• No results found

Centrale vraag: Is art 13l Wet VPB de oplossing om het Bosal-gat te dichten of is er een beter alternatief mogelijk?

Het doel van art 13l Wet VPB is om het begrotingstekort te verkleinen en gehoor te geven aan de motie Bashir/Van Vliet. Er wordt verwacht dat de aftrekbeperking structureel 150 miljoen euro opbrengt en het is daarmee budgettair van aard. Het begrotingstekort wordt er dus door verkleind. Er kon echter niet geheel gehoor worden gegeven aan de motie Bashir/Van Vliet omdat de Tweede Kamer verzocht om de rente die in verband staat met buitenlandse dochtervennootschappen van aftrek te beperken. Hierdoor kan het Bosal-gat niet volledig worden gedicht. Het zou in strijd zijn met het oordeel van het HvJ EG inzake het Bosal-arrest. Het artikel moet daarom anders worden

vormgegeven. Voor de vormgeving is er een drietal randvoorwaarden opgesteld waar de aftrekbeperking in ieder geval aan moet voldoen. Het artikel mag niet in strijd zijn met de

vestigingsvrijheid, moet te verenigen zijn met een goed ondernemings- en vestigingsklimaat en moet eenvoudig en goed uitvoerbaar zijn. Tevens is er aansluiting gezocht bij het advies van het Topteam Hoofdkantoren door in sommige situaties deelnemingsrente aftrekbaar te houden.

Aan de eerste voorwaarde is voldaan op enkele puntjes van kritiek na. Er wordt op het eerste gezicht geen onderscheid gemaakt tussen binnen- en buitenlandse deelnemingen. Er bestaan echter wel twijfels over de onderdelen a en c van art 13l lid 6. Onderdeel a is een aftrekbeperking voor double dip situaties en is mogelijk in strijd vanwege het ontbreken van een tegenbewijsregeling. De wetgever stelt echter dat een tegenbewijsregeling niet nodig is omdat de belastingplichtige zelf bewijs levert om onder onderdeel a uit te komen. Verder beperkt onderdeel c de aftrek van rente op situaties waarbij deelnemingen worden verworven puur voor het creëren van een aftrekpost. De

voorwaarde om een aansturende functie in Nederland te hebben is vaak voor Nederlandse

vennootschappen geen probleem. Voor buitenlandse vennootschappen is dit niet het geval. Indirect kan er daarom onderscheid ontstaan tussen binnen- en buitenlandse vennootschappen.

Vervolgens is ook aan de tweede voorwaarde grotendeels voldaan. Vanwege de uitzondering opgenomen in lid 5 blijft rente aftrekbaar in het geval van een uitbreiding of verwerving van

operationele activiteiten. Op deze manier wordt het ondernemings- en investeringsklimaat verenigd met art 13l. Bovendien is lid 5 overeenkomstig met het advies van het Topteam Hoofdkantoren voor zover het een uitbreiding van een operationele activiteit betreft. Aan de andere kant wordt het advies ook genegeerd door de rente die samenhangt met kapitaalstortingen, die nodig zijn om buitenlandse verliezen aan te zuiveren, in aftrek te beperken. Daarbij is een minpunt dat de invoering van een nieuwe renteaftrekbeperking de complexiteit van het stelsel van aftrekbeperkende

bepalingen vergroot. Dit zou een contrawerkend effect kunnen hebben op het ondernemings- en investeringsklimaat.

Verder is ook aan de derde randvoorwaarde in het beginsel voldaan. Het mathematisch berekenen van het bovenmatige deel aan deelnemingsrente getuigt van eenvoud en

uitvoerbaarheid. Desalniettemin maken de uitzonderingen van lid 5 en lid 6, het Uitvoeringsbesluit van lid 11 en de samenloop met andere renteaftrekbeperkingen art 13l Wet VPB tot een ingewikkeld artikel. Dit komt de rechtszekerheid niet ten goede. Wel is in het Uitvoeringsbesluit geregeld dat de rente die samenhangt met externe overnames niet in aftrek wordt beperkt. Dit is overeenkomstig het advies van het Topteam Hoofdkantoren.

Hieruit concluderend is art 13l Wet VPB niet de beste oplossing. De randvoorwaarden zijn grotendeels goed in het artikel verwerkt evenals het advies van het Topteam Hoofdkantoren. Desalniettemin is het een ingewikkelde renteaftrekbeperking geworden wat de rechtszekerheid op de lange termijn vermindert. Daarbij wordt het Bosal-gat niet gedicht maar enkel verkleind. Het kan daarom niet als het sluitstuk worden gezien zoals de staatssecretaris het noemt. De beloofde rust op het Nederlandse systeem inzake de renteaftrekbeperkende bepalingen kan niet worden

gegarandeerd.

Dan moet er worden gekeken naar een alternatief. Als eerste alternatief, zorgt een defiscalisering van rente ervoor dat vreemd vermogen fiscaal gelijk wordt behandeld als eigen vermogen. Met de invoering hiervan wordt het Bosal-gat gedicht en het is ook eenvoudig en uitvoerbaarheid. Desondanks is het systeem alleen uitvoerbaar indien meerdere landen het invoeren. Met het oog op de CCCTB is het niet reëel dat dit ooit zal gebeuren en daarom is de defiscalisering van rente geen mogelijk alternatief.

Daaropvolgend is het tweede alternatief om eigen vermogen fiscaal gelijk te behandelen als vreemd vermogen. Dit is een systeem met vermogensaftrek en –bijtelling. Het is overeenkomstig het

EU-recht en de uitvoering van de vennootschapsbelasting wordt eenvoudiger. Het nadeel is echter dat het een duur stelsel is. Er vindt belastingderving plaats en dat moet gecompenseerd worden. Indien er een goede compensatie wordt gevonden is het een mogelijk stelsel. De kans is echter klein dat hier veel steun voor wordt gevonden omdat de invoer ervan in eerste instantie tot een stijging van het begrotingstekort leidt. Immers met de invoer van art 13l Wet VPB werd beoogd om het begrotingstekort te verkleinen.

Verder is een ander alternatief de earningsstrippingsregeling van Duitsland. Dit is een eenvoudig stelsel en het dicht het Bosal-gat. Bovendien is het erg effectief. Nadeel is echter dat het een harde maatregel is met een procyclische werking wat vooral in economische zware tijden erg nadelig uit kan pakken. Verder is het een onaantrekkelijk stelsel voor hoofdkantoren wat voor Nederland juist erg belangrijk is. Daarom is het wederom geen reëel alternatief.

Vervolgens is er nog de worldwide debt capital van het Verenigd Koninkrijk. Op voorhand is dit geen alternatief voor Nederland. Het beleid van het VK is niet goed te vergelijken met dat van Nederland. De enige lering die uit het stelsel van het VK kan worden gehaald, is dat er niet tal van renteaftrekbeperkende bepalingen hoeven worden opgenomen maar dat enkele ook al volstaan.

Concluderend, gezien het feit dat er geen goede alternatieven voor art 13l Wet VPB zijn, is het voor nu een goede oplossing. Daarbij is er een Europees stelsel (CCCTB) in de maak dat vroeg of laat zal worden ingevoerd. Tevens moet er rekening worden gehouden met de rechtszekerheid en is het bedrijfsleven toe aan stabiliteit met betrekking tot de renteaftrekbeperkende bepalingen. Wanneer art 13l Wet VPB vanuit deze optiek wordt bekeken is het voor nu de juiste maatregel. De nadruk vooral op ‘voor nu’ leggend. Bij gebrek aan beter moet er worden geroeid met de riemen die men heeft.

Bibliografie

Literatuur

J.W. Bellingwout, ‘Bosal-mania’, WFR 2011/6917.

R.P.C.W.M. Brandsma, ‘aftrekbeperking deelnemingsrente remt economisch herstel”, PWC, 05-06- 2012.

CPB notitie, ‘Defiscalisering rente’, 25 november 2008. R. van Dam, Commentaar bij art 10a Wet VPB 1969, NDFR.

A.H.M. Daniels & R.J. de Vries, ‘Aanstaande overnameholdingwetgeving in de

vennootschapsbelasting: waar gaan we met z’n allen naar toe?’, WFR 2011/1322. Ecofin Report to the European Council on Taks Issues, Brussels 25 juni 2012, nr. 11802/12.

F. J. Elsweier, ‘Ontwikkelingen in de Duitse belastingwetgeving voor vennootschappen; gevolgen voor Nederland?’, MBB 2008/04.

F. J. Elsweier & J. van Strien, ‘De Duitse earningsstrippingmaatregel: een (goede) optie voor Nederland?’, WFR 2012/182.

F.A. Engelen, H. Vording en S. van Weeghel, ‘Wijziging van belastingwetten met het oog op het tegengaan van uitholling van de belastinggrondslag en het verbeteren van het fiscale vestigingsklimaat’, WFR 2008/891.

P.H.J. Essers, ‘De Bosal-wetgeving en het Titanic-gevoel’, WFR 2003/1843. S.E. Faber (2012), ‘Bosal-rente in een stroomversnelling!’, WFR 2012/838. J.A.G. van der Geld, ‘De deelnemingsvrijstelling’, TFO 2003/1.

J.A.G. van der Geld, ‘De wetswijziging naar aanleiding van het Bosal-arrest’, MAB juni 2004, pp. 310- 315.

J. A. G. van der Geld, ‘De behandeling van de rente in de VPB heroverwogen’, WFR 2009/145. I.M. de Groot, ‘Renteaftrek in de CCCTB: feest voor de belastingadviseur?’, WFR 2013/240. E.J.W. Heithuis, ‘De reparatiewetgeving naar aanleiding van het Bosal-arrest: een gemiste kans!’,

WFR 2003/1869.

E.J.W. Heithuis, ‘Fundamentele herziening vennootschapsbelasting overbodig en onnodig tijdrovend’, WFR 2004/1864.

J. H. A. M. van Helvoirt en F. W. G. Kam, ‘Aftrekbaarheid deelnemingsrente’, MBB 2012/12. N. Herzig, ‘Impact study of the new German interest capping rule’, Intertax 2008, vol. 36, issue 12. F. van Horzen, ‘Help mijn aandeelhouder is een sprinkhaan’, NTFR 2011/1296.

H. van den Hurk, ‘De introductie van een algemene antimisbruikbepaling zet de Europese Unie jaren terug in de tijd’, WFR 2014/732.

T.A. Keijzer (2013), ‘Art 13l Wet VPB 1969: nieuwe troef overheid in strijd tegen excessieve renteaftrek?’, NDFR 2013/236.

E.C.C.M. Kemmeren, ‘(Aangescherpte) groepsrentebox is naar huidige stand van zaken verboden staatssteun’, WFR 2009/371.

S. van Keulen, Brief van 17 juni 2011 van de voorzitter van het Topteam Hoofdkantoren aan minister Verhagen en staatssecretaris Weekers betreft de opinie met betrekking tot de fiscale behandeling van deelnemingsrente.

Q.W.J.C.H. Kok, ‘Ondernemingsfinanciering in de vennootschapsbelasting’, MBB 2010/07/08. Q.W.J.C.H. Kok & R.J. de Vries, ‘Renteaftrek in de vennootschapsbelasting: alle hens aan dek’, WFR

2011/944.

M. G. H. van der Kroon & J. van Strien, ‘Het streven naar grondslagverbreding: is earningsstripping de oplossing?’, NTFR 2011/614.

C.H.G Kuijpers, ‘De rangorde tussen de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van kapitaal’, Europese fiscale studies.

H. Lohuis, ‘‘Het bokje zijn’, kent u die uitdrukking?’, NTFR 2011/10. O.C.R. Marres (2012), ‘Het gat gedicht’, NTFR 2012/1682.

O.C.R. Marres, ‘Deelnemingsrente’, WFR 2012/1426.

B. Mosley & C. Mckenna, “The “world-wide debt cap” – a fundamental change to the tax deductibility of finance cost in the UK”, .

NOB, Brief van de NOB aan R.F. Berck betreffende commentaar van de Wet uitwerking fiscale maatregelen, 2013.

M.F. Nouwen & J. van Strien, ‘De groepsrentebox is ‘dood’, lang leve de vermogensaftrek?’, NTFR 2010/1423.

S.R. Pancham & G.W.J.M. Kampschöer, ‘Beperking verliesverrekening: de “echte” Bosal-reparatie’,

WFR 2003/1929.

Persbericht van het Ministerie van Financiën (2003/231), 19 september 2003, V-N 2003/46.11B,

NTFR 2003/1595.

A.J. Ramele, commentaar bij art 13l Wet VPB 1969, NDFR.

Richtlijn van 23 juli 1990, 90/435/EEG van de Raad van 23 juli 1990 betreffende de

gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende landen.

S. Smit, ‘Europese verdragsvrijheden en derde landen: invloed op de Nederlandse vennootschaps- en dividendbelasting’, TFO 2012/122.

Staatssecretaris (2003), Financiën 19 september 2003 (2003/231), NTFR 2003/1595.

Staatssecretaris (2013), Financiën 20 maart 2013 (2013/62M), NTFR 2013/623.

Staatssecretaris van Financiën, Brief door de staatssecretaris van Financiën aan de tweede kamer gestuurd op 5 december 2009, nr. DB2009/674m, NTFR 2009/2617, V-N 2009/62.14. Staatssecretaris Weekers (2011), Brief van staatssecretaris Weekers op 4 juli 2011 betreft

Richtlijnvoorstel, AFP 2011/300.

G.H. de Souten, ‘Winstdrainage na 1 januari 2007’, WFR 2007/459.

G.H. de Souten & R.H.M. Roumen, ‘Het Nederlands fiscaal vestigingsklimaat: storm op komst!?’, WFR 2011/742.

J.L. van de Streek, ‘Hoofdlijnen van de Common Consolidated Corporate Tax Base (CCCTB)’,

Congresmagazine LOF-congres, 2011.

J.L van de Streek & S.A.W.J. Strik, ‘Grensoverschrijdende consolidatie: Het hart van de CCCTB’, WFR 2011/1405.

J. van Strien, ‘De aftrekbeperking van bovenmatige deelnemingsrente’, Kluwer 2013 J. van Strien, ‘De (vrijwel ondoorgrondelijke) samenloop van renteaftrekbeperkingen in de

vennootschapsbelasting’, TFO 2013/128.

S.A.W.J. Strik (2012), ‘Gelukkig, de renteaftrekproblemen in de vennootschapsbelasting zijn eens en voor altijd uit de wereld..’, WFR 2012/1178.

Studiecommissie belastingstelsel, ‘Continuïteit en vernieuwing’, CPB notitie 2010/17.

P.C. van der Vegt, ‘Het grensvlak van eerlijke en oneerlijke belastingconcurrentie in Europa’, WFR 2009/690.

Voorzitter Topteam Hoofdkantoren (2011), Brief van voorzitter van Topteam Hoofdkantoren van 17 juni 2011, V-N 2011/36.5.

D.M. Weber, ‘Het Bosal Holding-arrest: analyse, kritiek en gevolgen’, WFR 2003/1844. S. Wolvers, ‘Art 13l Wet VPB 1969; onnodig haastwerk’, NTFR 2012/1867.

R. Zielke, ‘Shareholder debt financing an double taxation in the OECD: an empirical survey with recommendations for further development of the OECD model and international tax planning’, Intertax 2010, vol. 38, issue 2.

Kamerstukken Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 8. Kamerstukken II 2003/04, 29 210, nr. 25. Kamerstukken II 2010/11, 32 800, nr. 17. Kamerstukken II 2011/12, 33 287, nr. 3. Kamerstukken II 2011/12, 33 287, nr. 7. Kamerstukken II 2011/12, 33 287, nr. 16. Kamerstukken II 2011/12, 33 287, nr. 22. 56

Jurisprudentie

HvJ EG 28 januari 1992, zaak C-204/90 (Bachmann), FED 1992/286. HvJ EG 27 juni 1996, zaak C-107/94 (Asscher), BNB 1996/350.

HvJ EG 15 mei 1997, zaak C-250/95 (Futura Participations), FED 1998/365. HvJ EG 13 april 2000, zaak C-251/98 (Baars), BNB 2000/242.

HvJ EG 18 september 2003, zaak C-168/01 (Bosal Holding), BNB 2003/344.

HvJ EG 18 september 2003, zaak C-168/01 (Bosal Holding), BNB 2003/344, Conclusie A-G Albert. HvJ EG 6 september 2012, zaak c-18/11 (Philips Electronics), NTFR 2012/2293.

Artikelen Art 55 CCCTB Richtlijnvoorstel. Art 80 CCCTB Richtlijnvoorstel. Art 81 CCCTB Richtlijnvoorstel. Amendement 14 Richtlijnvoorstel. Amendement 37 Richtlijnvoorstel. Art 10a Wet VPB 1969.

Art 10b Wet VPB 1969. Art 13l Wet VPB 1969. Art 15ad Wet VPB 1969.

Art 2 Uitvoeringsbesluit Wet VPB 1969. Art 3 Uitvoeringsbesluit Wet VPB 1969. Art 4 Uitvoeringsbesluit Wet VPB 1969. Art 6 Uitvoeringsbesluit Wet VPB 1969. Art 7 Uitvoeringsbesluit Wet VPB 1969.