• No results found

Bosbehandelings- en verplegingswerken

In document 1. Identificatie van het bos (pagina 69-76)

4.4.1. Algemeen

In de houtvesterij Brugge worden geen bedrijfstijden meer gehanteerd, m.a.w. eindkappen bestaan niet meer. Nu wordt veeleer gestreefd naar doelomtrekken. Bij soorten als Amerikaanse eik, fijnspar, lork en douglas bedraagt die minimaal 150 cm, terwijl de omtrek voor grove den, berk, gewone esdoorn, es en andere soorten op minimaal 120 cm is gesteld. Bij eik en beuk worden geen eindomtrekken meer gebruikt.

De omlooptijd voor het domeinbos wordt op 8 jaar gesteld. Wijnendale wordt in 2 reeksen verdeeld (zie tabel 28) en de grens tussen beide reeksen ligt op de wegen tussen de bestanden 40a en 41a en 40c en 45a, om verder te lopen via de Julianadreef tussen de bestanden 49a en 50a en 53c en 54c.

In de jonge bestanden wordt bij de dunningen vaak gewerkt met het systeem van toekomstbomen.

Voor de selectie van toekomstbomen wordt een richtlijn van 70 tot 100 bomen/ha gehanteerd.

4.4.2. Ongelijkjarige loofhoutbestanden

Een groot deel van de bestanden (36a, 37a, 37b, 38a, 39a, 40c, 41b, 43a, 43c, 46a, 47a, 48a, 51a, 52d, 53b, 54a, 54c, 55a en 57a) bestaat uit ongelijkjarig hooghout van loofhoutsoorten, waarbij beuk, zomereik en gewone es de belangrijkste soorten vormen. In de nevenetage komt eveneens veel gewone esdoorn voor. In deze bestanden worden tijdens de dunningen toekomstbomen aangeduid (voor het tijdstip van de dunningen in deze bestanden: zie 4.5.).

Voor het behoud van de ongelijkjarige structuur worden gewerkt met kleine, cirkel- of ellipsvormige groepkappen van maximum 30 are.

De gewone esdoorn kan een boom voor het toekomstig hooghout worden. Deze soort is nu al de derde belangrijkste inheemse soort in Wijnendale naar grondvlak (8% van het gemiddelde bestandsgrondvlak, voornamelijk in de nevenetage). Tevens is de gewone esdoorn sterk aanwezig bij de zaalingen (64% van het stamtal/ha) en in de struiklaag (35% van het stamtal/ha; zie 2.3.2b). Om een al te sterke dominantie van gewone esdoorn te voorkomen, wordt tijdens de dunningen de gewone esdoorn benadeeld ten voordele van andere, zeldzamere soorten als zomereik, gewone es, enz.

4.4.4. Jonge loofhoutbestanden

In de jonge bestanden 37a, 44b, 56b, 57b, 57c en 57d worden zuiveringskappen uitgevoerd. Tijdens het groeiseizoen van 2008 worden de toekomstbomen aangeduid in al deze bestanden en in de winter worden de concurrenten verwijderd tijdens de zuivering (zie 4.5).

.

Voor de eerste dunningen in 2016 worden toekomstbomen aangeduid. In totaal worden 70 tot 100 bomen per ha aangeduid voor elk bestand en hiervan worden telkens de sterkste concurrenten verwijderd tijdens elke dunning. Secundaire en nevenboomsoorten worden gespaard om menging na te streven.

4.4.5. Naaldhoutbestanden

De naaldhoutbestanden worden direct of indirect omgevormd naar gemengd loofhout (zie 4.2.2.).

In de bestanden 40a en 53a wordt een deel direct omgevormd via eindkap (zie 4.2.1.2), en een groep van ongeveer 0,5 ha behouden als naaldhout voor landschappelijke, educatieve en natuurbehoudsredenen (zie 3.2.2.1 en 3.3).

Deze groepen en de overige bestanden worden normaal verder gedund met een omlooptijd van 8 jaar

tijdens de termijn van dit beheerplan (zie kapregeling 4.5.). Via hoogdunning wordt het aanwezige loofhout bevoordeeld (indirecte omvorming).

Enkele individuele naaldbomen worden positief gediscrimineerd. Het betreft zeer oude en monumentale exemplaren, of soorten die exemplarisch zijn. Voorbeelden hiervan zijn de zwarte den in bestand 50a en de ‘Koekelaredennen’ in 41a. De monumentale bomen worden weergegeven op de kaart van Puntelementen in bijlage 6.6.

4.4.6. Middelhoutbeheer

Verschillende argumenten kunnen worden aangehaald voor het herstel en behoud van hakhout- en middelhoutbeheer (Vandekerkhove, 1998). De belangrijkste worden hieronder aangehaald:

- Actuele natuurwaarde: verschillende auteurs wijzen op de specifieke natuurwaarden die aan het hakhout- en middelhoutbeheer worden gekoppeld; natuurwaarden die bij andere beheervormen, inclusief niets doen, niet worden bereikt.

- Zekerheidsprincipe: het verderzetten van het beheer in oude hakhout- en middelhoutbossen verzekert in sterke mate het voortbestaan van de zeldzame soorten die ermee verbonden worden;

men heeft echter geen zekerheid dat deze soorten zullen overleven indien de beheervorm wordt verlaten.

- Cultuurhistorisch argument: hakhout- en middelhoutbeheer waren eeuwenlang, en dit tot in de 19de eeuw de belangrijkste beheervormen in vele (de meeste) Vlaamse bossen. Herstel van deze beheervorm heeft dus een belangrijke cultuurhistorische waarde en biedt bovendien interessante educatieve mogelijkheden.

- Wetenschappelijk argument: ook vanuit natuur/bosbouwwetenschappelijk oogpunt en vanuit de bosbouwpraktijk biedt het middelhout zeer interessante vergelijkingsmogelijkheden. Vooral een vergelijking van de potenties en soortensamenstelling van natuurlijke verjonging, kruidvegetatie en fauna binnen het middelhoutbeheer ten opzichte van de integrale reservaten en vormen van natuurgetrouw bosbeheer is bijzonder interessant.

Volgende belangrijke randvoorwaarde dient echter in acht te worden genomen indien beslist wordt om hakhout/middelhout in te stellen of verder te zetten. De instelling van het hakhout/middelhout is slechts zinvol indien de klassieke beheeringrepen zo minutieus mogelijk worden opgevolgd: de houw wordt na de kap ‘opgekuist’. M.a.w. het hakhout wordt afgevoerd en alle takhout wordt op een beperkt aantal hopen gezet. Bij middelhoutbeheer wordt ook in het hooghout ingegrepen: via gerichte dunningen wordt gestreefd naar een piramidale leeftijdsverdeling. De enige belangrijke afwijking ten opzichte van het klassieke beheer die kan worden overwogen is dat een beperkt aantal bomen worden gespaard en aldus de mogelijkheid krijgen hun volledige fysiologische levenscyclus te doorlopen.

Ook dient in archiefdocumenten en oude publicaties te worden nagegaan welke de klassieke lokale opbouw was van het hakhout/middelhout zodat de kappingen hierop kunnen worden afgestemd. Er bestaan immers zeer veel regionale verschillen in hakhout/middelhoutbeheer.

Hieruit blijkt al dat deze beheervormen zeer arbeidsintensief zijn en moeilijk commercieel uit te besteden. Vandaar dat goed moet overwogen worden welke gebieden in aanmerking komen voor deze beheervormen.

Door verschillende auteurs worden duidelijke richtlijnen geformuleerd voor de selectie van sites voor het herstel en behoud van hakhout en middelhout:

Eerst en vooral moet de uitgangssituatie gunstig zijn:

- er is een rijke en vitale struiklaag/hakhoutlaag aanwezig die vlot verjongt; ook de kruidlaag is goed ontwikkeld: een uitbundige ontwikkeling na de kapping is te verwachten

- de boomlaag (bij middelhout) is reeds ijl, zodanig dat geen al te zware ingrepen nodig zijn om de houtvoorraad hier terug te brengen naar het oorspronkelijk aandeel bij het historisch beheer - er zijn duidelijke natuur/cultuurhistorische waarden aanwezig, gebonden aan een oud

hakhout/middelhout (aanwezigheid van oude hakhoutstoven, aanwezige kruidvegetatie, …).

Daarnaast moet de site voldoende groot zijn: de grote waarde van deze beheervormen ligt in de afwisseling van open en zeer gesloten vegetaties, gebonden aan het cyclisch doorlopen van het gebied. Afhankelijk van de omlooptijd wordt het gebied ingedeeld in evenveel “houwen”. Jaarlijks (of

tweejaarlijks) wordt één van deze houwen gekapt. De oppervlakte van één houw moet minstens 0,2 tot 0,5 ha bedragen. Dit betekent dat de totale oppervlakte minstens 5 à 10 ha moet bedragen (Vandekerkhove, 1998).

- Inplanten hakhout

Na een inleidende kap in het hooghout moet in de volgende bestanden hakhout worden aangeplant:

40a, 40b, 42a, 46a, 48a, 52a, 52b, 52c, 53a, 54b, 55a en 57a. Voor de omvorming en het tijdstip hiervan zie 4.2.1. De volgende soorten kunnen hiervoor gebruikt worden: zomereik, es, haagbeuk, olm (via uitlopers), witte en zwarte els, hazelaar en de NV van berk, wilg, lijsterbes en esdoorn.

Na de aanplanting moeten de snelgroeiende soorten (bijv. els) na 4 jaar worden afgezet, terwijl dit voor een soort als zomereik na 8 jaar gebeurt. De afzettingen van het hakhout worden opgenomen in de kapregeling (zie 4.5.).

- Kappen hakhout

In de overige bestanden 41b, 42b, 43b, 47a, 52d, 53b, 53c en 56a is hakhout nog aanwezig en moet het worden gekapt, zodat kan worden nagegaan of een eventuele aanvulling van het hakhout nodig is.

- Beheer

In de zones waar het middelhoutbeheer wordt hersteld wordt de omlooptijd voorlopig op 24 jaar gesteld. De groeisnelheid van het hakhout zal de uiteindelijke omlooptijd bepalen en kan ertoe leiden dat deze eventueel naar 16 jaar wordt gebracht (zie 2.1.2.2.). Om de 4 jaar worden enkele hakhoutpercelen doorlopen om na te gaan of het op dat moment noodzakelijk is om het hakhout af te zetten. Dan kan beslist worden om alles, niets of een deel van een perceel te kappen, naargelang de situatie op het terrein en de markt. Er wordt naar gestreefd om elke 4 jaar één zesde van het middelhoutareaal te kappen.

De kapping moet vallen in de rustperiode van de vegetatie. Dit betekent dat het afzetten enkel mag in de herfst en vroege winter (voor maart). Voor soorten zoals gewone esdoorn, berk en haagbeuk, waar de sapstroom vroeg op gang komt is het aan te raden te kappen voor februari. De zaagsnede moet steeds glad en licht hellend zijn, zodat het rotten van de stronk wordt tegengegaan.

In de middelhoutpercelen vormen gewone es, zomereik, populier en lork de voornaamste overstaanders, terwijl het hakhout gekenmerkt zal worden door gewone es, zomereik, gewone esdoorn, witte els, gladde iep, zwarte els, berk en hazelaar. De soortensamenstelling is tevens afhankelijk van het lokaal voorkomen van bepaalde soorten (bijv. gladde iep in 42b).

Er wordt gestreefd naar een opperhoutarm middelhout, waarbij de reserve ongeveer 10-15 m² grondvlak/ha mag innemen. Het kappen van het hakhout kan over de 4 jaar vóór de voorziene kapdatum in de kapregeling (zie 4.5.) gebeuren. Vooral de zones waar geen overstaanders moeten verdwijnen kunnen vroeger worden afgezet om zo het werk van de arbeiders te spreiden en de kleinschaligheid te doen toenemen.

4.4.7. Exotenbestrijding

De aanpak valt uiteen in de volgende strategieën.

4.4.7.1. Geleidelijke aanpak

De geleidelijke bestrijding wordt planmatig ingepast in het dunnings- en omvormingsregime en bestaat uit de negatieve selectie in de hoofdetage bij de uitvoering van de opeenvolgende dunningskappen.

4.4.7.2. Actieve bestrijding

De geleidelijke aanpak wordt voor enkele soorten en/of bestanden aangevuld met een actieve en directe bestrijding. Dit gebeurt op de volgende wijze:

Bestrijding Amerikaanse vogelkers

In het domeinbos zijn nauwelijks tot geen exemplaren van Amerikaanse vogelkers aanwezig (buitenrand 35a). Permanente waakzaamheid is echter geboden om inzaai uit de omgeving tegen te gaan.

Bestrijding Amerikaanse eik

Amerikaanse eik is weinig aanwezig, maar komt verspreid voor over het domeinbos. Hooguit naar schatting een dertigtal volwassen bomen zijn in Wijnendalebos te vinden (42b, 51a en enkele solitairen in andere bestanden). In de nieuwe wintereikenaanplant (bestand 44b) staan ook enkele Amerikaanse eiken tussengeplant. Bestand 53c heeft een jonge aanplant van deze soort, terwijl in de mantel-zoom van bestand 35a ook een groep terug te vinden is.

In bestand 43a is een oude hakhoutzone met Amerikaanse eik aanwezig die behouden blijft.

Bij nazorg blijft permanente controle geboden om massale inzaai van buitenaf tegen te gaan, omdat in de onmiddellijke omgeving Amerikaanse eik werd aangeplant (privé gedeelte).

Douglasspirea en Kaukasische berenklauw

Vanuit Natuurpunt waren alarmerende berichten te horen over de opkomst van de exoot Douglasspirea. Dit blijkt echter te slaan op de plantsoenen rond de parking aan het kasteel en niet op het domeinbos.

Ook de Kaukasische berenklauw heeft zich sterk uitgebreid rond de parking, maar werd tot op heden nog niet teruggevonden in het domeinbos zelf. In het gericht bosreservaatgedeelte groeit deze exoot op dreven. Om te verhinderen dat deze soort zich verder verspreidt over het bos, wordt ze uitgestoken.

71

4.5. Kapregeling

Aanvullend aan onderstaande kapregeling kunnen, langsheen de opengestelde boswegen uit het toegankelijkheidsreglement, veiligheidskappen worden uitgevoerd. Er zal hiertoe jaarlijks een nazicht gebeuren door de boswachter.

Tabel 27: Kapregeling (reeks 1: lichtgrijs; reeks 2: wit) Bestands

38b 0,9259 Po, zE Ongelijkjarig Nulbeheer

39a 2,1533 Po, Es Ongelijkjarig X+E(Po) X

Bestands

H = Hakhoutkap (een hakhoutkap mag steeds tot 4 jaar vroeger worden uitgevoerd)

h = Facultatieve hakhoutkap (een facultatieve hakhoutkap mag steeds tot 4 jaar vroeger worden uitgevoerd) E = Eindkap, waarbij steeds de soort tussen haakjes wordt vermeld.

A = het jaar hierop wordt er in dit bestand hakhout aangeplant

73 De hakhouthouwen worden om de 8 jaar doorlopen. Hierdoor kan dan steeds beslist worden om alles, niets of een deel van een perceel te behandelen naargelang de situatie op het terrein en de markt.

De reguliere dunningen worden het best afgestemd op de mastjaren van beuk en eik om zoveel mogelijk te kunnen inspelen op de zaadval en ontwikkeling van natuurlijke verjonging. Het is toegestaan om af te wijken van de kapregeling voor deze soorten.

4.6. Bosexploitatie

De meeste bestaande wegen worden zowel voor recreatie als houtexploitatie gebruikt. Zij worden wanneer nodig hersteld. Na elke exploitatie wordt de toestand van de wegen geïnventariseerd en de nodige herstelmaatregelen uitgevoerd. Een goed wegennet zorgt ervoor dat zowel recreanten als exploitanten maximaal op deze wegen blijven en vermindert aldus schade en verstoring (sluikpaden, verbreden van wegen, etc.) in de bestanden zelf. Op de exploitatiekaart (zie bijlage) worden alle wegen en hun respectievelijke verharding (onverhard, weinig verhard, steenslag, bouwpuin, beton) weergegeven.

In alle loofhoutbestanden geldt een schoontijd van 1 april tot 30 juni. In deze periode kunnen vellingen noch ruimingen plaatsvinden. De schoontijd kan te allen tijde aangepast worden in een bepaalde zone door de boswachter of de houtvester, indien dit om natuurbeschermingsredenen nodig zou zijn (bijv.

paddentrek, nesten zwarte specht, vleermuizen, etc.).

Langsheen de Wulvedreef, in bestand 44c, wordt een houtstapelzone voorzien. De bereikbaarheid is gemakkelijk (betonweg) voor zwaar vervoer. Daarnaast worden in bestanden 46b, 56b en 57d eveneens houtstapelplaatsen voorzien. Deze zijn bereikbaar via respectievelijk de Meerlaandreef (verbinding met de Edewallestraat) en de ingang aan de Veldstraat. Facultatief wordt in de bestanden 45a eveneens een houtstapelzone voorzien (zie Exploitatiekaart in bijlage 6.6).

Stammen afkomstig van de bestanden ten oosten van de Kasteelbeek zullen gestapeld worden in de houtstapelzones van 56b of 57d en kunnen daarna worden afgevoerd via enerzijds de Veldstraat of anderzijds via de Meerlaandreef naar de Edewallestraat.

In de bestanden zelf zullen, waar nodig, ruimingpistes of ruimingcorridors worden aangeduid om de kans op beschadigingen aan bodem (zie 2.2.2.), vegetatie en bomen te vermijden (zie Eploitatiekaart in bijlage 6.6).

In de hakhoutzones en beekvalleitjes worden geen ruimingpistes aangeduid. Hier mag niet met machines in de bestanden gereden worden om de schade in deze kwetsbare zones te minimaliseren.

In deze valleigebieden moeten de bomen worden getakeld met een lier of manueel worden vervoerd.

De bodem is in deze zones immers zeer gevoelig voor compactie (zie 2.2.2.).

In bestanden 41b, 42b en 43a komen er zones voor met dalkruid, welke dienen gespaard te worden bij exploitatie. Hiertoe worden ruimingspistes aangelegd langsheen deze zones.

Holle bomen en dode of kwijnende exemplaren worden niet meegenomen in de hameringen, tenzij zij een gevaar vormen voor het publiek of de exploitatie hinderen.

Verder gelden de normale richtlijnen voor bosexploitatie vermeld in de beheervisie of uitvoeringsbesluiten betreffende het Bosdecreet. Vooral op het beschermen van te sparen bomen dient er extra toezicht te gebeuren.

In het bestand 38b en in een deel van het bestand 56a (gemarkeerd als Po op de bestandskaart) wordt geen exploitatie uitgevoerd en kan de natuur er ongestoord haar gang gaan (zie tevens 4.12.3.).

4.7. Brandpreventie

Gezien de vochtige loofhoutbestanden is de kans op bosbrand zeer gering tot onbestaande in Wijnendale. Bovendien kunnen de bestaande wegen dienen als brandwegen.

In document 1. Identificatie van het bos (pagina 69-76)