• No results found

Het saamhorigheidsframe

5. Conclusie en discussie Conclusie

Dit onderzoek is een framinganalyse van de eerste drie maanden van de coronacrisis. Het doel van deze analyse is om helder te krijgen welke betekenis door vier Nederlandse kranten aan de pandemie is gegeven. Op deze manier leren we meer over de rol die gezondheid en ziekte spelen in onze maatschappij en de journalistiek. Middels een kwalitatieve inhoudsanalyse van 104 krantenartikelen is geprobeerd de volgende hoofdvraag te beantwoorden:

Hoe is de coronacrisis door vier Nederlandse kwaliteitskranten geframed gedurende de maanden maart, april en mei 2020?

Om de hoofdvraag zo precies en volledig mogelijk te kunnen beantwoorden, zijn drie deelvragen opgesteld. Er zullen hieronder eerst drie deelconclusies uit de antwoorden op deze deelvragen worden getrokken. Deze antwoorden vloeien voort uit de resultatensectie. Daarna zal ik de overkoepelende hoofdvraag beantwoorden.

Welke verschillende frames werden er vanaf maart tot en met mei gebruikt in de Volkskrant, de NRC, de Telegraaf en het AD in de berichtgeving over de coronacrisis?

Uit de frame-analyse zijn zes hoofdframes naar voren gekomen, waarvan er vier negatief zijn en twee positief. Het gaat hierbij om het onzekerheidsframe, het angst- en verdrietframe, het ernstigheidsframe, het ontwrichtingsframe, het geruststellingsframe en het saamhorigheidsframe. Alle zes de frames zijn zowel in episodische als thematische vorm terug te vinden. De frames waarbij emotie wordt benadrukt (het angst- en verdrietframe en het saamhorigheidsframe), zijn echter bijna altijd episodisch. Dit komt omdat deze frames opvallende, emotionele gebeurtenissen belichten, zoals iemand die aan corona overlijdt of iemand die zich extra gewaardeerd voelt tijdens de crisis. De negatieve frames komen bij alle kranten het vaakst voor, maar soms ook in combinatie met een positief frame. Zo komt het angst- en verdrietframe (bijvoorbeeld: corona maakt eenzaam) voor in combinatie met het saamhorigheidsframe (het is belangrijk dat we naar elkaar om blijven kijken).

Hoe veranderden die frames gedurende de crisis?

Uit de ontwikkeling van de frames is een aantal conclusies te trekken. Zo wordt het ernstigheidsframe aan het begin van de crisis sterker, terwijl het onzekerheidsframe afneemt. Deze opvallende ontwikkeling hangt samen met de persconferenties, die wellicht voor helderheid en een concreet perspectief hebben gezorgd. Wat echter bijzonder is, is dat het saamhorigheidsframe in de eerste maand weinig aanwezig is. Het is te verwachten dat juist een impactvolle gebeurtenis als de invoering van de lockdown zou leiden tot meer berichten over solidariteit en saamhorigheid, maar uit de analyse blijkt dit niet het geval.

Een andere opvallende ontwikkeling is dat het geruststellingsframe sterker wordt aan het einde van april. Juist op dit moment worden versoepelingen aangekondigd en de kranten lijken die positieve ontwikkeling met optimistische berichten te willen benadrukken. Ook worden er eind april steeds vaker thematische frames gebruikt, in plaats van episodische. Het lijkt alsof de crisis als het ware ‘ingedaald’ is en de kranten er klaar voor zijn om een breder, maatschappelijk perspectief in te nemen in hun berichtgeving.

Tot slot blijven de kranten eind mei, ondanks de hoopvolle ontwikkelingen en de aangekondigde versoepelingen, toch hameren op onzekerheid en ernstigheid. Die twee frames blijven sterk aanwezig. De kranten lijken daarmee te willen benadrukken dat we niet te vroeg moeten juichen, alert moeten blijven en de ernst van corona moeten blijven inzien.

Hoe verschilden de frames bij de kranten onderling?

Alle vier de kranten gebruiken voornamelijk negatieve framing, maar onderling zijn er toch grote verschillen te zien. De Telegraaf maakt vooral gebruik van het ontwrichtingsframe, het AD van het angst-en verdrietframe en de NRC en de Volkskrant van het ernstigheids- en onzekerheidsframe. Het AD en de Telegraaf gebruiken vaker positieve framing dan de NRC en de Volkskrant. Het NRC en de Volkskrant lijken dit echter weer te compenseren door respectievelijk veel context te bieden en concrete tips te geven: twee zaken die niet direct in het geruststellingsframe passen, maar wel geruststellend werken.

Beantwoording hoofdvraag

Dan de beantwoording van de hoofdvraag. Uit dit onderzoek is gebleken dat de coronacrisis in de onderzoeksperiode voornamelijk is geframed op zes manieren: door (in meerdere mate) nadruk te leggen op onzekerheid, ernst, ontwrichting en angst en verdriet en (in mindere mate) op saamhorigheid en geruststelling.

Hoe meer Nederland zich richting de herstelfase van de crisis bewoog, hoe meer de negatieve frames afnamen en de positieve, hoopgevende frames toenamen. Wel bleef, opvallend genoeg, een constante nadruk op onzekerheid en onduidelijkheid sterk aanwezig, ook toen het virus zich minder snel verspreidde en de versoepelingen werden ingezet. Hiermee adviseerden de kranten de lezer om niet te vroeg te juichen, en vroegen zij zich af of de versoepelingen niet te snel gingen. Op deze manier werd het politieke beleid in twijfel getrokken: iets dat gedurende de hele onderzochte periode een terugkerend thema was. Dit gebeurde echter ook andersom: zo werd het geruststellingsframe gebruikt om te benadrukken dat de situatie minder ernstig is dan de politiek en andere media zouden claimen. Omdat deze manier van framing echter veel minder gebruikt is, is dit geruststellingsframe te kenmerken als een vorm van counterframing.

Alle vier de kranten hebben zich voornamelijk gefocust op het benadrukken van het negatieve: angst, verdriet, onzekerheid en dreiging. Dit is niet verwonderlijk, gezien dit een crisissituatie betreft. Binnen deze tendens zijn echter wel opvallende verschillen te zien. Sommigen liggen in de lijn der verwachting, gezien de aard van de kranten. Zo maakte het AD vooral gebruik van episodische, meer sensationele berichtgeving en benadrukte het NRC de ernst van de crisis juist met meer contextuele, thematische berichtgeving. Het effect van deze journalistieke keuzes zou kunnen zijn dat de eerste manier onnodige angst veroorzaakt bij de lezer. De tweede manier, die NRC heeft gehandhaafd, geeft de lezer een reëlere en meer complete blik op de ernst van de situatie.

Andere verschillen tussen kranten zijn meer onverwacht. Zo is de berichtgeving van de Telegraaf meer gebalanceerd en genuanceerd dan verwacht, en doet de Volkskrant daarentegen meer aan tegenstrijdige en verontrustende berichtgeving dan verwacht. De Telegraaf gebruikt wel negatieve framing in combinatie met sensationele koppen, maar publiceert ook regelmatig een hoopgevend verhaal. De Volkskrant doet dit minder, en doet in combinatie met de andere vier kranten vaak aan speculaties, bijvoorbeeld over het aantal toekomstige doden of besmettingen. Hierbij worden de zogenaamde worstcasescenario’s vaak in de kop gezet, en

nuanceringen onderaan het artikel. Dit afwegen van mogelijke scenario’s zou een manier kunnen zijn om onzekerheid bij de lezer in te dammen en meer duidelijkheid te verschaffen, maar kan ook tot onnodige paniek zorgen. Zeker als een minder waarschijnlijk scenario’s toch in de kop van het artikel wordt geplaatst.

Discussie

Hierboven is antwoord op de hoofdvraag en de deelvragen gegeven en zijn hieruit conclusies getrokken. In deze discussiesectie zullen mogelijke interpretaties voor bovenstaande conclusie worden gegeven. Daarna laat ik zien waar de beperkingen van dit onderzoek liggen. Tot slot bespreek ik wat de mogelijkheden voor eventueel vervolgonderzoek kunnen zijn.

Interpretaties van de resultaten

Allereerst zal ik de resultaten interpreteren door deze te linken met de literatuur uit het theoretisch kader en de verwachtingen die in dit kader zijn beschreven. Ik zal eerst bespreken in hoeverre de frames uit oudere literatuur terugkomen in dit onderzoek. Daarna zal ik de uitkomsten van dit onderzoek linken aan de literatuur over crisiscommunicatie.

Link met de pandemiespecifieke en generieke frames

De zes frames die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen, komen deels overeen met de generieke en pandemiespecifieke frames zoals beschreven in het theoretisch kader. De frames die het meest overlappen met de zes frames uit de resultatensectie zijn het reassurance frame (geruststellingsframe) (Lee en Paik, 2017), het hope frame

(saamhorigheidsframe/geruststellingsframe) (Ogbodo et al, 2020) en het severity and insecurity frame (ernstigheidsframe en onzekerheidsframe) (Lee en Paik, 2017). Omdat de frames uit dit

onderzoek deels overlappen, maar ook deels verschillen met de frames uit ouder onderzoek, is toch voor andere namen gekozen. Zo worden in de onderzochte artikelen ernstigheid en onzekerheid soms, maar niet áltijd tegelijkertijd benadrukt, waardoor ervoor is gekozen de bijpassende codes in verschillende groepen te plaatsen. Zo komt het ook voor dat onzekerheid in een artikel wordt benadrukt, waarna de lezer juist gerustgesteld wordt dat meer medisch onderzoek die onzekerheid kan gaan oplossen.

Dat pandemiespecifieke frames ook terug zijn gekomen in dit onderzoek, was te verwachten. Hoewel sommige onderzoeken uit het theoretisch kader over een oudere pandemie gingen, zoals de vogelgriep (Lee en Paik, 2017) of de Mexicaanse griep (Cortiñas- Rovira et al., 2015), delen deze crises immers veel van dezelfde kenmerken: aanhoudende onzekerheid, heersende angst en onrust en behoefte aan duidelijkheid en geruststelling (Cortiñas-Rovira et al., 2015, p. 160). Wat wel een groot verschil is met bovenstaande twee onderzoeken, is dat de ontwrichting van de samenleving in het geval van de coronacrisis veel sterker wordt benadrukt dan in het geval van de bovenstaande kleinere epidemieën. Ook dit

verschil is goed te verklaren: het coronavirus is immers de grootste pandemie die we in honderd jaar hebben gehad. Daarom is de impact ervan ook ongekend (Poirier, 2020, p. 365), groter dan bij eerdere virusuitbraken.

De generieke frames van Semetko en Valkenburg (2000) zijn minder vaak in het corpus teruggevonden dan verwacht. In eerste instantie was de aanname dat kleinere crises regelmatig voorkomen in het nieuws, en dat de framing die bij die crises wordt gebruikt, ook bij de coronacrisis terug zou komen. Nu blijkt echter dat de coronacrisis wellicht toch te specifiek is om generieke frames op toe te passen. Dit zou te maken kunnen hebben met de omvang van de pandemie, die groter is dan eerdere virusuitbraken. Of met de impact ervan: de coronacrisis zorgde voor een zwaardere druk op de zorg dan bijvoorbeeld de Mexicaanse griep.

Ik denk echter dat dit ook te maken heeft met mijn manier van coderen; het groeperen en benoemen van codegroepen. Zo heb ik uiteindelijk voor een scheiding van het angst- en verdrietframe en het saamhorigheidsframe gekozen, terwijl beide frames ook onder het bredere

human interest frame geschaard hadden kunnen worden. Beide frames leggen immers de focus op

de emotionele gevolgen van een probleem. Omdat de twee frames echter hele verschillende betekenissen hebben (het ene is negatief, het andere juist positief), is toch voor de huidige aanpak gekozen. Desondanks zit er dus wel een generiek frame in ‘verborgen’.

Opvallend is tevens dat het conflictframe, economische consequentieframe en het verantwoordelijkheidsframe van Semetko en Valkenburg (2000) niet zijn teruggekomen in de resultatensectie. Kenmerken van deze frames zijn wel gecodeerd, maar zijn niet tot definitieve frames ontwikkeld. De verwachting was dat in onzekere tijden, zoals een crisis, conflict zou oplaaien en vervolgens ook benadrukt zou worden. Dit benadrukken van (politieke) spanningen wordt door Ogbodo et al. ‘politisering’ genoemd (2020). Hoewel er in de onderzochte artikelen wel degelijk kritiek is gegeven op het kabinet, of onbegrip tussen verschillende groepen is benadrukt, was er weinig berichtgeving over expliciet conflict.

Ook het economisch consequentieframe (Semetko en Valkenburg, 2000) is niet als zodanig teruggevonden. Zelfs weinig bij De Telegraaf, die toch door veel ondernemers en zakenmensen gelezen zou worden en zich zou onderscheiden door een focus op financieel nieuws (Semetko en Valkenburg, 2000). Deze opvallende uitkomst kan op drie manieren verklaard worden. Allereerst doordat nieuws over economische consequenties uiteindelijk zijn ondergebracht in het ontwrichtingsframe. Ten tweede doordat de economische consequenties van het coronavirus voornamelijk benadrukt werden in interviews met horecaondernemers en winkeleigenaren, en zo terecht zijn gekomen in het angst- en verdrietframe. Deze berichten hadden immers een sterke emotionele lading: de focus lag minder sterk op het verlies, maar

meer op de emotionele impact van dat verlies. Ten derde kan dit komen doordat dit een kleinschalige kwalitatieve analyse betreft: 104 van de in totaal duizenden artikelen over corona zijn geselecteerd. De artikelen die de aanwezigheid van het economisch consequentieframe zouden bevestigen, kunnen hiermee ‘buiten de boot’ zijn gevallen.

Tot slot het verantwoordelijkheidsframe (Semetko en Valkenburg, 2000). Dit frame verwachtte ik veelvuldig terug te vinden in het onderzoek, maar heeft de resultatensectie niet gehaald. Dit betekent echter niet dat nergens in de artikelen over verantwoordelijkheid is gesproken. Integendeel. Dit werd echter vaak gedaan in de context van twee andere, overheersende zaken: saamhorigheid en ontwrichting. Zo werd er benadrukt dat het belangrijk is om verantwoordelijkheid voor de zwakkeren te dragen, maar in het belang van solidariteit en saamhorigheid. Ook werd benadrukt dat zorgmedewerkers, regiobestuurders en landelijke politici hard werken om de crisis te kop in te drukken, en zo hun verantwoordelijkheid nemen. Deze codering werd uiteindelijk ondergebracht in het ontwrichtingsframe. De vraag wie verantwoordelijkheid is en wie er juist heeft gehandeld (Semetko en Valkenburg, 2000), werd dus wel degelijk gesteld. Dit gebeurde echter niet expliciet en in combinatie met andere kenmerken, waardoor er uiteindelijk andere frames uit dit onderzoek zijn gekomen.

Link met crisiscommunicatie

In het theoretisch kader werd besproken welke schadelijke neigingen nieuwsmedia hebben in hun berichtgeving over pandemieën, en hoe de pijlers van crisiscommunicatie kunnen helpen bij het tegengaan van die neigingen. Uit de conclusie blijkt dat alle vier de kranten zich in meer of mindere mate ‘schuldig’ hebben gemaakt aan de vijf neigingen. Welke neigingen de boventoon voerden, blijkt per krant verschillend. Dit kan deels verklaard worden door de aard van de krant: het was immers te verwachten dat een populaire krant als De Telegraaf sneller voor sensationele schreeuwerige koppen zal kiezen dan het NRC Handelsblad. Dat een kwaliteitskrant als De Volkskrant opvalt door haar alarmerende, angstaanjagende berichtgeving, kan komen door de selectie van de artikelen. Het kan echter ook te maken hebben met de koers die de krant bewust besloot te varen. In een interview van 18 december 2020 zei hoofdredacteur Pieter Klok het volgende over de aanpak de Volkskrant- redactie:

“Ik vind dat je als medium niet te makkelijk en te snel angst moet verspreiden. Dat is meestal een instrument van de populaire sensationele kranten, want angst verkoopt, terwijl angst meestal een slechte raadgever is. Maar, er is één situatie waarin angst een goede raadgever is en dat is als het worstcasescenario uitkomt. En dat is nu

gebeurd. Achteraf gezien had angst ons tijdens deze crisis misschien kunnen helpen om eerder en beter van het probleem doordrongen te zijn.” (Morskate, 2020).

Klok vindt dat angst dus juist een gepast middel is in de berichtgeving over de coronacrisis. Dit kan verklaren waarom De Volkskrant ook relatief vaak gebruik heeft gemaakt van wat Ogbodo et al. scaremongering noemen (2020).

Alle vier de kranten compenseerden de schadelijke tendensen die ze vertoonden. Dit deden ze met manieren van berichtgeving die, bezien vanuit crisiscommunicatie, wel wenselijk zijn: praktische informatie om zo zelf-effectiviteit bij de lezer vergroten (Dudo et al, 2007), de crisis in een breder, hoopgevend perspectief plaatsen (You en Ju, 2019) en communiceren op een manier die past bij de crisisfase (Coombs, 2007).

Hoewel er dus zeker verbeteringen aan te voeren zijn op de berichtgeving, blijkt er uit dit onderzoek niet dat er sprake is van wat Cortiñas-Rovira et al. ‘major ethical issues’ noemen

(2015, p. 159). De berichtgeving van de vier kranten laat een mix van wenselijke en minder wenselijke kenmerken zien. Maar of er echt sprake is van ethische problemen, en wat de implicaties van de onderzoeksresultaten zijn, kan pas gesteld worden na onderzoek naar het effect dat de frames op het lezerspubliek hebben (frame setting) (De Vreese, 2005). Met frame setting-onderzoek kan immers pas duidelijk worden of mensen door de mediaberichtgeving

onnodig paniekerig of juist niet voorzichtig genoeg gehandeld hebben. Dit brengt me tot de beperkingen van dit onderzoek en mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

Beperkingen onderzoek

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een kwalitatieve inhoudsanalyse. Met deze methode zijn nieuwe frames ontwikkeld, en hiermee is een theoretische bijdrage geleverd aan het onderzoeksveld. Uiteraard kent dit onderzoek ook haar beperkingen: hieronder noem ik er twee.

Allereerst geven de resultaten van dit onderzoek geen aanleiding tot algemene uitspraken: het onderzoek is niet representatief. Dit komt omdat er is gewerkt met een beperkt corpus. En hoewel de vier best gelezen kranten zijn onderzocht, zijn er ook genoeg Nederlandse kranten niet meegenomen in dit onderzoek. Een analyse van alle beschikbare artikelen zou mogelijk andere frames en een andere verhouding van frames hebben opgeleverd. De beperkte tijd die voor dit onderzoek stond en de gekozen kwalitatieve methode maken dat representativiteit lastig te behalen is.

Ten tweede zijn de resultaten van dit onderzoek in zekere mate beïnvloed door de subjectiviteit van mij, de onderzoeker. Kwalitatief onderzoek is immers een interpretatief proces (van Gorp, 2007) waarbij de tekst continue in interactie is met de onderzoeker. Zo waren sommige teksten ironisch of sarcastisch van aard, waarbij deze toon door verschillende mensen anders geïnterpreteerd kan worden. Hoewel op systematische manier is gecodeerd volgens de principes van grounded theory (Corbin en Strauss, 1990), kan de repliceerbaarheid van

dit onderzoek niet gegarandeerd worden. Bovenstaande twee beperkingen leiden echter tot kansen voor vervolgonderzoek.

Mogelijkheden vervolgonderzoek

Tot slot bespreek ik hieronder vier mogelijkheden voor vervolgonderzoek waarmee de kennis uit dit onderzoek verder verdiept en verbreed kan worden.

Allereerst beperkte dit onderzoek zich tot kranten, terwijl nieuws over corona ook veelvuldig via televisie of sociale media werd en wordt geconsumeerd (SVDJ, 2020). Daarom zou het nuttig zijn om in vervolgonderzoek ook een frame-analyse toe te passen op deze audiovisuele en sociale media. Niet alleen is het boeiend om te leren welke vormen van framing in tv-programma’s en op sociale media worden toegepast, ook is het waardevol om te onderzoeken hoe deze framing precies verschilt van de geschreven pers.

Daarnaast ging dit onderzoek over berichtgeving die inmiddels bijna een jaar oud is. De coronacrisis is, ook met het verschijnen van dit onderzoek, nog steeds even actueel. Toch is het aannemelijk dat de manier van berichtgeving door de maanden heen is veranderd. Een

vervolgonderzoek naar hoe de coronacrisis deze maanden wordt geframed, in vergelijking met de framing van het voorjaar van 2020, zou dan ook interessante resultaten kunnen opleveren.

Ten derde zijn in het onderzoek de uitkomsten van frame building-processen op redacties

blootgelegd, de uiteindelijk frames. Het proces dat achter deze frames schuilging, is echter nog verborgen. Daarom zou het waardevol zijn om een onderzoek te doen naar de frame building op

kranten- of tv-redacties, middels casestudies, interviews en het bijwonen van

redactievergaderingen. Zo kan ontdekt worden welk discours er op redacties wordt gevoerd en welke aannamen en ideeën over de (rol van) journalistiek er uiteindelijk tot deze frames hebben geleid.

Tot slot is in deze analyse niet onderzocht hoe de frames uiteindelijk door het publiek zijn ontvangen. Hiervoor is onderzoek naar frame setting nodig. Interviews, enquêtes of

immers geïnsinueerd dat de onderzochte kranten gebruik hebben gemaakt van schadelijke tendensen, maar hoe schadelijk zijn deze echt? Zijn lezers echt angstig geworden door de berichten in de kranten? Of valt dit sentiment wel mee, en vinden ze het juist prettig om alert gemaakt te worden door alarmerende koppen? Dat moet verder onderzoek uitwijzen. De eerste stap is hierbij genomen.

Literatuur