• No results found

Hoofdstuk 5. Conclusie en discussie

5.1 Conclusie

De politie staat midden in de samenleving. Zij staat voor de bescherming van de rechtsorde, voor veiligheid en de waarborging daarvan. Deze samenleving veranderd in een snel tempo en daar horen ook aanpassingen vanuit de politie bij als het gaat om werkwijze, verantwoording en prestaties in het algemeen en binnen de opsporing in het bijzonder. De politieorganisatie dient zich te verantwoorden voor de resultaten die zij behaalt. De burger vraagt om de prestaties en de maatschappij kijkt hier met de nodige aandacht naar. Daarbij heerst er een druk op het politieapparaat met krapte en tekorten in middelen en mankracht. Het empirisch deel van dit onderzoek heeft getracht inzichtelijk te maken of de prestaties van de eerstelijns opsporing verbeterd worden door het intern decentraliseren van deze eerstelijns opsporing. Hiertoe is de onderzoeksvraag van dit onderzoek geformuleerd:

In hoeverre draagt de interne decentralisatie van de eerstelijns opsporing bij aan betere prestaties in termen van opsporingsrendement, betekenisvolle afdoening, opgeloste opsporingszaken, aantal zaken etc. van deze eerstelijns opsporing?

Op basis van het theoretisch kader is de hypothese gesteld dat door het intern decentraliseren van de eerstelijns opsporingsactiviteiten de prestaties van de opsporing verbeteren.

Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de veronderstelde verbetering van de prestaties heeft plaatsgevonden binnen de eerstelijns opsporing. Er kan gesteld worden dat op basis van de cijfers aannemelijk gemaakt kan worden dat de geleverde output beter is ten opzichte van de oude situatie op basis van dezelfde capaciteit. De cijfers tonen een verhoging van het aantal onderzoekdossiers dat is afgerond. Daarbij was een lichte stijging zichtbaar van het aantal zaken welke vervolgens door zijn gezet naar het OM of daar waar een politieafdoening mee gepaard is gegaan. Dit beïnvloedt het uiteindelijke onderzoekrendement positief. Het rendement laat een stijging zien met de kanttekening dat er nog veel zaken

onderhanden zijn met een mogelijke verdachtenindicatie. De pilot is inmiddels drie maanden bezig en heeft een looptijd van een half jaar. De cijfers geven dus een indicatie van het verloop en zullen naar verwachting over een langere periode gemeten, een duidelijker beeld gaan geven over de prestaties. De verwachting is ook dat er een bepaald leerrendement gaat optreden na de eerste periode van de pilot.

Naast de verhoging van het onderzoekrendement kan geconcludeerd worden dat de doorlooptijd van zaken relatief verkort is. Dit betekent dat zaken sneller afgerond worden dan voorheen. Dit kan door meerdere variabelen komen. Uit het onderzoek blijkt dat door samenwerking van de politiecollega’s informatie en interactie sneller plaats kan vinden. Ook blijkt uit het onderzoek dat coördinatoren en de HOvJ explicieter kunnen sturen op de kwaliteit en doorlooptijd van zaken. Echter is bij deze conclusie wel gepaste voorzichtigheid belangrijk. Doordat mogelijkerwijs de aard van de zaken anders kan zijn dan de meetperiode in het jaar 2018, kan dit de cijfers beïnvloeden. De cijfers over onderhanden zaken met verdachtenindicatie, tonen na afronden van de meting in relatieve zin een ruime stijging ten opzichte van 2018 met 600 procent. Op basis van deze cijfers kan de voorzichtige aanname worden gedaan dat hier meer zaken met een doorzetting naar het OM of met politieafdoening uit voort gaan komen. Echter kan dit natuurlijk pas achteraf worden vastgesteld.

Op basis van het kwalitatieve onderzoeksmateriaal is naar voren gekomen dat de beleving van collega’s is dat het terugbrengen van de eerstelijns opsporing een positief effect heeft op de samenwerking. De samenwerking en interactie is hierdoor weer menselijk in plaats van het werken op afstand via systemen. Tevens kan geconcludeerd worden dat dit komt door de integratie tussen ‘blauw’ en ‘grijs’ op het basisteam. De respondenten hebben aangegeven allemaal achter deze manier van organiseren te staan omdat dit de verbinding en de integratie van het werk bevorderd. Daarnaast toont het onderzoek dat het gevoel dat heerste van het werk over de schutting gooien dat dit nu niet meer het geval is. Doordat collega’s fysiek gezien weer samenwerken aan hetzelfde doel kan gesteld worden dat dit de kwaliteit en de prestaties van het werk bevorderen.

Echter toont het onderzoek ook wat anders. Uit de gesprekken is naar voren gekomen dat een hoge mate van sturing ontbreekt waardoor mogelijk rendement onbenut blijft. Deze sturing heeft niet zozeer betrekking op medewerkers van de eerstelijns opsporing maar wel op de collega’s in het ‘blauw’. Geconcludeerd kan worden door hier meer op te sturen vanuit coördinatoren of teamchefs dat mogelijk met dezelfde capaciteit aan mensen meer rendement behaald kan worden voor de opsporing. Daarnaast ligt er mogelijk ruimte om processen meer aan elkaar te verbinden waardoor een nauwere integratie ontstaat van het totaal in de basispolitiezorg.

De gesprekken met diverse respondenten toonden daarnaast dat kennis over de opsporing niet altijd even prominent aanwezig is bij de politiemannen- en vrouwen. Dit kennishiaat kan een punt van aandacht zijn waardoor meer effectiviteit en kwaliteit uit de opsporing gehaald kan worden. Dit wordt onderbouwd door andere onderzoeken van het Ministerie van J&V en de Politieacademie. Echter geldt dit kennisniveau niet enkel voor de opsporing maar over de gehele linie in de basispolitiezorg. kwaliteit start bij het moment van het opstellen van een proces- verbaal wat vervolgens de keten instroomt. Echter dient vermeld te worden dat het te kort door de bocht is om op basis van dit onderzoek te stellen dat het kennisniveau te wensen overlaat. Daarvoor dient een uitgebreider onderzoek uitgevoerd te worden naar het daadwerkelijke kennisniveau. Echter zijn dit wel aspecten die structureel in de interviews naar voren zijn gekomen en in documentatie getoond wordt.

Mijn onderzoek toont aan dat reorganiseren, bij wijze van het intern decentraliseren op basis van de principes van hands on management, van de eerstelijns opsporing leidt tot betere prestaties in termen van minder vroegtijdig beëindigde zaken, een verhoging van het onderhanden werk, een ruime verhoging van het aantal afgeronde zaken en de doorlooptijd daarvan. Verder toont het onderzoek een stijging in het aantal onderzoekdossiers met verdachten en een ruime stijging van het aantal verdachten.

Dit onderzoek toont verder dat er ruimte lijkt te bestaan om, zelfs bij de veronderstelde krapte binnen het politieapparaat, om efficiencyvoordelen te behalen binnen de eerstelijns opsporing. Dit lijkt te wijden te zijn aan hands on management (vorming van unit, en specifiek de rol van HOvJ). In lijn daarmee toont het onderzoek

dat de interne decentralisatie leidt tot betere prestaties, als dit goed uit te drukken valt in termen van prestaties. Ook toont dit onderzoek dat naast alle veranderingen die de politieorganisatie doormaakt dat lokale inbedding van de politie een waardevol goed is omdat de politie juist daar in de samenleving hoort te staan. Afsluitend kan gesteld worden dat het toepassen van New Public Management positief effect kan hebben op professionele arbeid.

Op basis van deze conclusies kan de hypothese bevestigd worden. Er is voldoende empirisch bewijs om te stellen dat door het intern decentraliseren de prestaties van de eerstelijns opsporing verbeteren zijn ten opzichte van de oude situatie.