• No results found

Conclusie en aanbevelingen

In document Tussen wal en schip (pagina 41-48)

Inleiding

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste conclusies getrokken aan de hand van

literatuuronderzoek, het jurisprudentieonderzoek en de gehouden interviews. Tevens wordt antwoord gegeven op de centrale vraag van dit onderzoek: ‘Welke argumenten kan stichting Nidos aandragen in haar amicuscuriae-brief ten behoeve van de prejudiciële vraag bij het HvJEU over het recht op gezinshereniging van voormalige amv’s die meerderjarigheid hebben bereikt gedurende hun asielprocedure blijkens wet- en regelgeving,

jurisprudentieonderzoek en interviews?’

Voorts wordt een verantwoording gegeven van het doel van dit onderzoek en de bruikbaarheid ervan. Tot slot worden de aanbevelingen in kaart gebracht.

§ 7.1 Conclusie

Uit de resultaten van de theoretische vraagstukken blijkt dat de lidstaten facultatieve bepaling van de richtlijn in hun nationale wetgeving kunnen opnemen namelijk artikel 4 lid 2. In dit artikel mogen naast ouders en minderjarige kinderen ook andere leden van een kerngezin worden toegelaten. Ook blijkt dat de toetsing voor een feitelijke gezinsband van ouders met meerderjarige kinderen eruit bestaat dat een kind voor zijn vertrek uit het land van herkomst nog bij zijn gezin hoorde. Daarnaast dienen de gezinsleden bij de aanvraag van een asielprocedure te worden genoemd door de hoofdpersoon.78 Vervolgens kan de gezinssituatie van de hoofdpersoon voor het vertrek uit het land van herkomst als

peilmoment worden genomen voor de beoordeling van de feitelijke gezinsband van ouders met meerderjarige kinderen.79

78 http://cmr.jur.ru.nl/CMR/VC/VC00/DeelC/C2/6/1/

Voorts blijkt dat verschillende kinderrechtenorganisaties van mening dat het

gezinsherenigingsbeleid in Nederland, rekening dient te houden met de belangen en kwetsbaarheid van amv’s.

Uit de resultaten van de praktijkgerichte vraagstukken blijkt dat drie rechtbanken naar de mogelijkheid verwijzen die artikel 29 lid 2 van de Vw 2000 voor gezinsleden biedt. In dit artikel staat dat gezinsleden na mogen reizen als zij deel uitmaakten van het gezin van de amv tot aan zijn aankomst in Nederland. Volgens de rechters wordt hiermee aangeduid dat leeftijd op de datum van de aankomst in een lidstaat bepalend is. Daarnaast toont de Nederlandse rechtspraak dat een peildatum onder twee omstandigheden met

terugwerkende kracht tot op de aanvraagdatum van asiel wordt gehanteerd. Zo blijkt dat zowel voor de intrekking van een asielvergunning als voor de verlening ervan de

aanvraagdatum wordt gehanteerd voor de werking van terugwerkende kracht. Ook blijkt dat een vreemdeling die inmiddels meerderjarig is, maar in zijn tijd als amv geen beroep heeft kunnen doen op een vergunning die speciaal bedoeld is voor amv’s, alsnog de kans dient te krijgen om die vergunning aan te vragen. Uit twee arresten van het HvJEU blijkt dat

vreemdelingen die in eerste instantie op de aanvraagdatum niet voldeden aan de middelenvereiste (Chakroun-arrest) en het leeftijdsvereiste (Noorzia-arrest), niet in aanmerking komen voor gezinshereniging. Het HVJEU oordeelt in deze arresten dat de formele vereisten belangrijk zijn, maar geen afbreuk mogen doen aan het doel van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ook mag een lidstaat geen afbreuk doen aan het doel van deze richtlijn door haar handelingsvrijheid. Daarnaast acht het HvJEU het van belang dat elke aanvraag afzonderlijk wordt beoordeeld door naar de individuele omstandigheden van de vreemdeling te kijken.

Uit de interviews met experts is naar voren gekomen dat Nederland een te strikt gezinsherenigingsbeleid voor vreemdelingen hanteert en weinig oog heeft voor de kwetsbare positie van jonge vreemdelingen. Het blijkt dat de afwijzingen van

gezinsherenigingsaanvragen van amv’s die net meerderjarig zijn niet stroken met het nieuwe gezinsherenigingsbeleid waarin ouders zich wel kunnen herenigen met hun

meerderjarige kinderen. In een omgekeerde situatie waarin amv’s net achttien jaar zijn en gezinshereniging wensen worden de individuele belangen niet meegewogen, waardoor er sprake is van een ongelijke behandeling. Het gelijkheidsbeginsel van artikel 1 van het Nederlandse grondwet wordt daarmee geschonden.

Tot slot blijkt uit de interviews dat de belangen en rechten van amv’s worden geschaad door de verlengde beslistermijn voor asielprocedures. Amv’s worden op hun zestiende al

geconfronteerd met het feit dat ze tot hun achttiende in een asielprocedures zitten. Wanneer zij eenmaal achttien jaar zijn en in het bezit van een asielstatus zijn, hebben zij vervolgens geen recht meer op gezinshereniging (artikel 8 EVRM). Hiermee wordt voor deze kwetsbare groep het recht geschonden dat artikel 8 EVRM verschaft, terwijl het EHRM er in het

verleden op heeft gewezen dat bij een schending van een EVRM recht een effectief rechtsmiddel beschikbaar moet zijn.

§ 7.2

Verantwoording

Het doel van dit onderzoek is om in kaart te brengen welke argumenten Nidos in haar amicuscuriae-brief kan aandragen bij het HvJEU. Uit dit afstudeeronderzoek blijkt de leeftijd bij de aanvraag van een asielvergunning bepalend dient te zijn bij de beoordeling van de minderjarigheid van een vreemdeling met een gezinsherenigingsverzoek. In dit onderzoek is het gelukt om te beargumenteren waarom het van belang is om voor deze peilmoment te kiezen.

Uit het juridsch kader blijkt voor de beoordeling van een feitelijke gezinsband van belang te zijn dat een kind in het land van herkomst nog bij zijn gezin hoorde en dat de

hoofdpersoon gedurende de aanvraag van een asielprocedure de bijhorende gezinsleden heeft genoemd. Uit de resultaten van de jurisprudentieanalyse blijkt dat de

aanvraagdatum van een (asiel)vergunning een belangerijke peilmoment is in het

vreemdelingenrecht. Indien een vergunning wordt verleend of ingetrokken dan wordt dit gedaan met terugwerkende kracht naar de aanvraagdatum. Tot slot blijkt uit interviews dat er drie deskundigen van mening zijn dat het in het belang van een kind is als de datum van een asielaanvraag als peilmoment wordt genomen voor de beoordeling van een

gezinsherenigingsaanvraag.

Door de bovengenoemde peilmoment te hanteren worden de belangen van de (ex)amv’s behartig. Middels deze uitkomst en de aanbevelingen die in het volgende hoofdstuk aan de orde komen is er een amicus curiae brief opgesteld, welke is opgenomen in de bijlage.

§ 7.3 Aanbevelingen

In hoofdstuk § 7.1 is antwoord gegeven op de centrale vraag. Hieronder worden

aanbevelingen gedaan ter aanvulling op de bovenstaande conclusies. In de amicuscuriae- brief van Nidos dienen in ieder geval de onderstaande juridische standpunten naar voren te komen.

Feitelijke gezinsband

De feitelijke gezinsband van een kind met zijn ouders wordt volgens paragraaf B7/3.2.1. Vc 2000 getoetst naar het moment van vertrek uit het herkomstland van de asielstatushouder. Met deze toetsing kan in de situaties van de amv’s die net achttien jaar zijn, worden

beargumenteerd dat de feitelijke gezinsband met de ouders nog intact is. Nog gunstiger is dat de (ex) amv’s op het moment van hun vertrek uit het herkomstland nog minderjarig waren.

Gelijkheidsbeginsel

In artikel 1 van de Nederlandse grondwet is vastgelegd dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden. Het beroep op dit artikel is ook van toepassing op door de overheid genomen beslissingen. Sinds 2016 geldt een beleidswijziging voor ouders die hereniging wensen met meerderjarige kinderen. De IND beoordeelt bij meerderjarige kinderen per individueel geval of een kind altijd feitelijk tot een gezin heeft behoord en nog steeds behoort tot het gezin van de ouders. Het omgekeerde scenario, waarin amv’s die net achttien jaar zijn geworden en hereniging wensen met hun ouders, wordt echter

systematisch afgewezen, omdat ze meerderjarigheid hebben bereikt op de aanvraagdatum. Dit zijn echter twee gelijke gevallen, omdat het om meerderjarige kinderen gaat die

hereniging met hun ouders wensen. Voor meerderjarige kinderen die in het buitenland verblijven, is de feitelijke gezinsband leidend geworden, in plaats van de leeftijd van een kind. Voor meerderjarige kinderen die in Nederland verblijven, is de leeftijd van een kind nog steeds leidend, in plaats van de feitelijke gezinsband.

Peildatum asielaanvraag

Een element uit de prejudiciële vraag is of de aanvraagdatum van asiel als peilmoment dient te gelden voor de beoordeling van een gezinsherenigingsaanvraag van een amv die

vreemdelingen met terugwerkende kracht tot aan de aanvraagdatum verleend. De reden dat amv’s die net achttien jaar zijn in eerste instantie geen beroep kunnen doen op artikel 29 lid 2 vw 2000 gezinshereniging, is dat ze toen nog niet bezit waren van een

asielbeschikking. De ingangsdatum van hun asielbeschikking is echter met terugwerkende kracht naar de aanvraagdatum verleend. Dat betekent dat ze in de periode waarin ze nog minderjarig waren, wettelijk gezien al in bezit waren van een asielstatus. Daarnaast kan het hanteren van de aanvraagdatum worden onderbouwd met artikel 2 sub van de richtlijn. In dit artikel wordt de definitie van een amv bepaald door de leeftijd bij binnenkomst in een lidstaat. Het is in het belang van een amv om de asieldatum als peildatum te hanteren voor de beoordeling van de minderjarigheid van een vreemdeling bij een

gezinsherenigingsverzoek, gelet op de kwetsbare positie van amv’s. Procedurele vereisten

Het HvJEU kan in deze prejudiciële procedure aansluiting zoeken bij het Noorzia-arrest en het Chakroun-arrest. In deze arresten ligt de nadruk op het doel van de

Gezinsherenigingsrichtlijn en op het feit dat de formele vereisten belangrijk zijn, maar geen afbreuk mogen doen aan het doel van de richtlijn. Daarnaast dient bij elke aanvraag per individueel geval naar de omstandigheden te worden gekeken. Het is juist van belang dat bij deze kwetsbare groep de individuele belangen zorgvuldig worden meegewogen in een beoordeling.

Geschonden EVRM-recht

Als een EVRM-recht wordt geschonden, wordt de mogelijkheid geboden om een beroep te doen op artikel 13 EVRM. Dit artikel verschaft het recht op een effectief rechtsmiddel voor iedereen die op verdedigbare gronden beweert geschonden te zijn in zijn EVRM-recht. In geval van amv’s die net achttien jaar worden en door hun meerderjarigheid het recht verliezen op gezinshereniging, wordt het recht geschonden dat artikel 8 EVRM verschaft. In dit geval is er geen rechtsmiddel die deze situatie herstelt.

Standpunten van experts en kinderrechtenorganisaties Tot slot is het van belang dat de meningen van de geïnterviewde experts en

kinderrechtenorganisaties in de amicuscuriae-brief naar voren worden gebracht.

wordt gehanteerd en dat onvoldoende wordt nagedacht over de kwetsbare positie van amv’s gedurende een beleidswijziging.

Literatuurlijst

Boeken

Bonjour 2009

S. Bonjour, Grens en gezin. Beleidvorming inzake gezinsmigratie in Nederland 1955-2005, Amsterdam: Aksant 2009.

Van den Broeck 2014

L. Van den Broeck, Indirecte discriminatie op grond van nationaliteit.

Rechtvaardigingsgronden in het diensten- en personenverkeer, Antwerpen-Apeldoorn: Maklu 2014.

Rapporten

Rapport College voor de Rechten van de Mens 2014

College voor de Rechten van de Mens, Gezinnen gezien? Onderzoek naar Nederlandse regelgeving en uitvoeringspraktijk in het licht van de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn, 2014.

Rapport De kinderombudsman 2013

De kinderombudsman, Kinderrechtenmonitor, 2013.

Rapport De kinderombudsman 2016

De Kinderombudsman, Wachten op je toekomst. Kinderen in de noodopvang in Nederland, 2016.

Rapport Europees Migratie Netwerk 2007

EMN, Gezinsherening. Gezinshereniging en gezinsvorming in Nederland in de periode 2002- 2006, 2007.

Rapport Inspectie jeugdzorg 2011

Inspectie jeugdzorg, De voogdijtaak van Nidos, 2011.

Artikelen

Scheers 2004

E. Scheers, ‘Nederlandse gezinsherenigingsbeleid. Europese richtlijn gezinshereniging (deel 2)’, MR 2004, afl. 4, p. 333.

Loof 2010

J.P. Loof, ‘De wisselwerking tussen het EHRM en de commissaris voor de mensenrechten’, NJCM 2010, afl. 7, p. 14.

Van den Eynde 2013

L. Van den Eynde, ‘An empirical look at the amicus curiae practice of the human rights NGOs before the European Court of Human Rights’, Netherlands Quarterly of Human Rights 2013, p. 272.

Strik e.a. 2012

M.H.A. Strik, C. Ullersma & J. Werner, ‘Nareis: het 'feitelijke band'-criterium in internationaal perspectief’, A&MR 2012, afl. 9, p. 466.

Riel 2016

M. van Riel, ‘Vier maal goed nieuws’, A&MR 2016, afl. 9, p. 410.

Parlementaire stukken

Kamerstukken II 2004/05, 27062, 46, p. 5 Kamerstukken II 2015/16, 19637, 2124, p2. Kamerstukken II 2016/17, 19637, 2237, p.10.

Besluit van 29 september 2004 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging en enkele andere onderwerpen betreffende

gezinshereniging, gezinsvorming en openbare orde, Stb. 2004, 496.

Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 december 2014, nummer WBV 2014/33, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2014, 36324. Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 juli 2015, nummer WBV 2015/10, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2015, 22872. Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 4 september 2016,

nummer WBV 2016/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Stcrt. 2016, 46741.

JURISPRUDENTIE

In document Tussen wal en schip (pagina 41-48)