• No results found

7.0.1 Deelvraag één

De eerste deelvraag die deze scriptie stelde was Hoe groot is de institutionele invloed op het leesklimaat van

middelbare scholieren in Nederland? Op basis van de behandelde literatuur werd verwacht dat het instituut

een relatief grote invloed zou hebben op het leesklimaat van de leerlingen. Om deze deelvraag te beantwoorden is de scholieren gevraagd hoe school lezen (nog) leuker zou kunnen maken voor hen. Uit de antwoorden van de leerlingen blijkt dat meer dan de helft van de scholieren denkt dat de school invloed kan hebben op hun leesplezier en daarmee hun leesattitude. Ook blijkt uit de vraag Waarom vind jij lezen wel of

niet leuk? dat het leesplezier van 19.0% van de leerlingen erg afhangt van het boek dat ze lezen. Aangezien

het instituut vaak bepaalt welke boeken de leerlingen (moeten) lezen, kan geconcludeerd worden dat de school invloed kan hebben op het leesplezier en de leesattitude van de leerlingen. Dit geldt zeker voor de leerlingen die aangeven alleen boeken te lezen als dit verplicht wordt door school: hun visie van lezen wordt immers volledig gevormd door school. Daarbij geeft 10.1% van de leerlingen aan gebruik te maken van de schoolbibliotheek om toegang te hebben tot leesmateriaal, en dus gelimiteerd te zijn tot het boekenaanbod van de scholen. Dit wordt benadrukt door de 8.5% van de leerlingen die aangeeft dat school lezen leuker kan maken door een meer divers boekenaanbod te hebben in de bibliotheek op school. Er zijn dus diverse manieren waarop het instituut invloed heeft op het leesklimaat van de leerlingen, zoals aangegeven wordt door de leerlingen zelf. Dit komt overeen met bevindingen uit de bestaande literatuur.

Vwo (N=54) 3.35 0.79 1 5

Tabel 18


De gemiddelde scores voor het utilitaire aspect van de globale maat van leesattitude voor lezen voor school

7.0.2 Deelvraag twee

De tweede deelvraag in deze scriptie was Heeft de manier waarop in Nederland wordt gekeken naar

literatuur invloed op het leesklimaat van middelbare scholieren? Op basis van de literatuur werd verwacht

dat de Nederlandse maatschappelijke visie op literatuur invloed zou hebben op het leesklimaat van scholieren, omdat recent onderzoek uitwijst dat de normatieve en elitaire opvatting van literatuur zichtbaar is in het Nederlandse literatuuronderwijs (Dera, 2019). Omdat de inrichting van het literatuuronderwijs grotendeels overgelaten wordt aan de leraren, wordt die inrichting sterk gevormd door de visie van de leraren op literatuur, die zij vervolgens ook weer doorgeven aan hun leerlingen. Er kon daarom verwacht worden dat de algemeen heersende visie op literatuur in Nederland ook invloed heeft op het leesklimaat van de scholieren.

Op de vraag In welk format lees jij het liefst? gaf 26.75% van de leerlingen aan regelmatig online teksten en/of artikelen te lezen, en 15.61% van de leerlingen gaf aan regelmatig tijdschriften te lezen. Ook geeft 13.38% van de leerlingen aan regelmatig stripboeken te lezen. Bestaande literatuur heeft uitgewezen dat aan deze vormen van lezen in Nederland veel minder waarde toegekend wordt dan aan teksten die gezien worden als ‘echte literatuur’. Dit heeft tot gevolg dat aan de leescultuur van jongvolwassenen in zijn geheel vaak minder waarde toegekend wordt (Van Lierop-Debrauwer en Bastiaansen-Harks, 2005). Dit heeft vervolgens ook invloed op de manier waarop leerlingen kijken naar hun eigen leescultuur: 3.5% van de leerlingen geeft aan zich te schamen om te vertellen wat voor boeken ze echt leuk vinden. Ook heeft 17.5% van de leerlingen het gevoel dat de boeken die zij zelf leuk vinden niet goed genoeg zijn, en geeft 12.5% van de leerlingen aan dat hun leraar hen dat gevoel geeft. Wanneer de leerling deze negatieve gevoelens associeert met de activiteit van lezen, kan dit tot gevolg hebben dat de leerling minder of niet meer leest.

Dat de visie op wat gezien wordt als literatuur, en het prestige dat wij in Nederland toekennen aan literatuur, invloed heeft op hoe ons literatuuronderwijs ingericht wordt, is met name terug te zien in de vorming van de leeslijst. De antwoorden op de enquête in dit onderzoek maken duidelijk dat de boeken die leerlingen leuk vinden om te lezen, en de boeken die door deze lijst van ze gevraagd wordt te lezen, niet genoeg overeen komen. 35.0% van de leerlingen geeft aan dat ze de boeken die ze voor school moeten lezen meestal niet leuk vindt. 38.5% van de leerlingen is het oneens met de stelling dat op de leeslijst van school veel leuke boeken staan, terwijl 53.0% procent van de leerlingen het wel eens is met de stelling dat er weliswaar veel boeken die hen leuk lijken, maar dat deze niet op de lijst staan. Daarnaast blijkt dat een deel van de leerlingen ook niet begrijpt waarom er een leeslijst is, en waarom de boeken die op de leeslijst staan belangrijk zijn. Deze beide elementen kunnen invloed hebben op het plezier dat de leerlingen ervaren bij het lezen van deze boeken.

De kloof tussen wat leerlingen leuk vinden om te lezen en wat er van ze gevraagd wordt om te lezen door de leeslijst, heeft invloed op het leesklimaat en het leesplezier van de leerlingen. 16.0% van de leerlingen geeft aan lezen leuk te vinden omdat ze zich kunnen inleven in het verhaal en de personages, en 38.0% van de leerlingen is het eens met de stelling dat ze liever over dagelijkse dingen lezen die hen zelf kunnen overkomen dan dingen die ver van hen afstaan. Maar doordat boeken die zijn gericht op adolescenten door leraren vaak niet gezien worden als literatuur, krijgen de leerlingen vaak boeken aangeboden die te ver van hen afstaan om die inlevingsfunctie te stimuleren. Het gevolg: ze lezen boeken die ze niet leuk vinden. Dit gebrek aan leesplezier, gecombineerd met het feit dat een deel van de leerlingen aangeeft niet te weten waarom de boeken die ze lezen belangrijk zijn, betekent dat een deel van de leerlingen

niet weet waarom de boeken die zij moeten lezen ‘reeds vastgesteld symbolisch kapitaal’ hebben. Dat de leerlingen het belang van de boeken die zij moeten lezen niet goed begrijpen, en zich daarnaast (of mede daardoor) ook niet kunnen inleven in die boeken, heeft een duidelijk negatieve invloed op het leesklimaat van de leerlingen.

7.0.3 Deelvraag drie

De derde deelvraag die deze scriptie wil beantwoorden was Hoe kunnen we invloed uitoefenen op de

leesattitude van middelbare scholieren in Nederland? Literatuur heeft uitgewezen dat er behoefte is aan

concrete manieren om positieve invloed uit te oefenen op de leesattitude van scholieren in Nederland, gebaseerd op empirische data in plaats van anekdotische data. Daarnaast werd hierbij het belang van het praten mét scholieren benadrukt, in plaats van het praten óver scholieren. Bestaande literatuur heeft aangetoond dat de visie van de leraren, de invulling van het curriculum, het boekenaanbod, de boekenkeuze en de begeleiding hierbij invloed konden hebben op de leesattitude van middelbare scholieren. Deze factoren werden in dit onderzoek vrijwel allemaal benoemd door de respondenten als manieren om hun leesplezier te vergroten.

Uit de antwoorden van de leerlingen kwamen een aantal manieren naar voren waarop vanuit institutioneel niveau invloed uitgeoefend kan worden op de leesattitude van middelbare scholieren in Nederland. Op de vraag Waarom vind jij lezen wel of niet leuk? antwoordt 19.0% van de leerlingen dat de mate waarin zij lezen wel of niet leuk vinden afhangt van het boek dat ze moeten lezen. Zo zegt één van de leerlingen: ‘Ik vind lezen eigenlijk alleen leuk als het spannend is, een roman interesseert mij dan ook niet heel erg[…]’. De boekenkeuze lijkt dus vrij doorslaggevend te zijn voor het leesplezier van een grote groep leerlingen. Dat de boekenkeuze belangrijk is wordt nogmaals benadrukt doordat op de vraag Hoe kan school

lezen (nog) leuker voor jou maken? 19.5% van de leerlingen aangeeft een ander soort boeken te willen lezen,

zoals ‘meer stripboeken’, ‘meer fantasie’ en ‘meer waargebeurde verhalen’. Ook geven leerlingen aan ‘meer boeken die in recentere jaren prijzen gewonnen hebben’ te willen lezen, wat overeenkomt met literatuur die aangeeft dat er een correlatie is tussen een hogere waardering van leerlingen en hoe recent een boek geschreven is (Dera, 2019). Dat de leerlingen niet tevreden zijn met hun huidige boekenaanbod is duidelijk: slechts 20.5% van de leerlingen geeft aan het eens te zijn met de stelling Het type boeken dat ik moet lezen

vind ik leuk. Het is dus voor het leesplezier van scholieren van belang om te bekijken hoe het boekenaanbod

kan worden veranderd en verbeterd.

Niet alleen gaven de leerlingen aan een ander soort boeken te willen lezen, ook gaven zij aan meer vrijheid te willen in het kiezen van boeken om te lezen. 8.5% van de leerlingen geeft in hun antwoord aan dat school lezen leuker zou kunnen maken door meer keuzevrijheid te geven. Zo beschrijft een leerling zijn of haar ervaring als volgt: ‘Voor school moest ik dit jaar bijvoorbeeld verplicht een boek lezen wat ik echt niet leuk vond. Ik denk dat ik het leuker gevonden had als ik zelf een boek uit mocht kiezen.’ Ook is 56.0% van de leerlingen het eens met de stelling dat zij meer zouden lezen voor school als ze zelf mochten kiezen welke boeken ze lazen. Daarbij geeft 52.5% van de leerlingen aan het echter ook eens te zijn met de stelling dat zij het gevoel hebben zelf te mogen kiezen wat ze lezen. Deze tegenstelling kan mogelijk verklaard worden doordat leerlingen wel het gevoel hebben dat ze zelf mogen kiezen wat ze lezen, namelijk uit de boeken die ze krijgen aangeboden voor de leeslijst, maar dat zij meer keuzemogelijkheden willen buiten die voorgeselecteerde boeken.

Naast opmerkingen over de boeken die zij moeten lezen en de keuze daarin, geven de leerlingen ook veel suggesties met betrekking tot het onderwijs zelf. Zeven leerlingen geven aan behoefte te hebben aan meer tijd tijdens de lessen om boeken te lezen voor de leeslijst. Dat een gebrek aan tijd invloed heeft op hoeveel de leerlingen lezen blijkt ook uit de 30.5% van de leerlingen die aangeeft meer te zijn gaan lezen tijdens de quarantaine omdat ze nu meer tijd hebben. Ook is 59.0% van de leerlingen het eens met de stelling dat ze tijdens de les meer willen praten over de boeken die ze moeten lezen voor school. Deze resultaten geven aan dat de tijd die gespendeerd wordt aan het lezen en bespreken van de boeken mogelijk invloed kan hebben op het leesklimaat van middelbare scholieren in Nederland.

Daarnaast wordt aangegeven dat de leerlingen behoefte hebben aan meer begeleiding bij het kiezen van een boek om te lezen voor de leeslijst. Slechts 34.0% van de leerlingen is het eens met de stelling dat ze genoeg begeleiding krijgen bij het kiezen van de boeken die ze lezen. Dit betekent niet dat zij meer restricties willen; zoals eerder benoemd geven ze juist aan meer keuzevrijheid te willen. Wat zij aangeven is dat zij meer hulp willen om een boek te kiezen dat zij echt leuk zullen vinden, zoals zichtbaar is in het volgende antwoord van een leerling: ‘Misschien dat de leraar kort introduceert waar een boek overgaat en daardoor kun je bepalen of je dat boek leuk vindt of niet.’ Uit deze resultaten blijkt dus dat keuzebegeleiding ook invloed kan hebben op het leesklimaat van middelbare scholieren in Nederland.

Ten slotte bleek uit de literatuur dat leesvaardigheid ook invloed kan hebben op leesattitude. Wanneer een leerling geen vloeiende lezer is, ervaart hij of zij ook geen plezier bij het lezen van een boek omdat het veel tijd en moeite kost en daardoor frustrerend is (Rosebrock en Nix, 2008). Deze kinderen geven vaak aan lezen niet leuk te vinden, terwijl zij eigenlijk bedoelen dat zij lezen moeilijk vinden. Omdat de overgang van leesonderwijs op de basisschool naar literatuuronderwijs niet altijd soepel verloopt, wordt van leerlingen vaak opeens gevraagd boven hun niveau te lezen, waardoor zij de boeken niet begrijpen. Hierdoor ontstaat een negatieve connotatie bij de activiteit lezen, waardoor de leerlingen in kwestie ervan overtuigd raken dat ze lezen niet leuk vinden (Garbe, 2015). De antwoorden die werden gegeven op de vraag Waarom

vind jij lezen wel of niet leuk? geven aan dat 10.5% van de respondenten lezen niet leuk vindt omdat zij lezen

moeilijk vinden. Deze groep bevat leerlingen die expliciet aangeven lezen moeilijk te vinden, of aangaven dat het ze veel tijd kost om te lezen. Een veel grotere groep geeft aan lezen saai te vinden, waar een deel van hen wellicht ook eigenlijk moeite heeft met lezen maar dat niet wil zeggen. Of dat zo is, is niet met zekerheid vast te stellen op basis van de resultaten van dit onderzoek. Ook geeft 13.5% van de leerlingen aan dat zij de boeken die ze lezen niet goed begrijpen. Wanneer je een boek niet begrijpt, vind je het boek ook niet leuk, en daarom lezen ook niet leuk. Daarom is het van belang om te voorkomen dat leerlingen stoppen met lezen alleen omdat zij het moeilijk vinden, door ervoor te zorgen dat zij boeken lezen op een geschikt niveau dat past bij hun leesvaardigheid.

7.0.4 Deelvraag vier

De vierde deelvraag die deze scriptie wilde beantwoorden was Welke invloed hebben de

quarantainemaatregelen gehad die waren geïmplementeerd gedurende de coronacrisis op het leesgedrag van middelbare scholieren in Nederland? Omdat het gaat om een nog nooit eerder voorgekomen situatie, is er

voor deze vraag geen wetenschappelijke literatuur beschikbaar. Deze scriptie heeft daarom gekeken naar veranderingen in leesgedrag die online gerapporteerd werden door andere lezers. Op basis van die informatie werd verwacht dat het effect van de quarantaine op leesgedrag erg zou verschillen op individueel niveau.

De resultaten van de enquête kwamen grotendeels overeen met de veranderingen die online gerapporteerd werden. Ongeveer de helft van de respondenten geeft aan minder te zijn gaan lezen sinds het begin van quarantaine en de helft juist meer. Deze verdeling was ook zichtbaar bij de stellingen over de quarantaine, waar ongeveer de helft van de leerlingen het eens of oneens zijn. Op de vraag waarom ze meer of minder zijn gaan lezen zijn ook veel verschillende antwoorden gegeven. Met 79.0% geeft het grootste deel van de leerlingen aan dat er niets veranderd is aan de manier waarop ze lezen. Er kan dus geconcludeerd worden dat de quarantaine wel invloed heeft gehad op het leesgedrag van middelbare scholieren in Nederland, maar dat deze invloed onderling veel kan verschillen.

Op de vraag waarom de leerlingen meer of minder zijn gaan lezen geeft 30.5% van de leerlingen aan meer te zijn gaan lezen omdat ze nu meer vrije tijd hebben. Dit zou een indicatie kunnen zijn dat de hoeveelheid vrije tijd invloed heeft op het leesgedrag van de leerlingen, en dat zij vrijwillig meer zullen gaan lezen wanneer zij die tijd wel hebben. Het kan anderzijds ook een indicatie zijn dat kinderen er alleen voor kiezen te gaan lezen wanneer andere afleidingen wegvallen, maar dit zou ook enkel de categorie kinderen kunnen omvatten die aangeven meer te zijn gaan lezen uit verveling (9.5%). Of vrije tijd invloed heeft op leesgedrag en leesomvang kan dus niet duidelijk geconcludeerd op basis van de resultaten van dit onderzoek alleen.

7.0.5 Algemene conclusie

Deze scriptie heeft uitgewezen dat er een aantal mogelijke antwoorden zijn op de onderzoeksvraag Welke

factoren hebben invloed op de leesattitude van middelbare scholieren in Nederland? Ten eerste is er gekeken

naar de invloed van opleidingsniveau op leesomvang en leesattitude. De resultaten wezen uit dat de invloed van opleidingsniveau op leesomvang relatief klein is. Wel heeft opleidingsniveau een significant effect op de attitudescore van de scholieren als het gaat om de belief-based maat en de globale maat met betrekking tot lezen in de vrije tijd. Het bleek dat opleidingsniveau geen significant effect heeft op de globale maat met betrekking tot lezen voor school. Daaruit kan geconcludeerd worden dat opleidingsniveau geen effect heeft op de globale maat van leesattitude als het gaat om het lezen van boeken voor school.

Uit de antwoorden van de enquête bleek dat ongeveer de helft van de leerlingen gelooft dat hun school invloed kan hebben op hun leesattitude, zowel op het niveau van de leraren als de manier waarop het onderwijsprogramma is ingericht. De leerlingen maken in hun antwoorden duidelijk dat er een aantal concrete manieren zijn waarop school lezen leuker kan maken voor hen, en daarmee hun leesattitude kan verbeteren. Daarbij geven de antwoorden ook aan dat de elitaire kijk op literatuur in Nederland invloed kan hebben op het leesklimaat van de scholieren. Ten slotte laten de antwoorden met betrekking tot de vragen over de invloed van de quarantainemaatregelen op leesgedrag zien dat deze invloed erg verschilt per individu, wat betekent dat er over deze invloed geen duidelijke conclusies getrokken kunnen worden in dit onderzoek.