• No results found

4. Rechtspraak over fouten in de pensioeninformatie

4.3 Rechtspraak gerechtvaardigd vertrouwen ex artikel 3:35 BW

4.3.4 Categorie 3: Overig

De meeste zaken uit de categorie ‘overig’ vormen een correctie op het voornoemde principe dat het pensioenreglement en niet de verstrekte pensioeninformatie bepalend is voor de pensioenaanspraken van de deelnemer. In deze zaken wordt vooropgesteld dat de pensioenuitvoerder een fout mag herstellen, tenzij dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.178 Daarvan zou sprake kunnen zijn, wanneer de deelnemer of pensioengerechtigde gerechtvaardigd op de pensioeninformatie mocht vertrouwen.179 De maatstaf van artikel 3:35 BW wordt dus gebruikt om de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW in te vullen. Intussen wordt (ook) overwogen dat van gerechtvaardigd vertrouwen geen sprake is, omdat het pensioenreglement bepaalt op welke pensioenuitkering de gepensioneerde aanspraak maakt.180 Dit principe zagen we al terug in de categorie ‘rechtshandeling’. Daarvan afwijkend is evenwel dat er verder wordt overwogen dat er toch sprake zou kunnen zijn van gerechtvaardigd vertrouwen, wanneer de gepensioneerde op grond van de pensioeninformatie onomkeerbare financiële verplichtingen is aangegaan, die hij niet meer zou kunnen nakomen als hij minder pensioen ontvangt dan hem in het vooruitzicht was gesteld.181 In die zin vormt

de aanwezigheid van ‘nadeel’ dus een correctie op het principe dat het pensioenreglement bepalend is.

Een andere in het oog springende zaak uit de categorie ‘overig’ is een zaak van de Rechtbank Maastricht uit 2010. Zo wees de Rechtbank Maastricht het beroep op artikel 3:35 BW af, omdat dit artikel er niet toe zou leiden dat de gepensioneerde recht blijft houden op een pensioen, “waarop hij geen recht heeft”.182 “Die beginselen brengen juist mee dat PSL, als zij

177 Hof Den Haag 29-01-2019, PJ 2019/40, rov. 3.9.

178 Hof Amsterdam 06-12-2011, PJ 2012/18, rov. 3.4; Rb. Den Haag 23-01-2014, PJ 2014/35, rov. 26; Rb. Midden- Nederland 08-04-2015, PJ 2015/100, rov. 4.1; Hof Amsterdam 30-10-2018, PJ 2019/1, rov. 3.8.

179 Hof Amsterdam 06-12-2011, PJ 2012/18, rov. 3.5; Rb. Den Haag 23-01-2014, PJ 2014/35, rov. 26; Rb. Midden- Nederland 08-04-2015, PJ 2015/100, rov. 4.1; Hof Amsterdam 30-10-2018, PJ 2019/1, rov. 3.8.

180 Hof Amsterdam 06-12-2011, PJ 2012/18, rov. 3.4 en 3.5; Rb. Den Haag 23-01-2014, PJ 2014/35, rov. 26; Rb. Midden-Nederland 08-04-2015, PJ 2015/100, rov. 4.1; Hof Amsterdam 30-10-2018, PJ 2019/1, rov. 3.8.

181 Hof Amsterdam 06-12-2011, PJ 2012/18, rov. 3.4 t/m 3.6; Rb. Den Haag 23-01-2014, PJ 2014/35, rov. 26; Rb. Midden-Nederland 08-04-2015, PJ 2015/100, rov. 4.1. In Hof Amsterdam 30-10-2018, PJ 2019/1, rov. 3.8 lijkt van eenzelfde maatstaf te worden uitgegaan, maar daar lijkt het Hof het bestaan van gerechtvaardigd vertrouwen en de aanwezigheid van nadeel als twee aparte vereisten voor de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid te stellen.

Pagina 38 van 76

een fout maakt, die fout herstelt, ook indien dat in het nadeel uitwerkt van de pensioenrechthebbende. PSL heeft immers niet alleen verplichtingen jegens […] maar ook jegens andere pensioengerechtigden en ook in die relatie dient zij het gelijkheids- en rechtszekerheidsbeginsel te respecteren en kan zij aan […] geen hogere uitkering toekennen dan aan andere pensioengerechtigden in een vergelijkbare situatie”, aldus de Rechtbank.183 De overweging van de Rechtbank is enigszins opmerkelijk. Volgens Kuiper kan – aangaande de aannemelijkheid van een wilsverklaring – onder omstandigheden acht worden geslagen op het benadelen van anderen.184 Als de deelnemer op grond van alle omstandigheden van het geval desondanks als te goeder trouw wordt beoordeeld, komt een rechtshandeling tot stand.185 Een geslaagd beroep op artikel 3:35 BW leidt er dan ook toe dat de geadresseerde in beginsel recht heeft op wat jegens hem is verklaard. De uitspraak dat artikel 3:35 BW niet meebrengt dat de gepensioneerde recht blijft houden op een pensioen, “waarop hij geen recht heeft”, maar dat de pensioenuitvoerder haar fout kan herstellen, acht ik derhalve onjuist.

4.4 Conclusie

De deelnemer of pensioengerechtigde kan zelden rechten ontlenen aan fouten in de door de pensioenuitvoerder verstrekte pensioeninformatie. Waar voor 1 januari 2013 het beroep op artikel 3:35 BW in 33% van de zaken succesvol was, is na 1 januari 2013 geen enkel beroep op artikel 3:35 meer toegewezen. De invoering van de correctheidsnorm per 1 juli 2015 is dan ook niet van invloed geweest op de kans van slagen van een beroep op artikel 3:35 BW. Evenmin is artikel 48 lid 1 PW meegenomen als omstandigheid van het geval in het toetsingskader van artikel 3:35 BW.

De verandering in het percentage toe- en afwijzingen zou te maken kunnen hebben met een verschuiving van de manier van toetsen. Voor 1 januari 2013 werd in 83% van de zaken materieel getoetst of de deelnemer of pensioengerechtigde op grond van de omstandigheden van het geval gerechtvaardigd op de verstrekte pensioeninformatie mocht vertrouwen. Na 1 januari 2013 wordt in de rechtspraak evenwel steeds vaker als voorwaarde gesteld dat voor het gerechtvaardigd vertrouwen zelf in de eerste plaats al een rechtshandeling is vereist. Vervolgens wordt – onder verwijzing naar de pensioendriehoek en/of het Bpf Vervoer/ Labots-arrest – over het algemeen geoordeeld dat het pensioenreglement bepalend is voor de pensioenaanspraken

183 Rb. Maastricht 21-07-2010, PJ 2011/3, rov. 4.2.

184 Rb. Rotterdam 16-03-2010, PJ 2011/2, m.nt. S.H. Kuiper, punt 7. 185 Hijma & Olthof 2017/38.

Pagina 39 van 76 van de deelnemer. Het verstrekken van pensioeninformatie zou om die reden niet moeten worden aangemerkt als een rechtshandeling, maar als feitelijk handelen. Hoewel de aanwezigheid van een disclaimer op de pensioeninformatie door sommige rechters in dat oordeel wordt betrokken, is de waarde die aan de disclaimer wordt toegekend verschillend. Omdat het verstrekken van pensioeninformatie evenwel niet zou kwalificeren als rechtshandeling, wordt – anders dan voor 1 januari 2013 (doorgaans) het geval was – verder niet meer toegekomen aan een toetsing van het gerechtvaardigd vertrouwen van de deelnemer of pensioengerechtigde. De facto levert voornoemde rechtspraak dus een extra verdedigingslinie voor de pensioenuitvoerder op.

Pagina 40 van 76