• No results found

5 Conclusie, aanbevelingen en discussie

5.1 Conclusie

De aanleiding voor dit onderzoek is de wens van de provincie Noord-Brabant om bij te dragen aan de mondiale uitdaging die klimaatverandering vormt door mitigatie- en adaptatiedoelen te bereiken die de consequenties van deze verandering moeten beperken. Een uitdaging bij het bereiken van deze doelen is de afhankelijkheid van andere partijen, waaronder bedrijven en de terreinen waarop zij gevestigd zijn. Op basis van deze probleemstelling is de volgende hoofdvraag geformuleerd:

Hoe kan de mate van succes van publiek-private samenwerking in diverse Brabanste gemeenten op het gebied van klimaatmitigatie en -adaptatie verklaard worden?

In deze paragraaf wordt een concluderend antwoord geboden op deze vraag. Allereerst wordt echter kort ingegaan op de resultaten, de methoden op basis waarvan deze resultaten zijn verkregen en geanalyseerd en de voor het onderzoek onderliggende literatuur.

Voor het behalen van de klimaatmitigatie- en -adaptatiedoelstellingen zijn decentrale overheden afhankelijk van de bereidheid van derden om bij te dragen in het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen en het klimaatbestendig inrichten van gebouwen en buitenruimten in hun bezit. Vanwege dit feit hebben decentrale overheden, waaronder de provincie Noord-Brabant, baat bij een succesvolle samenwerking waarin zij samen met andere partijen de gestelde doelen kan bereiken. Deswege is in deze thesis een literatuurstudie verricht naar factoren die bijdragen aan een dergelijke succesvolle samenwerking tussen publieke partijen, als de provincie Noord-Brabant, en private partijen, zoals bedrijven(terreinen).

In deze literatuurstudie is gezocht naar de effecten van de verschillen tussen private en publieke partijen, hoe deze verschillen kunnen worden benut en hoe voorkomen kan worden dat zij de samenwerking schaden en welke organisationele samenwerkingsvormen en

managementstrategieën bijdragen aan de afhankelijke variabele ‘de mate van effectiviteit van

een publiek-private samenwerking’ (zie ook §1.2). De literatuurstudie heeft een totaal van

zeven onafhankelijke variabelen opgeleverd die een direct effect hebben op de afhankelijke variabele, dan wel een mediërende werking kunnen hebben op andere onafhankelijke variabelen (zie §2.5). De inzichten en variabelen die zijn verkregen op basis van de literatuur vormen het theoretisch hoofdstuk van deze thesis, die tezamen met het methodologisch hoofdstuk het fundament vormen voor de vergaring en analyse van data.

Dit methodologisch hoofdstuk bevat de wijze waarop de data is verzameld en de wijze waarop deze data vervolgens is geanalyseerd. Het gebruik van reeds bestaande theoretische inzichten betekend dat er sprake is van een deductieve onderzoeksbenadering. Daarnaast is gekozen voor een kwalitatieve benadering met een vergelijkbare case study strategie bestaande uit twee casussen. Aan deze strategie is invulling gegeven met de uitvoering van semi-gestructureerde interviews alsmede een documentanalyse. De getranscribeerde interviews en de documenten zijn tenslotte gecodeerd aan de hand van de geoperationaliseerde indicatoren (zie bijlage I).

Dit proces leverde de resultaten op voor de casus Port of Moerdijk en de Brainport

Industries Campus zoals deze staan beschreven in hoofdstuk 4. In het resterende deel van

deze paragraaf wordt op basis van deze resultaten een conclusie geconstrueerd.

Deze thesis poogt de mate van succes van verschillende publiek-private samenwerkingen binnen de provincie Noord-Brabant te verklaren aan de hand van zeven variabelen die betrekking hebben op het effect van de verschillen tussen publieke en private actoren en het effect van de verschillende organisationele samenwerkingsvormen en managementstrategieën die zij aanhangen in hun samenwerking.

Zowel de casus aangaande Port of Moerdijk als de Brainport Industries Campus casus scoren positief op het overgrote deel van de zeven variabelen. De samenwerking rond het haven- en industrieterrein Moerdijk (HIM) scoort aanzienlijk minder op de variabele ‘type

samenwerking’ gezien het feit dat de gehanteerde samenwerkingsvorm niet werkt in de

praktijk en zodoende leidt tot onduidelijkheid. De samenwerking tussen de vijf partijen die zijn verbonden aan de Brainport Industries Campus (BIC) scoort beduidend minder goed op de variabele ‘de mate van vertrouwen’ dan op de andere variabelen. Ondanks deze problemen weten beide samenwerkingsverbanden de onderlinge verschillen tussen publieke en private partijen te benutten en weten conflicten als gevolg van die verschillen te voorkomen. Tevens weten beide samenwerkingsverbanden de vele verschillende expertises te bundelen tot een

zeer capabel geheel waarin de participerende partijen opereren op basis van gelijkheid (zie 4.1.3 & 4.2.3).

Op basis van deze bovenal positieve resultaten en de inzichten uit de gebundelde literatuur zou worden verwacht dat deze scores zouden leiden tot een hoge mate van effectiviteit in het bereiken van de gestelde klimaatmitigatie- en -adaptatiedoelen. Desondanks lijkt er sprake te zijn van het tegengestelde. Tegen de verwachting in scoren zowel het samenwerkingsverband rond HIM als die rond de BIC goed op de onafhankelijke variabelen maar slecht op de afhankelijke variabelen, ‘de mate van effectiviteit.’

Deze anomaliteit heeft consequenties voor de toepasselijkheid van het gebruik van de gehanteerde theorieën voor dit en gerelateerd onderzoek. Alvorens hier dieper op in te gaan worden mogelijke verklaringen beschouwd die de resultaten bieden voor het contrast tussen het verwachtte en daadwerkelijke effect van de onafhankelijke variabelen op de mate van effectiviteit. Het betreft een totaal van twee algemene verklaringen bestaande uit specifieke bevindingen zoals beschreven in hoofdstuk 4.

De eerste verklaring is het gebrek aan doorzettingsmacht dat nodig is om de gestelde

klimaatmitigatie- en -adaptatiedoelen te bereiken. Voor zowel het HIM als de BIC geldt dat

de energiebehoefte niet kan worden voorzien van hernieuwbare energie die op eigen terrein is opgewekt. Los van de kosten die hierbij gepaard gaan is het procesgebonden verbruik, verbruik ten behoeve van industriële processen, te groot en zijn de wijzen waarop hernieuwbare energie opgewekt kan worden nog te beperkt. Om de mitigatiedoelen te halen zal het verbruik moeten worden verminderd en de resterende behoefte moeten worden voorzien van hernieuwbare energie. Voor beide opgaven zijn de samenwerkingsverbanden echter zeer afhankelijk van de maatregelen die de energie verbruikende bedrijven zelf zullen moeten treffen. Zo zijn het de bedrijven in de chemische industrie op Moerdijk en bedrijven in de toeleverketen van de high-tech maakindustrie die hun verbruik moeten terugdringen door zuinige ketels aan te schaven, efficiënte drukregulatie moeten instaleren en zo voorts. Tevens zijn het ook deze bedrijven die de resterende benodigde hernieuwbare energie zullen moeten inkopen bij partijen die deze kunnen leveren.

Uit de resultaten blijkt echter dat het overgrote deel van deze bedrijven weinig bereid is om deze maatregelen te treffen. De grote afhankelijkheid voor het slagen van de klimaatdoelen van op de terreinen gevestigde bedrijven en het gebrek aan doorzettingskracht bij beide samenwerkingsverbanden om deze bedrijven aan te sporen tot verduurzamingsmaatregelen het inkopen van hernieuwbare energie vormt een belangrijke verklaring voor de lage mate van effectiviteit die bij beide casussen geconstateerd is.

De tweede verklaring betreft een verkeerde prioritering en focus. Uit de resultaten valt op te maken dat, hoewel het een ongewenste tegenstelling betreft, economische ontwikkeling ten kostte lijkt te gaan van de klimaatdoelstellingen. Zo zijn er wel degelijk enige verduurzamingsmaatregelen getroffen op het HIM, echter is de totale uitstoot van het terrein gestegen als een gevolg van de vestiging van nieuwe bedrijven of de uitbreiding van reeds gevestigde bedrijven.

Eenzelfde tegenstelling tussen economische en klimaatdoelen is zichtbaar bij de bouw van de BIC-clusters. Het feit dat deze campus slechts ten delen klimaatbestendig kan worden ingericht betekend dat het huidige terrein minder bestendig zal worden naarmate de campus verder wordt ontwikkeld. Overigens valt op dat kader stellende en monitoringsdocumenten aangaande de ontwikkeling en het beheer van de BIC weinig of niet ingaan op de afgesproken klimaatdoelen (zie §4.2.3 & §4.2.4 voor meer toelichting).

In de analyse is gekeken naar de mate waarin partijen hun eigen belang negeren

wanneer dit strijdig is met het algemeen belang van de samenwerking. Wat uit diezelfde

analyse blijkt is dat niet zozeer tegenstellingen tussen individuele belangen en algemene belangen een probleem is maar juist de strijdigheid tussen verschillende algemene belangen. De focus op economische korte termijn zaken en de lage prioritering van klimaat gerelateerde zaken op de langere termijn verklaart mogelijk de tot op heden weinig geboekte successen met betrekking tot het behalen van de klimaatmitigatie- en -adaptatiedoelen voor zowel het HIM als de BIC.

De hoofdvraag van deze thesis:

‘Hoe kan de mate van succes van publiek-private samenwerking in diverse Brabantse gemeenten op het gebied van klimaatmitigatie en -adaptatie verklaard worden?’

Kan op basis van bovengestelde verklaringen concluderend worden beantwoord.

De onderlinge verschillen tussen publieke en private partijen kunnen worden overkomen en de samenwerking kan over het algemeen solide zijn maar zolang de gestelde doelen geen hoge prioriteit genieten en het bereiken van deze doelen in grote mate afhankelijk is van partijen die buiten de directe samenwerking vallen, welke niet voldoende kunnen worden aangespoord als gevolg van gebrekkige doorzettingsmacht, blijft de effectiviteit van samenwerkingsverbanden in het bereiken van deze doelen zeer beperkt.