Economy, Vol. 98, No. 5, pp. S71-S102.

Sistermans, J.F., (2006). Opening van zaken: beleid voor Open innovatie. Adviesraad voor het Wetenschappelijk- en technologiebeleid.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 2011 nr. 639, Belastingplan 2012

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 2011 nr. 657, Besluit RDA.

Stein, J.C. (1997). Internal Capital Markets and the Competition for Corporate Resources. Journal of Finance, vol. 52, no.

Strik, S.A.W.J. (2013). Is de innovatieboxregeling EU-proof? Cursus Belastingrecht, Vpb 2.2.13.A.d

Swagers, J. en Bootsman, T. (2004). Belastinguitgaven als staatssteun. NDFR forfaitair 2004/146

Swann, P.G.M. (2009), The Economic of Innovation, An introduction. Edward Elgar Publishing Limited. Northhamption

Vakstudie Nieuws (2011), Introductie Research & Development Aftrek (art. 3.52a Wet IB 2001). Kluwer V-N 2011/51.12

Vakstudie Nieuws (2011), Ontwerp-AMvB inzake de Research en Development Aftrek (RDA). Kluwer V-N 2011/56.3

Vermeend, W.A. (1996). Instrumentalisering van het belastingrecht. Weekblad voor Fiscaal Recht 1996/209

Verspagen, B., (2004). Growth rate differentials between interdependent economies. Ashgate Publishing Limited. Avebury

Verspagen, B., (1992). Endogenous Innovation in Neo-Classical Growth Models: A Servey, Journal of Macroeconomics. vol. 14. no. 4. 631-662.

Volberda, H.W. (2006). Sociale innovatie. Maandblad Accountancy en Bedrijfseconomie. Januari/februari 2006

Hippel, E. von, Democratizing Innovation, Cambridge (2005)

Vrakking, W.J., (1990). The Innovative Organization. Long Range Planning, Vol. 23. No. 2, pp. 94-102

Westen, van, G.W.B., (2014). Afdrachtverminderingen. Cursus Belastingrecht IB 3.3.3.E

Wettelijke regelingen: • Besluit RDA

• Hof van Justitie van de Europese Unie • Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering

• Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie • Wet inkomstenbelasting 2001

• Wet op de loonbelasting 1964

• Wet op de vennootschapsbelasting 1969

• Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

In document Is de RDA een innovatiestimulans? (pagina 50-60)