• No results found

Buurtwachten in Nederland

Meer of minder eigenrichting door buurtwachten?

3. Buurtwachten in Nederland

In Nederland wordt het tegenwoordig heel normaal gevonden dat bij de zorg voor veiligheid in de woonomgeving een belangrijke rol voor de burger is weggelegd (Van der Land et al., 2014). Na een lange periode waarin het landelijke overheidsbeleid ten aanzien van stadsbuurten exclusief in het teken stond van fysieke en sociale herstructurering (van Grote Stedenbeleid tot Wijkaanpak), is sinds een aantal jaren ‘veilige buurten’ een dominant thema geworden. De terugtredende overheid doet daarbij een appèl op de burger om naar voren te stappen en meer verantwoordelijkheid te nemen voor diens alledaagse leven, variërend van mantelzorg tot zorg voor de woonomgeving. Burgers dragen daarmee bij aan nieuwe vormen van surveillance in het publieke domein en de

5 ‘16 miljoen crimefighters’, Volkskrant, 23 oktober 2016

1e proef

nadruk op controle van risicogroepen daarbinnen en aan de nadruk op preventie in het veiligheidsdomein (cf. Garland, 2001, en zie Van der Land, 2014b).

In aanvulling op de formele sociale controle door de politie, wordt van bewoners van buurten verwacht dat ze de informele sociale controle in hun buurt intensiveren (cf.

Cachet, 1980). De burger dient te participeren en mede vorm te geven aan manieren om de buurt veilig te maken of te houden. Buurtwachten vormen daarvoor een geschikt vehikel dat – in de meeste gevallen – deel uitmaakt van een netwerk van voornamelijk wijkagenten, gemeentelijke functionarissen en welzijnsprofessionals. Er ontstaat zo een hybride vorm van sociale controle, waarbij verbindingen worden gelegd tussen burgers, professionals, politie en lokaal bestuur (cf. Carr, 2003). Door van dit ‘verbin-dende kapitaal’ (linking capital) gebruik te maken wordt het capaciteitsprobleem van formele sociale controle door de politie deels verminderd en tegelijkertijd wordt gebruik gemaakt van potentieel aanwezige informele sociale controlemechanismen en de daaruit voortvloeiende publieke familiariteit (cf. Blokland, 2008).

De eerste buurtwachten in Nederland stammen uit de jaren tachtig (Van Noije en Wittebrood, 2008). Zij lijken in veel opzichten op de Neighbourhood Watches die o.a. in Engeland in de jaren negentig opkwamen (Bennett et al., 2008). In 2012 waren er naar schatting zo’n twee- tot driehonderd buurtwachten actief (Van der Land, 2014b). In 2015 waren dat er in totaal 661, al werden daarbij Whatsapp-groepen meegeteld (Lub, 2016).

Hoewel het aantal patrouillerende buurtwachten in het nieuwe milennium gestaag toenam, doet de grootste groei in buurtpreventie doet zich momenteel voor in het digitale domein, nl. door het gebruik van sociale media. Nieuwe media als Whatsapp versterken de trend van responsibilisering van burgers in het domein van veiligheid (Meijer, 2012).

Met name WhatsApp groepen zijn populair. Ze zijn laagdrempelig (Bervoets, 2016: 17).

Deelname eraan is meer vrijblijvend. De afschrikfunctie van deze groepen werkt anders dan bij buurtwachten omdat fysieke aanwezigheid van bewoners op straat ontbreekt.

Men spreekt mensen in de openbare ruimte in principe niet aan omdat men niet lijfelijk op straat aanwezig is (idem: 24). De kans op een agressieve of gewelddadige ontmoeting tussen deelnemers en overlastgevers of (potentiële) criminelen lijkt daarmee in principe kleiner, tenminste, als men het optreden op straat overlaat aan de politie.

Leden van buurtwachten worden zowel vanuit preventieve als repressieve overwegingen actief (Van der Land, 2014b). In het laatste geval vormt een gebeurtenis, of liever een reeks van gebeurtenissen in de directe leefwereld van burgers de aanleiding: brand-stichting van auto’s en huizen, inbraak in woningen of bedrijven, openbare vernieling van auto’s of openbaar meubilair, verbaal geweld, openbare geweldpleging, etc. Deze gebeurtenissen krijgen volgens betrokkenen vaak te weinig aandacht van gemeente en politie en succesvolle interventies van betreffende instellingen blijven uit. Preventieve overwegingen zijn vooral het gevolg van een gevoel van onveiligheid onder bewoners of indicaties dat in aanpalende buurten overlast en criminaliteit toeneemt. Van de doelstellingen van buurtwachten – zowel wat betreft het tegengaan van criminaliteit en overlast als het vergroten van het veiligheidsgevoel – is niet goed bekend in hoeverre die gerealiseerd worden. De meerwaarde van buurtwachten zit hem vooral in het gevoel greep te krijgen op de veiligheid in de buurt, een toegenomen collectieve weerbaarheid en de rol die mensen kunnen spelen in het sociale weefsel van de buurt (Van der Land, 2014b).

1e proef

Buurtwachten worden wisselend door bewoners of door professionals (welzijn, politie, gemeente) opgericht en verschillen ook in de mate van aansturing. De mate van autono-mie is bij de meeste buurtwachten echter beperkt (Van der Land, 2014b; Lub, 2016). Ook Bervoets et al. (2016:19) vinden net als Van der Land geen enkel buurtpreventieproject waarbij geen sprake is van enige overheidsbemoeienis. Die bemoeienis varieert wel. De verhouding van het lokale bestuur tot participerende burgers gaat van strakke aansturing tot een meer losse co-productie waarbij burgers zelf initiatief kunnen nemen.

De aansturing vanuit de politie en (in mindere mate) de gemeente geldt zowel de organisatie als de uitvoerende taken van de buurtwacht. Wat betreft de organisatie van buurtpreventie is vooral de vraag interessant hoe de overheid en politie greep houden op wie zich bij de buurtwacht aansluiten, omdat dat ook wel eens bepalend kan zijn voor de vraag of een buurtwacht op enig moment overschakelt op eigenrichting. Zo is er een geval bekend waarbij de gemeente een Verklaring Goed Gedrag eiste van deelnemers (Van der Land 2014b: 50). Wat betreft de uitvoerende taken worden die bij het merendeel van de buurtwachten nauw afgestemd met de wijkagent.

Volgens Lub (2016) plegen buurtwachten zelden directe interventies, zoals het aan-houden van criminelen of het afdwingen van bepaalde gewenste gedragsnormen.

Buurtwachten dragen vooral aan buurtpreventie bij door kwaadwillenden af te schrikken, hen de gelegenheid te ontnemen en de politie te informeren (idem: 8). Actief signaleren en aanspreken brengt risico’s met zich mee waar de meeste buurtwachten hun vingers niet aan willen branden. Men stelt zich niet graag bloot aan mogelijke bedreiging, geweld of wraak. Er wordt wel aangesproken, maar dat gaat vooral over het bevorderen van preventief gedrag (idem: 92).

Uit mijn onderzoek onder buurtwachten bleek dat er bij de overheid en bij de politie grote terughoudendheid bestaat om taken van buurtwachten meer te laten omvatten dan buurtrondes te lopen en misstanden te signaleren. Over het geheel genomen zijn de betrokken professionals van mening dat daadwerkelijke interventies door buurtwachten averechtse effecten kunnen hebben op de effectiviteit van hun toezichtswerk en het imago van bewoners die daaraan deelnemen. Burgers zijn immers niet zo goed getraind als politiemensen en zij kunnen met hun interventies mogelijk sociale spanningen vergroten. Bovendien hoeven zij vanuit hun perspectief niet perse het publieke belang te dienen, waardoor bepaalde groepen wel eens het mikpunt van hun waakzaamheid zouden kunnen worden (Van der Land, 2014b: 46). Argumenten vóór interventies zijn er ook. In buurten waar het vertrouwen in de politie niet groot is, reageren sommige overlastgevers beter op bewoners uit de buurt zelf dan op de politie. Op basis dit principe van ‘relationele controle’ zijn bijv. de zgn. Buurtvaders ooit gestart (Van Caem, 2008).

Het is hier de familiariteit tussen overlastveroorzakers en diegenen die hen daarop aanspreken die er toe kan bijdragen dat overlast afneemt. Geoefende deelnemers aan buurtwachten weten daarbij wie zij wél en wie zij niet aan moeten spreken om effect te sorteren (Van der Land 2014b). Juist het feit dat buurtwachten hier directe interventies plegen en zich niet beperken tot signaleren en informeren draagt hier (volgens de buurtwachten zelf en de betrokken wijkagenten) bij aan een veilige buurt.

1e proef