• No results found

Inleiding

De Caledonische Orogenese was een periode van gebergtevorming die begon in het Ordovicium en eindigde in het Devoon. Het resultaat is nog altijd te zien in Schotland, Groenland en Noordoost-Amerika. In de onderstaande afbeeldingen kun je zien waar de collisiezones zich bevonden.

Deze fase van gebergtevorming levert op verschillende onderdelen problemen op voor de zondvloedgeologie. Ik zal in dit hoofdstuk een opsomming van deze problemen geven.

Probleem 1: Verstening

De Caledonische Orogenese laat zien dat Cambrische en Ordovicische gesteenten tijdens deze orogenese al versteend waren. Dit blijkt ten eerste uit Silurische fossielen die tektonisch vervormd zijn (Waldron et al. 1996), iets wat niet gebeurt als de fossielen zich in zachte modder bevinden. Ten tweede blijkt dit uit breuken en shear zones in het gesteente (inclusief thrusts) die tijdens de orogenese gevormd zijn (Jacques & Reavy 1994, Simpson & De Paor 1997). Ten derde blijkt dit uit conglomeraten waarvan de klasten bestaan uit Paleozoïsch gesteente, bijvoorbeeld Silurische kalksteenklasten met fossielen in een Silurisch conglomeraat in Alaska (Soja & Krutikov 2008) of siliciklastische conglomeraten in de Ardennen (Boulvain & Vandenberghe 2018). (De gesteenten in Alaska behoren weliswaar tot de onbekende Klakasorogenese, maar deze was gelijktijdig met de Caledonische orogenese.)

Er zijn voorbeelden van Pleistocene sedimenten die nu al gelithificeerd zijn. Dat kan dus snel gebeuren, misschien zelfs binnen enkele jaren voor bijvoorbeeld kalksteen. De gegevens rond Caledonische Orogenese zouden binnen een zondvloedcontext echter lithificatie binnen enkele dagen of hooguit weken vereisen. Ik ben niet bekend met mechanismen die voor zulke snelle verstening kunnen zorgen.

Probleem 2: Plutonisme

Gebergtevorming gaat vaak gepaard met magmatische intrusies. Dat gebeurde ook tijdens de Caledonische orogenese (Jacques & Reavy 1994). Creationisten hebben gezocht naar mechanismen om

25

dergelijke granietplutonen snel af te laten koelen (Snelling & Woodmorappe 1998). De granietlichamen zouden dan in enkele honderden tot duizenden jaren kunnen afkoelen. Erosieproducten van de Caledonische Orogenese bevatten echter ook klasten van granietlichamen (Haughton et al. 1990). Een granietlichaam moet dan op enkele kilometers diepte gevormd en afgekoeld zijn, het sediment erboven moet weggeërodeerd zijn en vervolgens moet het harde graniet ook geërodeerd zijn en de erosieproducten getransporteerd en opnieuw afgezet. En dat allemaal tijdens de zondvloed.

Probleem 3: Meerdere fases

Uit de crenulatie van een shear zone in Ierland blijkt dat de breukbewegingen daar meerdere fases hebben gekend (Chew et al. 2004). Tegengestelde bewegingen langs breuken vonden plaats binnen 48 miljoen jaar; binnen de zondvloedgeologie is dat een oogwenk. Hoe konden dergelijke complexe bewegingen zo snel achter elkaar plaatsvinden terwijl aardplaten met snelheden van 1 meter per seconde bewogen? Ik zie daar graag een creationistische uitleg van tegemoet.

Hetzelfde zien we op grotere schaal terug in de Ardennen. Daar vond in het Carboon een tweede fase van gebergtevorming plaats, die uiteindelijk leidde tot de huidige Ardennen. Deze fase wordt de Hercynische Orogenese genoemd. Tussen de Caledonische en de Hercynische Orogenese was er een periode van extensie (De Fenffe & Laduron 1991). Ook hier zien we dus twee maal een tegengestelde beweging in de tektoniek tijdens het Paleozoïcum. Dit lijkt mij niet te verwachten als de Paleozoïsche tektoniek verklaard moet worden met op hol geslagen platen.

Probleem 4: Erosie

Hoe hoog zullen de Caledonische bergen geweest zijn? Debacker et al. (2002) hebben dit op verschillende manieren berekend voor de Ardennen en kwamen steeds op een hoogte tussen de vier en vijf kilometer uit, nog iets hoger dan de Alpen. Toch zijn de meeste gesteenten die tijdens de Caledonische Orogenese geplooid zijn in de Ardennen bedekt door sedimentaire gesteenten uit het Devoon en Carboon. Dit betekent dat kilometershoge bergen geërodeerd zijn tot (bijna) horizontaal niveau, om vervolgens weer bedekt te worden met mariene sedimenten. En dat in een oogwenk, want de Boven-Silurische sedimenten zijn nog geplooid, terwijl de Beneden-Devonische sedimenten er discordant bovenop liggen. Al eerder zagen we dat ook de granietklasten in een Beneden-Devonisch conglomeraat in Schotland gevormd moeten zijn onder enkele kilometers overburden (Haughton et al.

1990). In een zondvloedcontext zijn er dus bergen van enkele kilometers gevormd en een oogwenk later zijn ze verdwenen en worden ze bedekt door nieuwe sedimenten.

De zondvloed wordt door creationisten gezien als een periode waarin geologische processen als sedimentatie en erosie razendsnel plaatsvonden. John Baumgardner berekende erosie- en sedimentatiesnelheden van 9 meter per dag (Baumgardner 2018). Stel dat het Caledonische gebergte waar nu de Ardennen liggen voor de helft uit blubber bestond (waar overigens geen aanwijzingen voor zijn) en voor de helft uit hard gesteente. De twee kilometer aan gesteenten zou met een erosiesnelheid van 9 meter per dag geërodeerd zijn in 222 dagen. Voor een zondvloed van ruim een jaar is dat een groot deel van de tijd die tussen het Laat-Siluur en het Vroeg-Devoon geplaatst moet worden. De erosie van Caledonische gebergten tijdens het Paleozoïcum is dus een probleem voor de zondvloedgeologie.

Samenvatting

In dit hoofdstuk heb ik vier problemen geschetst die de Caledonische Orogenese met zich meebrengt voor de zondvloedgeologie. Ten eerste was dat het feit dat de Caledonische Orogenese laat zien dat Paleozoïsche gesteenten tijdens de zondvloed al versteend moeten zijn geweest, terwijl er bij mijn weten geen mechanismes zijn die binnen enkele dagen of weken voor lithificatie kunnen zorgen. Ten tweede zouden ook granietplutonen razendsnel afgekoeld moet zijn, want klasten van deze plutonen bevinden zich in het erosiemateriaal van de Caledonische gebergten. Ten derde wijst de Caledonische Orogenese erop dat plaattektoniek een complex proces was, waarbij in hetzelfde gebied in de loop van de tijd meerdere tektonische bewegingen plaatsvonden. Dit is lastig te rijmen met een hypothese over

26

plaattektoniek die ervan uitgaat dat de platen op hol geslagen waren en daardoor razendsnel verplaatsten.

Ten vierde zouden de Caledonische bergen met onrealistisch hoge erosiesnelheden weer geërodeerd moeten zijn om tijdens de zondvloed nog bedekt te worden door mariene sedimenten.

Referenties

Baumgardner, J. (2018). Numerical Modeling of the Large-Scale Erosion, Sediment Transport, and Deposition Processes of the Genesis Flood. Answers Research Journal 11, 149-170.

Boulvain, F., & Vandenberghe, N. (2018). An introduction to the geology of Belgium and Luxembourg.

In Landscapes and landforms of Belgium and Luxembourg (pp. 9-33). Springer, Cham.

Chew, D. M., Daly, J. S., Flowerdew, M. J., Kennedy, M. J., & Page, L. M. (2004). Crenulation-slip development in a Caledonian shear zone in NW Ireland: evidence for a multi-stage movement history. Geological Society, London, Special Publications, 224(1), 337-352.

Debacker, T. N., Sintubin, M., & Verniers, J. (2002). Timing and duration of the progressive deformation of the Brabant Massif (Belgium). Aardkundige Mededelingen, 12, 73-76.

De Fenffe, D. D., & Laduron, D. (1991). Caledonian and Variscan structures in the Rocroi-Ardenne Lower Palaeozoic basement (Belgium and adjacent countries). Annales de la Société géologique de Belgique, 114, 141-162.

Haughton, P. D. W., Rogers, G., & Halliday, A. N. (1990). Provenance of Lower Old Red Sandstone conglomerates, SE Kincardineshire: evidence for the timing of Caledonian terrane accretion in central Scotland. Journal of the Geological Society, 147(1), 105-120.

Jacques, J. M., & Reavy, R. J. (1994). Caledonian plutonism and major lineaments in the SW Scottish Highlands. Journal of the Geological Society, 151(6), 955-969.

Simpson, C., & De Paor, D. G. (1997). Practical analysis of general shear zones using the porphyroclast hyperbolic distribution method: an example from the Scandinavian Caledonides. In Evolution of geological structures in micro-to macro-scales (pp. 169-184). Springer, Dordrecht.

Snelling, A.A., & Woodmorappe, J. (1998). Rapid rocks: Granites… they didn’t need millions of years of cooling. Creation Magazine 21(1), 42-44.

Soja, C. M., & Krutikov, L. (2008). Provenance, depositional setting, and tectonic implications of Silurian polymictic conglomerates in Alaska’s Alexander terrane. Geological Society of America Special Papers, 442, 63-75.

Waldron, J. W., Murphy, J. B., Melchin, M. J., & Davis, G. (1996). Silurian tectonics of western Avalonia: strain-corrected subsidence history of the Arisaig Group, Nova Scotia. The Journal of Geology, 104(6), 677-694.

27