• No results found

Casuïstische jurisprudentie van gerechtshoven

5 Analyse rechterlijke uitspraken

5.2 Casuïstische jurisprudentie van gerechtshoven

Hof Den Haag 20 december 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:5083 V-N 2014/8.22 (onderneming) Deze casus betrof een erfrechtelijke verkrijging van aandelen in diverse vennootschappen die zich bezighielden met vastgoedverhuur. De vennootschappen bestonden uit een omvangrijke en diverse vastgoedportefeuille en hadden een aanzienlijke waarde van vele miljoenen.134 De weduwnaar en zoon (hierna: eisers) van de erflaatster werkten wekelijks 25 uur respectievelijk 50 uur ten behoeve van de vennootschap. Eisers hebben het Hof kunnen overtuigen dat sprake was van meer dan normaal vermogensbeheer. De doorslaggevende elementen waren hierbij:

• de jarenlange ervaring en expertise ten aanzien van de vastgoedportefeuille waardoor een vooraanstaande positie in de markt verkregen was;

44 • persoonlijke betrokkenheid bij de huurders zorgde voor geen huurachterstand of leegstand

waardoor het rendement en de cashflowpositie werden geoptimaliseerd; en • de aanzienlijke waarde van de omvangrijke en diverse vastgoedportefeuille.

Volgens Hoogeveen kan het beschikken over expertise en ervaring niet voldoende zijn om te

beoordelen of sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer omdat huurders ook over expertise beschikken.135 Daarnaast geeft ze aan dat het normaal is dat zowel beleggers als ondernemers persoonlijk betrokken zijn bij hun huurders. Ook Berkhout kan het gevoerde element ‘expertise’ niet goed plaatsen. De auteur vraagt zich dan ook af of sprake is van een nieuw element: expertise+.136 Redactie Vakstudie Nieuws had moeite met de beslissing van het Hof om de leegstand en de omvang van de vastgoedportefeuille als onderscheidende elementen aan te wijzen.137 Hoogeveen meent dat het verrichten van meer werkzaamheden een logisch gevolg is van een omvangrijkere

vastgoedportefeuille. Bij gelijkblijvende activiteiten zou een toename van de omvang van de

vastgoedportefeuille juist als tegenargument gebruikt kunnen worden voor de vraag of sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer. De Staatssecretaris was in eerste instantie in cassatie gegaan maar heeft dit beroep vervolgens ingetrokken omdat de kwalificatiebeoordeling een zeer feitelijke kwestie is. De Staatssecretaris geeft wel aan dat geen algemene conclusies verbonden mogen worden aan de beslissing van het Hof.138

Hof Arnhem-Leeuwarden 08 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2901, V-N 2014/19.18 (onderneming) Deze casus betrof een schenking van vader aan dochter van een aandeel in een vennootschap die zich bezighield met projectontwikkeling en verhuur van vastgoed. De vennootschap bestond uit een omvangrijke vastgoedportefeuille die de nodige werkzaamheden met zich meebrachten. De vader besteedde dan ook gemiddeld dertig uur per week aan werkzaamheden met betrekking tot het exploiteren van het vastgoed. Ook in deze zaak was het Hof van mening dat sprake was van meer dan normaal vermogensbeheer. De doorslaggevende elementen waren hierbij:

• schenker heeft een groot zakelijk netwerk en gebruikt dit om projecten mee te realiseren; • contacten worden onderhouden met gemeenten, architecten en aannemers en er wordt

regelmatig vergaderd met partijen over het in beeld brengen en opstarten van nieuwbouwprojecten;

• een onroerende zaak uit de vastgoedportefeuille is in samenwerkingsverband gebouwd; • de vastgoedportefeuille wordt deels met vreemd vermogen gefinancierd; en

135 M.J. Hoogeveen, ‘Recente uitspraken over meer dan normaal vermogensbeheer bij vastgoed’, FBN 2014/46,

136 T.M. Berkhout, ‘Arbeid+, rendement+. Bedrijfsopvolgingsregeling vastgoedbeleggers’, KWEP 2014/18, p. 5.

137 Hof Den Haag 20 december 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:5083, V-N 2014/8.22, m.nt. Redactie Vakstudie

Nieuws

45 • de schenker fungeert als toezichthouder indien verbouwwerkzaamheden worden uitgevoerd Het feit dat de projectwerkzaamheden als een ondernemingsactiviteit worden aangemerkt is in lijn met BNB 1996/232.139 Het Hof had er echter wel voor kunnen kiezen om de projectontwikkelingen en de verhuuractiviteiten separaat te beoordelen. Hier kan van worden afgezien indien de verhuur nodig is om projectontwikkeling mogelijk te maken.140 Indien bijvoorbeeld de huuropbrengsten als zekerheid dienen kunnen de activiteiten in samenhang met elkaar worden beoordeeld.

Daarnaast viel in deze zaak op dat het Hof weinig waarde toekende aan een cijfermatige

onderbouwing van het daadwerkelijk behaalde rendement. De rechtsregel van de Hoge Raad werd gehanteerd waarbij het beoogde rendement doorslaggevend is.

Hof 's-Hertogenbosch 25 maart 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1157, V-N 2016/41.17 (belegging) Ook deze casus betrof een erfrechtelijke verkrijging van aandelen in een BV die zich bezighield met vastgoedverhuur. De vennootschap bestond uit een omvangrijke vastgoedportefeuille ter waarde van € 5,8 miljoen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk kunnen maken dat sprake was van meer dan normaal vermogensbeheer. In tegenstelling tot de vorige 2 behandelde procedures kan uit deze zaak worden afgeleid dat het Hof de omvang van de vastgoedportefeuille niet relevant achtte. Verder dient opgemerkt te worden dat de uitbestede werkzaamheden die voor rekening en risico van belanghebbende werden uitgevoerd ook aan hem werden toegerekend. 141 Dit is in lijn met het later verschenen arrest BNB 2016/166 waarbij uitbestede werkzaamheden meewogen bij de arbeidstoets. In het verlengde hiervan maakt Rozendal onderscheid tussen externe inhuur en uitbesteding. Bij externe inhuur worden de verrichte werkzaamheden door derden voor rekening en risico en onder toezicht van de vastgoedexploitant uitgevoerd en tevens aan hem toegerekend. Ingeval van uitbesteding worden de werkzaamheden niet voor rekening en risico van de vastgoedexploitant uitgevoerd en kunnen deze werkzaamheden ook niet aan hem worden toegerekend.142

Hof Arnhem-Leeuwarden 14 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1072, V-N 2017/37.11 (belegging) Een afgekeurde metselaar koopt sinds 1986 woningen en verhuurt deze voornamelijk aan studenten. De inspecteur is van mening dat de activiteiten van belanghebbende meer omvatten dan gebruikelijk is bij normaal vermogensbeheer. Het Hof oordeelt echter dat de werkzaamheden kenmerkend zijn

139 Zie ook Rb. Noord-Holland 22 mei 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:4704, V-N 2017/55.16 waarbij de rechtbank

verwijst naar BNB 1996/232 om aan te geven dat projectontwikkeling en verhuuractiviteiten apart beoordeeld moeten worden.

140 M.J. Hoogeveen, ‘Recente uitspraken over meer dan normaal vermogensbeheer bij vastgoed’, FBN 2014/46,

141 Hof 's-Hertogenbosch 25 maart 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1157, V-N 2016/41.17, r.o. 4.12 en noot

Vakstudie Redactie Nieuws.

46 voor kamerverhuur. De werkzaamheden bestonden uit het opstellen van huurcontracten,

inspecteren van de kamers, toezicht houden op aannemers en het voeren de administratie. Ook in deze zaak wordt aangegeven dat de enkele omstandigheid dat belanghebbende een omvangrijke vastgoedportefeuille verhuurt op zichzelf niet met zich meebrengt dat sprake is van meer dan

normaal vermogensbeheer.143 Redactie Vakstudie Nieuws vraagt zich af of de situatie anders geweest zou zijn indien 100 in plaats van 23 panden verhuurd werden.144 Leidt een toename van de kwantiteit automatisch tot een toename van de kwaliteit van de werkzaamheden? Uiteraard zal dit afhankelijk zijn van de feiten en omstandigheden per concreet geval.

Hof Den Haag, 19 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2429, V-N 2017/62.20 (onderneming)

Deze casus betrof een schenking van vader aan zoon van een aandeel in een BV die zich bezighield met projectontwikkeling, bouwactiviteiten en verhuur van vastgoed. Met 18 panden, 48 projecten en 2 bouwkavels vertegenwoordigde de omvangrijke vastgoedportefeuille van de BV een aanzienlijke waarde van ruim €24 miljoen. In totaal waren 7 werknemers in dienst waaronder drie kinderen van de schenker. Daarbij wordt ook aangegeven dat de werkzame kinderen geschoold en ervaren zijn.145 De rechtbank had geoordeeld dat slechts de projectontwikkeling en bouwactiviteiten meer omvatten dan gebruikelijk is bij normaalvermogensbeheer. Volgens belanghebbende dienden de

projectontwikkelings-, bouw- en verhuuractiviteiten met oog op risicospreiding in samenhang met elkaar beoordeeld worden. Of sprake was van samenhang tussen deze activiteiten bleek volgens het Hof irrelevant aangezien belanghebbende had aangetoond dat 82% van de verrichte werkzaamheden betrekking hadden op de verhuuractiviteiten en daarmee ook voor deze activiteit op zichzelf bezien was voldaan aan de arbeidstoets. In de procedure is een waslijst gegeven van de verrichte

werkzaamheden die kort gezegd betrekking hebben op algemeen technische zaken, commerciële activiteiten en communicatie, financiële en administratieve werkzaamheden en ondersteunende werkzaamheden. De aard en omvang van deze werkzaamheden tezamen hebben ertoe geleid dat het Hof oordeelde dat sprake was van meer dan normaal vermogensbeheer. Daarnaast gaf het Hof aan dat de expertise en ervaring van de werknemers en persoonlijke betrokkenheid bij de huurders in aanmerking werden genomen bij de beoordeling.146

Aangezien de kwalificatieproblematiek een feitelijke kwestie is, worden veel geschillen beslecht door lagere rechters. Het is dus noodzaak om direct goed te procederen en een gedetailleerde

143 Hof Arnhem-Leeuwarden 14 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1072, V-N 2017/37.11, r.o. 4.8.

144 Hof Arnhem-Leeuwarden 14 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1072, V-N 2017/37.11, m.nt. Redactie

Vakstudie Nieuws.

145 Hof Den Haag, 19 juli 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2429, V-N 2017/62.20, r.o. 2.16.

47 onderbouwing te geven van het ingenomen standpunt. Hierbij dienen de verrichte werkzaamheden nauwkeurig te worden omschreven en toebedeeld aan de verschillende categorieën van

vastgoedexploitatie. Deze zaak is een goed voorbeeld voor andere vastgoedexploitanten die zich willen beroepen op de BOR en kan hulp bieden bij het vormen van een gedetailleerde

onderbouwing.147

Hof Den Haag 3 april 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:794, V-N 2018/44.10 (onderneming)

Zowel de rechtbank als het Hof oordeelde in deze casus dat de vastgoedexploitant met zijn gehele portefeuille een onderneming dreef. De grote vastgoedportefeuille bestond uit verschillende kantoorgebouwen, winkelcentra en bedrijfshallen en vertegenwoordigde een waarde van ruim €7,3 miljoen. Het Hof had beslist dat zowel de verrichte arbeid als het beoogde rendement omvangrijker was dan gebruikelijk is bij normaal vermogensbeheer. De doorslaggevende elementen waren hierbij: • de grote van de vastgoedportefeuille;

• het gebruik maken van kennis en ervaring van ingeschakelde juristen, makelaars en andere deskundigen bij de verhuur en herontwikkeling van vastgoed;

• de toezichthoudende taken van belanghebbende bij de dochtervennootschappen en maatschappen waarin de BV een belang hield;

• een uitgebreide lijst met werkzaamheden ten behoeve van projectontwikkeling die in samenhang gezien moeten worden met de verhuuractiviteiten; en

• het risico dat wordt gelopen met de ontwikkeling van vastgoed dat bestemd is voor de verkoop. Net als in BNB 2016/166 worden in deze zaak de projectontwikkelings- en verhuuractiviteiten in samenhang met elkaar beoordeeld. Daarbij is van belang dat de onroerende zaken een aantal jaren na aankoop of realisatie telkens worden verbeterd, herontwikkeld en vernieuwbouwd.148 Deze niet- incidentele activiteiten zijn verbonden met de verhuur en overstijgen naar hun aard en omvang normaal vermogensbeheer. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat voor de

rendementsbeoordeling slechts werd gekeken naar het directe rendement in tegenstelling tot BNB 2016/166 waar ook het indirecte rendement meewogen werd.149

147 Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Rb. Noord-Nederland 29 augustus 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3779, V-N

2019/54.33.6 waarbij belanghebbende aangaf gemiddeld 30 tot 40 uur werkzaam te zijn voor de BV, maar niet kon aantonen wat het nut en de noodzaak van deze werkzaamheden waren.

148 Hof Den Haag 3 april 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:794, V-N 2018/44.10, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws.

149 Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden12 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3505, V-N 2015/34.1.4, r.o. 4.6. Volgens

het hof moest ook rekening gehouden worden met het indirecte rendement aangezien beleggers en

ondernemers bij de afweging omtrent het al dan niet aankopen van vastgoed ook een inschatting zullen maken van een eventuele waardestijging.

48 Hof Amsterdam 12 maart 2020,ECLI:NL:GHAMS:2020:1168, V-N 2020/26.1.3 (belegging)

Van alle behandelde zaken is deze het meest recent. Het is een merkwaardige zaak aangezien het oordeel van het Hof op diverse punten afwijkt van de hiervoor besproken jurisprudentie. Aangezien de procedure nog loopt bestaat er een kans dat de Hoge Raad eindelijk antwoord gaat geven op vragen waar onduidelijkheid over bestaat in de praktijk. De casus betreft een erfrechtelijke verkrijging van aandelen in een zeer omvangrijke vastgoedportefeuille bestaande uit 300 objecten met 2.800 verhuurde eenheden. Het Hof heeft geoordeeld dat de projectontwikkelingstak en de verhuuractiviteiten los van elkaar beoordeeld moeten worden en dat de verhuuractiviteiten op zichzelf niet onmiskenbaar ten doel hebben om een rendement te behalen dat het gebruikelijke rendement bij normaal vermogensbeheer te boven gaat.150 Interessant in deze zaak is dat de vastgoedvennootschap vergeleken wordt met ‘de grote vastgoedbeleggingsorganisaties’. Voor de normaalbeheerstoets wordt dus aansluiting gezocht bij het beleggingsbegrip voor FBI’s. Dit is opmerkelijk aangezien sinds 1 januari 2010 aansluiting is gezocht bij de wet IB. Beide regimes hanteren dezelfde norm waarbij getoetst wordt of sprake is van meer dan normaal

vermogensbeheer. Desondanks worden de grenzen van deze norm niet gelijk ingevuld (zie paragraaf 4.3). In de hiervoor behandelde zaken werd de omvang en van de vastgoedportefeuille als argument gebruikt voor de stelling dat sprake was van een onderneming. In dit geval lijkt het als

tegenargument gebruikt te worden omdat de verregaande professionalisering een logisch gevolg is van de grote omvang. Als de Hoge Raad beslist dat deze vergelijking juist is, zullen de

verhuuractiviteiten van zeer omvangrijke vastgoedvennootschappen op zichzelf nooit normaal vermogensbeheer kunnen overstijgen. Ondanks het feit dat alle property-

managementwerkzaamheden voor eigen rekening en risico worden uitgevoerd. Een ander

opmerkelijk punt is dat het indirecte rendement buiten beschouwing gelaten wordt voor de bepaling van het beoogde rendement. De waardestijging van de panden wordt veroorzaakt door de autonome marktwerking en kan daarom niet gerelateerd worden aan de verrichte werkzaamheden, aldus het Hof.

5.3

Conclusie

In dit hoofdstuk werden diverse zaken behandeld van verschillende gerechtshoven waarbij het kwalificatievraagstuk voor verhuurders van vastgoed centraal stond. Elementen die relevant en onderscheidend genoeg waren voor de beoordeling van de rechters hadden voornamelijk betrekking op de aard van de werkzaamheden, de berekening van het rendement, de omvang van de

150 In tegenstelling tot BNB 2016/166 waarbij de projectontwikkelings- en verhuuractiviteiten van de

omvangrijke vastgoedportefeuille in samenhang werden beoordeeld. Het is de vraag of deze beoordeling in cassatie op juistheid kan worden getoetst aangezien de casuïstiek zeer feitelijk van aard is.

49 werkzaamheden en de vastgoedportefeuilles en de vraag of projectontwikkelings- en

verhuuractiviteiten in samenhang met elkaar beoordeeld konden worden. Aard van de werkzaamheden

Ervaring en expertise werden meerdere malen gebruikt als argument om ondernemerschap aan te tonen. Kennis en ervaring van de eigenaren speelde een rol maar ook die van ingeschakelde deskundigen. Daarnaast werden in twee besproken zaken de persoonlijke betrokkenheid bij de huurders in aanmerking genomen bij de beoordeling. Dit zou leiden tot minder leegstand en een betere cashflowpositie. Ook het gebruiken van een zakelijk netwerk en de mate waarin contact werd onderhouden met stakeholders werd van belang geacht. Andere onderscheidende werkzaamheden die leidde tot ondernemerschap waren toezichthoudende taken en het aangaan van

samenwerkingsverbanden. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat – indien aanwezig - uitbestede werkzaamheden die voor rekening en risico van de vastgoedexploitant ook daadwerkelijk aan hem werden toegerekend.

Berekening rendement

In de zaak van BNB 2016/166 werd het indirecte rendement meegewogen in de beoordeling. De uitspraken van de gerechtshoven laten verschillende uitkomsten zien. In de meest recente procedure is betoogd dat de waardestijging van de panden wordt veroorzaakt door de autonome marktwerking en daarom niet gerelateerd kan worden aan de verrichte werkzaamheden. De toekomst zal leren hoe de Hoge Raad denkt over deze stelling. Daarnaast was de mate waarin de vastgoedportefeuille werd gefinancierd met vreemd vermogen relevant voor de rendementsberekening in de zaak van 8 april 2014 Hof Arnhem-Leeuwarden. In dezelfde zaak werd opgemerkt dat de rechter weinig waarde toekende aan een cijfermatige onderbouwing van het daadwerkelijk behaalde rendement. Beide elementen zijn in lijn met BNB 2016/166 waarin het hefboomeffect meewoog en voor de

normaalbeheerstoets aangesloten werd bij het beoogde rendement. Omvang van de werkzaamheden en de vastgoedportefeuille

De vraag is of een toename van de kwantiteit van de vastgoedportefeuille en werkzaamheden automatisch leidt tot een toename van de kwaliteit van de werkzaamheden. In diverse zaken van gerechtshoven wordt geconcludeerd dat een grote omvang leidt tot verregaande professionalisering waardoor normaal vermogensbeheer overschreden wordt. Deze regel ging niet op in de zaak van 12 maart 2020 van Hof Amsterdam waarbij voor de normaalbeheerstoets aansluiting gezocht werd met het beleggingsbegrip voor FBI’s en daardoor de omvangrijke vastgoedvennootschap vergeleken werd met grote vastgoedbeleggingsorganisaties. Als de Hoge Raad beslist dat deze vergelijking juist is, zullen de verhuuractiviteiten van zeer omvangrijke vastgoedvennootschappen op zichzelf vrijwel

50 nooit normaal vermogensbeheer kunnen overstijgen ondanks het feit dat alle property-

managementwerkzaamheden voor eigen rekening en risico worden uitgevoerd. Het blijft dan wel de vraag bij welke omvang vergeleken dient te worden met IB-ondernemers en/of grote

beleggingsinstellingen.

Samenhang projectontwikkelings- en verhuuractiviteiten

Projectontwikkeling is een arbeidsintensieve activiteit waarbij een hoger rendement nagestreefd wordt dan gebruikelijk is bij normaal vermogensbeheer. Indien alle activiteiten van de

vastgoedexploitant in zijn geheel worden beoordeeld maakt hij een grotere kans om gebruik te kunnen maken van de BOR. In diverse zaken kon de belastingplichtige aantonen dat de

verhuuractiviteiten essentieel waren om de projectontwikkeling mogelijk te maken. Dit is

bijvoorbeeld het geval indien de huuropbrengsten als zekerheid dienen of als de verhuurde panden een aantal jaren na aankoop of realisatie telkens worden verbeterd, herontwikkeld en

vernieuwbouwd.

Aangezien de kwalificatieproblematiek een feitelijke kwestie is, worden veel geschillen beslecht door lagere rechters. Het is dus noodzaak om direct goed te procederen en een gedetailleerde

onderbouwing te geven van het ingenomen standpunt. Hierbij dienen de verrichte werkzaamheden nauwkeurig te worden omschreven en toebedeeld aan de verschillende categorieën van

vastgoedexploitatie.

51

6 Conclusie

De probleemstelling is opgedeeld in vier deelvragen die ieder behandeld en beantwoord zijn in een apart hoofdstuk. In dit hoofdstuk komt alles samen en wordt antwoord gegeven op de

probleemstelling:

Onder welke omstandigheden kwalificeert verhuur van vastgoed als ondernemingsvermogen voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet?

In beginsel dient op basis van de Successiewet belasting te worden geheven over een verkrijging krachtens erfrecht of schenking. De te betalen erf- of schenkbelasting bij een bedrijfsoverdracht leidt tot een uitstroom van geldmiddelen die een liquiditeitsprobleem als gevolg kunnen hebben indien deze onttrokken moeten worden uit een onderneming. Het liquiditeitsprobleem kan leiden tot een continuïteitsrisico waardoor een onderneming gestaakt of geforceerd verkocht moet worden zonder dat de bedrijfsresultaten daar aanleiding toe geven. Vanuit sociaaleconomisch oogpunt achtte de wetgever dit een ongewenste situatie. Deze redenen gaven de aanzet om de BOR in het leven te roepen.

De ratio van de BOR brengt met zich mee dat slechts reële bedrijfsopvolgingen gefaciliteerd worden. Het is dan ook logisch dat de vrijstelling wordt gerelateerd aan de omvang van de objectieve

onderneming. Voor de toepassing van de BOR is per 1 januari 2010, in verband met

rechtsvormneutraliteit, aansluiting gezocht bij het ondernemingsbegrip in de IB. Om als onderneming te kwalificeren moet sprake zijn van een duurzame organisatie die erop gericht is met behulp van arbeid en kapitaal deel te nemen aan het maatschappelijk productieproces met het oogmerk om winst te behalen. De tegenhanger van ondernemen is beleggen. Beide begrippen zijn niet wettelijk vastgelegd zodat economische en maatschappelijke ontwikkelingen gevolgd kunnen worden en geen nieuwe constructies worden uitgelokt. In de jurisprudentie omtrent de kwalificatieproblematiek wordt beleggen ook wel aangeduid als normaal (particulier) vermogensbeheer. Dit begrip is een open norm waarbij per geval de situatie van de belastingplichtige wordt vergeleken met een particuliere belegger die zich in dezelfde situatie zou bevinden. Vastgoedverhuurders overschrijden normaal vermogensbeheer indien de aard en omvang van de werkzaamheden met betrekking tot de onroerende goederen zijn gericht op het behalen van een (netto)rendement die uitgaan boven hetgeen gebruikelijk is bij normaal vermogensbeheer. Aangezien vastgoedbeleggers ook werkzaamheden moeten verrichten om hun vastgoed en huurstroom op peil te houden, leidt vermogensbeheer op zichzelf niet tot meer dan normaal vermogensbeheer. Er blijft tot op heden veel discussie over wat normaal en gebruikelijk is. Om procederende partijen handvatten te bieden zijn verschillende hulpmiddelen gepubliceerd die gebruikt kunnen worden bij de

52 inkomenskwalificatie van vastgoedverhuur. De Belastingdienst heeft een praktijkhandleiding