• No results found

3 Uitwerking inrichtingdetails van een meetnet

3.2.1 Boring en inrichting van een vaste put

Het inrichten van een vaste put en de manier van boren hangen met elkaar samen. Zo kunnen in een boorgat met een grote diameter, zoals dat bijvoorbeeld bij pulsboren ontstaat, meerdere filterbuizen worden geplaatst. De diameter van het boorgat bij sonisch boren is daarentegen beperkt, waardoor er maar één filterbuis in te plaatsen is. Bovendien is er ook een samenhang tussen de boring voor het plaatsen van een put en de profielbeschrijving en analyses van het bodemmateriaal (zie

paragraaf 3.3.2). Er bestaan voor de boring en inrichting van een multifilterput6 drie opties:

a) één boorgat met meerdere filterbuizen met elk één filter; b) één boorgat met één filterbuis met meerdere filters;

c) meerdere boorgaten met elk één filterbuis met elk één filter.

De verschillende opties zijn te beoordelen aan de hand van een aantal criteria, zoals onder andere de bekendheid van de methode, de snelheid van boren en installatie, de kwaliteit van de verkregen

bodemmonsters, de toepasbaarheid van een onderwaterpomp voor het ontgassingsvrij bemonsteren van het grondwater, de mogelijkheid van een geautomatiseerde grondwaterstandsmeting en de

nauwkeurigheid waarmee de filterstellingen bepaald kunnen worden. Ad a) één boorgat met meerdere filterbuizen met elk één filter

Bij deze optie wordt uitgegaan van een Ackermann-steekboring voor analyse van het bodemmateriaal (diameter Ø = 100 mm), in combinatie met pulsboren (boorgat met bijvoorbeeld Ø 219 of Ø 324 mm). Per boorgat worden meerdere peilbuizen geplaatst. De peilbuizen zijn 1- of 2-duims (inch), waarbij eventueel ook aanvullend minifilters kunnen worden geplaatst naast de peilbuizen. De filterstelling wordt in het veld bepaald aan de hand van (1) de grond die na de Ackermann-steekboring wordt gepulst om het boorgat te vergroten en (2) de voor de locatie vastgestelde gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG; zie paragraaf 3.2.4). De opbouw van de multifilterput vindt plaatst met kleiafdichtingen en filtergrindomstorting en/of filterkous. Bij deze methode zijn de volgende opmerkingen te maken:

 het betreft een bekende, traditionele methode waar veel ervaring mee is;  de boormethode en wijze van filterplaatsing is tijdrovend;

 de kwaliteit van de genomen bodemmonsters voor verder onderzoek is hoog;

 de analyse van de bodemtextuur, uitgaande van de gepulste grond, levert een beperkte resolutie op voor de filterstelling7;

 het gebruik van een standaard onderwaterpomp is mogelijk als 2-duims buizen worden geplaatst;  bij gebruik van een balgpomp als onderwaterpomp kunnen ook 1-duims buizen worden toegepast8;

 een geautomatiseerde meting van de grondwaterstand is mogelijk;

 het aantal te plaatsen filters is een functie van de filterbuis- en de boorgatdiameter (in een boorgat met een Ø van 219 mm kunnen bijvoorbeeld, om een goede afdichting te waarborgen, maximaal vier 1-duims filterbuizen worden geplaatst).

6 Een multifilterput is hier gedefinieerd als een put met meerdere filters of een verzameling van dicht bij elkaar gelegen putten

met meerdere filters voor het bemonsteren van het grondwater op verschillende diepten.

7 Er moet nog een test worden uitgevoerd met de Ackermann-steekboring met doorzichtige liner, waarmee het mogelijk is het

ongestoorde materiaal te bekijken.

8 De bruikbaarheid van balgpompen moet nog worden onderzocht, zowel wat betreft kwaliteit van het werk als de snelheid van

Ad b) één boorgat met één filterbuis met meerdere filters

Bij deze optie gaan we uit van sonisch boren met bijvoorbeeld de CompactRotoSonic of drukken/hameren met bijvoorbeeld de Geoprobe. In het verbuisd geboorde gat wordt een vooraf geprepareerde peilbuis met zeven filters geplaatst. Dit is mogelijk doordat de peilbuis is opgebouwd uit zeven kanalen, de zogenaamde Multi Channel Well (MCW). De onderlinge filterstelling ligt vooraf vast, omdat een accurate preparatie in het veld niet goed mogelijk is onder alle weersomstandigheden. De absolute filterstelling is alleen afhankelijk van de GLG (zie paragraaf 3.2.4). Voor het nemen van bodemmonsters wordt de Aqualock (bij sonisch boren) van Ø 50 mm of Ø 70 mm of de Geoprobe doorzichtige liner van Ø 60 mm gebruikt. Het boorgat dat ontstaat bij verbuisd boren voor de verzameling van de bodemmonsters is direct bruikbaar voor de putinstallatie en er is daarom geen tweede boring noodzakelijk. Bij deze methode zijn de volgende opmerkingen te maken:

 de installatie van de filters gaat snel doordat er maar één (maximaal twee) keer geboord wordt en er wordt uitgegaan van een kant-en-klare meerkanaals filterbuis;

 de meerkanaals filterbuis is in Europa nog maar op beperkte schaal toegepast;  door de vaste filterstelling bestaat de kans op niet-waterleverende filters als deze in

slechtdoorlatende lagen als bijvoorbeeld een klei- of leemlaag terechtkomen;

 door de kleine diameter van de afzonderlijke kanaaltjes van de filterbuis is er geen mogelijkheid voor het gebruik van een geschikte onderwaterpomp of het automatisch meten van de

grondwaterstand9;

 de kwaliteit van de afdichting, vooral de zandvang, is nog onvoldoende zeker10;

 de meerkanaals filterbuis is dunwandig en hierdoor is het mogelijk dat diffusie optreedt11.

Ad c) meerdere boorgaten met elk één filterbuis met elk één filter

Ook bij deze optie gaan we uit van sonisch boren met bijvoorbeeld de CompactRotoSonic of

drukken/hameren met bijvoorbeeld de Geoprobe. De peilbuizen worden ieder afzonderlijk in een eigen boorgat geplaatst. Voor het nemen van bodemmonsters wordt de Aqualock (bij sonisch boren) van Ø 50 mm of Ø 70 mm of de Geoprobe doorzichtige liner van Ø 60 mm gebruikt. De filterstelling wordt in het veld bepaald. Het is mogelijk kant-en-klare filters te gebruiken met bentonietkragen en eventueel met filtergrindomstorting (zogenaamde Quality Wells). De diameter van het filter is maximaal 2-duim, maar heeft dan geen grindomstorting; de stijgbuis is altijd maximaal 1-duims in verband met de bentonietkragen. Bij deze methode zijn de volgende opmerkingen te maken:

 de boor- en installatiemethode werkt snel, zeker bij sonisch boren; voor het sonisch boren en plaatsing van een Quality Well tot 20 meter wordt bijvoorbeeld een tijd van 30 minuten geclaimd (Weiss et al., 2008);

 de kwaliteit van de afdichting, vooral de zandvang, is nog onvoldoende zeker10;

 de minimaal gewenste onderlinge afstand van de boorgaten en de mogelijkheden voor afwerking in één pot/koker zijn nog onvoldoende onderzocht;

 het gebruik van een standaard onderwaterpomp is mogelijk als 2-duims buizen worden geplaatst;  bij gebruik van een balgpomp als onderwaterpomp kunnen ook 1-duims buizen worden toegepast

(zie voetnoot 8);

 een geautomatische meting van de grondwaterstand is mogelijk.

9 Uit niet-gepubliceerd onderzoek van Deltares is gebleken dat de zogeheten knikkerpomp als onderwaterpomp ongeschikt is

om ontgassing van watermonsters te voorkomen.

10 Bij de leverancier van de MCW, Direct Well en Quality Well loopt een ontwikkeltraject om deze afdichting beter te kunnen

waarborgen.

11 Of diffusie optreedt en hoe erg dit is als er voorafgaande aan de monsterneming enige tijd grondwater wordt afgepompt

3.2.2

Filterstelling

Bij de filterplaatsing spelen de volgende karakteristieken een belangrijke rol (Van Elzakker et al., 2007):

a) referentieniveau van de grondwaterspiegel ten opzichte van het maaiveld; b) aanwezigheid van afwijkende lagen in de ondergrond;

c) lengte van het filter en de wijze van plaatsing.

Ad a) referentieniveau van de grondwaterspiegel ten opzichte van het maaiveld

De filters worden geplaatst ten opzichte van de gemiddeld laagste grondwaterstand op de locatie (GLG, zie paragraaf 3.2.4). De precieze filterstelling van het eerste, meest ondiepe, filter hangt mede af van de vraag of de put in het perceel of naast het perceel wordt geplaatst. Ondiepe plaatsing van filters bij putten naast het perceel kan leiden tot waarnemingen die niet gerelateerd zijn aan de gemiddelde landbouwpraktijk in het perceel, maar aan randeffecten. Bij plaatsing naast het perceel wordt

voorgesteld om de bovenkant van het eerste filter op 2 m –GLG te plaatsen. Deze filterstelling is ook in Vlaanderen gehanteerd (Eppinger, pers. mededeling 2009). Bij plaatsing van de peilbuis in het veld wordt voorgesteld het bovenste filter op 0,25 m –GLG te plaatsen. Een alternatieve optie is om het bovenste filter bij de Direct Well of 1 of 2 van de filters bij de MCW net boven de GLG te plaatsen (zie ad c).

Ad b) aanwezigheid van afwijkende lagen in de ondergrond

Bij de filterplaatsing dient rekening gehouden te worden met de eventuele aanwezigheid van storende lagen. Dit zijn lagen van een afwijkende waterdoorlaatbaarheid, zoals slecht doorlatende klei/ of leemlagen of juist zeer goed doorlatende grof zandige lagen of grindlagen. Voorgesteld wordt dezelfde strategie te hanteren als bij het veldonderzoek in 2005 (Van Elzakker et al., 2007). In het geval van een afwijkende laag wordt een filter direct boven die laag geplaatst. Op vijf meter onder de

grondwaterspiegel wordt altijd een filter geplaatst, tenzij deze in een niet watervoerend pakket komt te staan. Bij de plaatsing van de filters wordt onderscheid gemaakt tussen watervoerende lagen waaruit water onttrokken kan worden en lagen waaruit geen water onttrokken kan worden. In de laatste laag worden in beginsel geen filters geplaatst. Indien gebruik wordt gemaakt van de peilbuis met zeven filters (MCW) kan geen rekening worden gehouden met de aanwezigheid van afwijkende lagen, omdat het prepareren van de filters in het veld veel werk is. Preparatie bij slechte weersomstandigheden kan leiden tot een slechte kwaliteit van de put (zie ook paragraaf 3.2.1).

Ad c) lengte van het filter en de wijze van plaatsing

Als er maar één filter wordt geïnstalleerd voor de monsterneming van de bovenste meter van het grondwater, dan dient dit voldoende lang te zijn, om zo veel mogelijk de seizoensfluctuaties in de kwaliteit te nivelleren. De filterlengte van de diepere permanente filters (vijf meter onder de grondwaterspiegel) mag niet te lang zijn omdat de afname van nitraat met de diepte heel abrupt kan zijn, door bijvoorbeeld dunne laagjes met organische stof. Anderzijds bestaat bij een te kort filter het gevaar dat onvoldoende water onttrokken kan worden. In 2005 (Van Elzakker et al., 2007) is gekozen voor een eerste filter met een lengte van 1,00 meter net onder de GLG en drie filters met elk een lengte van 0,25 m tussen 4,00 m –GLG (bovenkant bovenste filter) en 5,75 m –GLG (onderkant onderste filter). Bij het gebruik van de peilbuis met zeven filters (MCW) hadden alle filters een lengte van 0,25 m. De bovenste vier filters zijn rondom GLG-niveau geplaatst (van 1,25 +GLG, bovenkant eerste filter, tot 1,25 m –GLG, onderkant vierde filter).