• No results found

In dit onderzoek is het cliëntperspectief beperkt aan de orde gekomen. Bij de voorbereiding van dit onderzoek is wel ingezet op betrokkenheid van cliënten bij het onderzoek. Daartoe heeft de Stichting Alexander cliënten geworven voor participatie binnen de denktanksessies. Cliënten hebben volop geparticipeerd in deze sessies. Vanuit het cliëntperspectief werd vooral benadrukt dat er oog moet zijn voor de persoon en niet alleen voor de diagnose. Ook werd gesteld dat er niet vanuit moet worden gegaan dat het wel duidelijk is wat iemand wil. Voorts werd aangegeven dat het niet altijd goed lukt om op de goede plek terecht te komen.

Deze reacties geven aan wat voor cliënten belangrijke waarden en uitgangspunten zijn bij het vormgeven van de jeugd-ggz maar geven nog geen goed antwoord op de vraag op welke wijze de stelselwijzigingen zijn uitgewerkt op cliënten. Door ons is overwogen om gegevens op te vragen bij gemeentes uit de cliëntervaringsonderzoeken. Daar hebben we van afgezien, mede vanwege de tijdsdruk die op dit project stond, maar ook omdat deze gegevens niet zoveel zeggen over de

cliëntervaringen met de organisatie van de jeugdhulp en de rol daarbij van de jeugd-GGZ. Bij de eerste evaluatie van de Jeugdwet is wel uitvoerig onderzoek gedaan naar cliëntervaringen, met eigen

vragenlijsten en kwalitatief onderzoek. Dit soort onderzoek vraagt een forse investering in geld en tijd, zeker omdat de praktijk erg divers is. De bevindingen in dit onderzoek roepen vragen op, die in een dergelijk onderzoek aan de orde zouden moeten komen. Zonder uitputtend te zijn noemen we er enkele. Wat betekent de diversiteit voor cliënten? Draagt de diversiteit bij aan de begrijpelijkheid van het stelsel? Leidt de diversiteit tot een passender aanbod of juist tot ongewenste verschillen? Hoe ervaren cliënten de toegankelijkheid van de verschillende soorten lokale teams? Ervaren cliënten dat een sterk lokaal team daadwerkelijk helpt bij de afschaling van hoog-specialistische-GGZ? Hoe ervaren cliënten de samenwerking tussen de hoog-specialistische jeugd-GGZ en de lokale teams? Het verdient aanbeveling om antwoorden te geven op deze vragen.

Actieonderzoek

In de motie van D66, die ten grondslag ligt aan dit onderzoek, is gevraagd om ‘actieonderzoek’. Actieonderzoek houdt in dat onderzoekers en praktijk in een aantal cycli, waarin onderzoek en actie elkaar afwisselen, samenwerken aan het bereiken van een doel. Dit onderzoek kan gezien worden als een eerste stap van dit actieonderzoek. We hebben samengewerkt met betrokkenen van en rondom vijf gemeentes. Onze bevindingen hebben we aan de gemeentes teruggeven. Die bevindingen kunnen de gemeentes gebruiken bij het verder vormgeven van hun beleid.

Een vervolgstap, waarmee dit onderzoek daadwerkelijk actieonderzoek wordt, kan zijn dat de onderzoekers, gemeentes en betrokken veldpartijen samen vervolgstappen gaan zetten. Een groot voordeel is dat met het huidige onderzoek al een eerste stap is gezet en al gegevens zijn verzameld voor een dergelijk actieonderzoek.

Belangrijke vragen voor die vervolgstappen richten zich op de gevolgen van de manier waarop gemeentes de toegang hebben georganiseerd en hun sturingsmodel voor de samenwerking, de ontwikkelingen binnen de lokale teams, de impact hiervan op de meer gespecialiseerde jeugd-GGZ en, vooral, ook op de ervaringen van cliënten. Op deze manier draagt actieonderzoek draagt bij aan samen leren.

4.2 Aanbevelingen

Aanbeveling over toegang

1. Het verdient aanbeveling dat gemeentes hun lokale teams zo inrichten dat zij kunnen beschikken over voldoende inhoudelijke expertise (waaronder jeugd-GGZ) en dat zij ook daadwerkelijk hulp bieden. Door samen hulp te bieden ontstaat een breder professioneel perspectief op de

jeugdhulp. Deze teams kunnen dan laagdrempelige hulp bieden, een reële verwijsoptie zijn voor de huisarts en ook een rol spelen bij de afschaling van hulp uit het specialistische domein. Aanbeveling over triage

2. Het verdient aanbeveling om in de toegang zo snel mogelijk een goed beeld te krijgen van de urgentie van een hulpvraag als eerste stap in het diagnostisch proces. Voor cliënten is het daarbij van groot belang dat er oog is voor de gehele persoon en niet alleen de diagnose. In de eerste fase moet minder nadruk liggen op het stellen van een diagnose. Lokale teams hebben praktisch bruikbare instrumenten nodig voor deze werkwijze en moeten over de juiste expertise kunnen beschikken. Het is verstandig om deze instrumenten landelijk uit te werken en in dit proces lokale teams nauw te betrekken.

Aanbevelingen over samenwerking:

3. In de eerste evaluatie van de Jeugdwet werd al gepleit voor een meer gedeelde visie op wat, wanneer en voor wie passende hulp is (Friele et al., 2018, p. 553). Dit pleidooi is op dit moment nog steeds actueel. In deze visie is aandacht nodig voor de diversiteit van de ondersteuningsvraag van kinderen en gezinnen en een preciezere invulling van begrippen als normaliseren, eigen kracht en passende, integrale hulp per situatie. In de praktijk, daar waar professionals met een

verschillende achtergrond samenwerken, zien we voorbeelden waaruit blijkt dat het mogelijk is om te komen tot een gedeelde visie en erkenning, herkenning en benutting van elkaars expertise. Het is nu aan het bredere professionele veld om vaart te maken met de ontwikkeling van een dergelijke gedeelde visie.

4. Bij de eerste evaluatie van de Jeugdwet werd ook gepleit voor een reductie van de diversiteit van gemeentelijke regelingen en toezichtsarrangementen waar zorgaanbieders mee worden

geconfronteerd (Friele et al., 2018, p. 549). Het verdient aanbeveling dat VNG en gemeentes zich inzetten om de verschillen in wijze van aanbesteden en contracteren zo sterk mogelijk te

reduceren en zich vooral te richten op de relevante verschillen die samenhangen met het realiseren van een zo passend mogelijk aanbod van jeugdhulp gegeven de specifieke omstandigheden in een gemeente.

5. Gemeentes doen er goed aan te zorgen voor meer continuïteit in de relatie met de

zorgaanbieders, zodat zij ruimte en tijd krijgen om effectieve samenwerkingsvormen te realiseren. Het gaat dan om samenwerking binnen lokale teams, van de lokale teams met de meer

gespecialiseerde aanbieders en om de samenwerking tussen die gespecialiseerde aanbieders. 6. Wanneer professionals vanuit verschillende disciplines samenwerken rond een gezin of jongere

met complexe problemen zijn duidelijke regieafspraken nodig, waarin rollen en

verantwoordelijkheden zijn benoemd. Casusregie in deze situaties moet verder gaan dan de regie die veelal op afstand wordt uitgeoefend vanuit lokale teams of andere verwijzers.

7. Samenwerking tussen professionals met verschillende achtergronden is essentieel voor goede jeugdhulp. Daar waar wettelijke regelingen verschillend zijn voor de verschillende professionals kan dit de samenwerking bemoeilijken. Het verdient aanbeveling om deze verschillen goed in kaart te brengen en eventuele hindernissen voor samenwerking die voortkomen uit juridische verschillen op te lossen.

Aanbeveling over hoog-specialistische jeugd-GGZ

8. Het verdient aanbeveling dat de lokale teams en de aanbieders van hoog-specialistische jeugd-GGZ zich inzetten om elkaar te kennen.

Dat is essentieel om bij de hulp voor individuele cliënten samen te kunnen werken. Samenwerking maakt het mogelijk om ondersteuning te bieden aan een gezin in combinatie met de behandeling van ingewikkelde psychiatrische problematiek en samenwerking biedt een goede basis voor een zorgvuldige ‘afschaling’.

9. Het verdient aanbeveling om als gezamenlijke gemeentes een andere vorm te kiezen voor de financiering van de hoog-specialistische jeugd-GGZ die het belang van continuïteit en kwaliteit combineert met de noodzakelijke vernieuwing van de jeugdhulp, zoals een onderling

verzekeringsstelsel. Aanbevelingen rond leren:

10. Op dit moment is het bijna niet mogelijk om te kunnen beoordelen of kinderen met psychische problemen of stoornissen eerder en beter worden geholpen conform de doelstellingen van de Jeugdwet. Het ontbreekt aan gegevens om te sturen op inhoud. Aan die gegevens is wel behoefte, om voortgang te evalueren en ook om een gezamenlijke leerbeweging op gang te zetten.

Bovendien helpt een gebrek aan gegevens niet om meer feitelijkheid in de discussie over de jeugd-GGZ te brengen. Het verdient aanbeveling om als gezamenlijke partners enkele meetbare

indicatoren te benoemen die een inhoudelijk beeld geven van de ontwikkeling van de transformatie, en dus ook van de mate waarin kinderen met psychische problemen worden geholpen, bruikbaar op zowel gemeentelijk als op landelijk niveau.

11. Het verdient aanbeveling dat de landelijke overheid haar informatiepositie verbetert.

Tegelijk moeten we opmerken dat het geen eenvoudige opgave zal zijn om vast te stellen welke informatie verzameld moet worden en om deze informatie dan ook daadwerkelijk te verkrijgen. Bovendien moet ervoor worden gewaakt dat dit tot nog meer administratieve lasten bij

aanbieders leidt. Mogelijk dat periodieke onderzoeken en het benutten van outcome-gegevens hierbij kunnen helpen; dat is in dit onderzoek niet nader bestudeerd.

12. Eerder stelde van Gastel dat gemeentes ook de verantwoordelijkheid hebben voor het investeren in innovatie, kwaliteit en onderzoek (van Gastel, 2012, p. 17). Deze stelling heeft niets aan geldigheid verloren. Met de toegenomen kosten voor de Jeugdhulp zien wij dat gemeentes de ruimte beperken om te innoveren en te leren om effectief samen te werken. Dit is een ongewenste ontwikkeling. Het verdient aanbeveling om ruimte te blijven behouden voor de broodnodige reflectie op het eigen handelen en op de consequenties van keuzes in de organisatie van de jeugdhulp.

Onderzoek onder cliënten

13. Het verdient aanbeveling om te investeren in inzicht in de ervaringen van cliënten met de jeugdhulp. Het onderzoek daartoe dient breder te gaan dan het cliëntervaringsonderzoek binnen een instelling of bij één hulpverlener, maar betrekking te hebben op de gehele keten, de

onderlinge samenhang in de jeugdhulp en de uitwerking in de levens van cliënten. Essentieel is het om daarbij oog te hebben voor wat cliënten aangeven dat belang is: zoals dat er oog is voor de persoon en niet alleen voor de diagnose.

Referenties

BMC. (2009). Evaluatieonderzoek Wet op de jeugdzorg. Retrieved from https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/Jeugdzorg_Evaluatieonderzoek_Wet_091103.pdf.

de Kinderombudsman. (26 maart 2019). Inspanningen jeugdhulp hebben nog te weinig effect op kwetsbare kinderen. [Press release]. Retrieved from

https://www.dekinderombudsman.nl/92/ouders- professionals/publicaties/inspanningen-jeugdhulp-hebben-nog-te-weinig-effect-op-kwetsbare-kinderen/?id=843

Friele, R. D., Bruning, M. R., Bastiaanssen, I. L. W., Boer, R. d., Bucx, A. J. E. H., Groot, J. F. d., . . . Hageraats, R. (2018). Eerste Evaluatie Jeugdwet. Den Haag: ZonMw.

Kamerstukken I 2013/14, A-D,. Retrieved from https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/33684. Kamerstukken II 2012/13, 3, (MvT).

NRC Handelsblad. (2 maart 2019). Jeugdhulp: Wij gaan voor je zorgen. Maar hoe?

NRC Handelsblad. (13 mei 2019). Jeugdhulp: Gesprekken met gemeenten gaan alleen over geld.

Otten, E., Geuijen, P., Zwaanswijk, M., & Koopman, I. (2018). Specialistische ondersteuner huisartsenzorg jeugd-GGZ (SOH-JGGZ). Bijblijven, 34(8), 596-615. doi:10.1007/s12414-018-0347-x

RIVM, Trimbos-instituut, & Amsterdam-UMC. (2019). Mentale gezondheid van jongeren: enkele cijfers en ervaringen. Bilthoven: RIVM Retrieved from

https://www.rivm.nl/sites/default/files/2019-05/011281_120429_RIVM%20Brochure%20Mentale%20Gezondheid_V7_TG.pdf.

Significant. (2019). Benchmarkanalyse uitgaven jeugdhulp in 26 gemeenten. Leren van overeenkomsten en verschillen in beleid en uitvoering jeugdhulp Barneveld: Significant Retrieved from

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/04/24/benchmarkanalyse-uitgaven-jeugdhulp-in-26-gemeenten.

Stb. (2014, 105). Retrieved from

https://www.eerstekamer.nl/9370000/1/j9vvhwtbnzpbzzc/vjpmdhjwhaym/f=y.pdf

van Gastel, M. P. (2012). Gemeenten aan zet, Twee wegen naar ggz voor zorggezinnen. Bijlage bij Kamerstukken II 2012/13 31 839, nr. 245.