• No results found

Hoofdstuk 4: Bronvermeldingen

4. Citatiestijlen

4.6. Blogberichten

Standaardelementen in de volledige bibliografische referentie: auteur(s) van het blogbericht, titel van het blogbericht, titel van de blog en URL. Vaak wordt ook de datum van het blogbericht en/of de datum van consultatie toegevoegd.

Voorbeeld: een blogbericht van Lisa Spiro over Digital Humanities.

MHRA-stijl: Lisa Spiro, ‘Getting Started in the Digital Humanities’,

<http://digitalscholarship.wordpress.com/2011/10/14/getting-started-in-the-digital-humanities/> [accessed 6 August 2013].

5. Samenvatting

Plagiaat is elke overname van het werk (ideeën, teksten, structuren, beelden, plannen, …) van zichzelf of van anderen, op identieke wijze of onder licht gewijzigde vorm en zonder adequate bronvermelding. Plagiaat gepleegd door studenten wordt aan de KU Leuven behandeld als een vorm van examenfraude. Indien plagiaat wordt vastgesteld, volgt dan ook een sanctie, die zeer verstrekkende gevolgen kan hebben.

Het is belangrijk jouw lezers zo correct en volledig mogelijk te informeren over de door jou gebruikte informatiebronnen. Dat kan via een bibliografie en/of verwijzingen. Voor beide systemen bestaan verschillende citatiestijlen die correct en consequent toegepast moeten worden.

Hoofdstuk 5:

Juridische en maatschappelijke aspecten van informatieverspreiding

1. Auteursrecht

Auteursrecht (ook wel: copyright) is het recht van de maker of een eventuele rechtverkrijgende (bv. erfgenamen van de maker) van een werk van literatuur, wetenschap of kunst om te bepalen hoe, waar en wanneer dat werk wordt openbaar gemaakt of verveelvoudigd. Werken die geheel vrij zijn van auteursrechten worden werken in het publiek domein genoemd; deze werken mogen m.a.w. vrij worden verspreid en gereproduceerd. De auteursrechten op een bepaald werk vervallen meestal na een specifieke periode, waardoor het werk naar het publiek domein verschuift. Deze periode is momenteel in de meeste gevallen vastgelegd op 70 jaar na de dood van de auteur – een periode die veel langer is dan de vroegste copyright-wetgeving uit 1710 die auteursrecht verzekerde voor een (eenmalig verlengbare) periode van 14 jaar. Het gevolg is dat de grote meerderheid van werken gecreëerd in de twintigste eeuw nog steeds onderworpen zijn aan auteursrecht.

In België16 wordt een werk beschermd door het auteursrecht op voorwaarde dat:

– het werk het resultaat is van een creatieve activiteit;

– het werk uitgedrukt is in een concrete vorm (auteursrecht geldt m.a.w. niet op ideeën);

– het werk origineel is.

Deze auteursrechtelijke bescherming ontstaat automatisch: als het werk aan bovenstaande voorwaarden voldoet, geniet het bescherming zonder dat enige formaliteit moet worden vervuld.

16 Deze sectie over auteursrecht in België is een gedeeltelijke bewerking van de informatie die te vinden is op de

website van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie:

http://economie.fgov.be/nl/ondernemingen/Intellectuele_Eigendom/auteursrecht; geraadpleegd op 04/08/2017.

Belgisch auteursrecht omvat twee soorten rechten:

1. Vermogensrechten. De vermogensrechten bieden aan de houders van het auteursrecht de mogelijkheid om inkomsten te verwerven uit hun literaire, wetenschappelijke of artistieke creaties. Een belangrijk vermogensrecht is het reproductierecht (m.a.w. het al dan niet toestaan om het werk te kopiëren). Vermogensrechten kunnen afgestaan worden aan derden, bv. door een overeenkomst te sluiten waarmee de auteur het reproductierecht aan een uitgeverij afstaat.

2. Morele rechten. Het moreel recht bevestigt en beschermt de band die bestaat tussen de auteur en zijn creatie. Morele rechten kunnen daarom ook niet afgestaan worden aan derden. De morele rechten omvatten:

– het divulgatierecht, i.e. het recht van de auteur om het werk bekend te maken aan het publiek. Alleen de auteur heeft het recht te beslissen wanneer het werk beëindigd is en wanneer het publiek er kennis van mag nemen.

– het vaderschapsrecht, i.e. het recht om als auteur van een creatie te worden erkend en bijgevolg het recht om derden te verplichten het werk te verspreiden met een duidelijke vermelding van de auteur. Het vaderschapsrecht kan ook in negatieve zin worden uitgeoefend, in de zin dat een auteur kan beslissen om een pseudoniem te gebruiken of om zijn werk anoniem verspreiden.

– het recht op eerbied voor het werk (ook wel: integriteitsrecht), i.e. het recht van de auteur om zich tegen elke wijziging of vervorming van zijn werk te verzetten.

De auteur kan dit moreel recht bv. inroepen wanneer het gebruik van een werk de geest ervan schendt, doordat het in een andere context wordt geplaatst.

De wet voorziet bepaalde gevallen waarin gebruikers geen toestemming moeten vragen aan de houders van het auteursrecht om beschermde werken te reproduceren of mee te delen aan het publiek. Dit is, in het bijzonder, het geval in het kader van onderwijs en/of wetenschappelijk onderzoek; in het kader van de activiteiten van bibliotheken, musea, archieven; of voor privégebruik.

2. Creative Commons (CC)

Auteursrecht kan beperkend werken voor de vrije uitwisseling van informatie. In antwoord hierop zijn heel wat initiatieven ontstaan die makers in staat stellen om, indien ze dat zelf willen, hun werken vrijer beschikbaar te stellen dan bij traditioneel auteursrecht gebruikelijk is. De makers kiezen er m.a.w. in deze gevallen zelf voor om minder aanspraak te maken op auteursrechten dan ze wettelijk zouden kunnen, met de bedoeling de verspreiding van hun werk te bevorderen. Dit kan sinds 2002 aan de hand van licenties die gratis verstrekt worden door Creative Commons, een vereniging zonder winstoogmerk die tot doel heeft juridische en technische infrastructuur te ontwikkelen en te ondersteunen die creativiteit, uitwisseling en innovatie bevordert.17 Dat gebeurt onder meer door het aanbieden van gebruiksvriendelijke copyright licenties waarin de maker zelf bepaalt wat wel en wat niet is toegestaan met betrekking tot zijn of haar werk. De meest gangbare symbolen in deze licenties zijn:

Het werk bevindt zich in het publieke domein en kan dus zonder restricties gebruikt worden.

Het werk wordt door de maker vrijgeven alsof het zich in publiek domein bevindt, m.a.w. de maker stelt dit werk ter beschikking zonder restricties.

Het werk mag vrij gereproduceerd worden op voorwaarde dat dit telkens gepaard gaat met een naamsvermelding van de maker.

Afgeleide werken zijn niet toegestaan. Kopiëren, distribueren, vertonen en uitvoeren van het werk is dus toegestaan, maar alleen als het werk onveranderd blijft.

Het werk wordt door de maker vrijgegeven onder het principe van

‘gelijk delen’, wat impliceert dat afgeleide werken toegestaan zijn, maar alleen als ze verdeeld worden onder een identieke licentie.

17 http://creativecommons.org.

of

Het werk wordt door de maker vrijgegeven voor niet-commercieel gebruik. Kopiëren, distribueren, vertonen en uitvoeren van het werk en afgeleide werken is dus toegelaten, maar alleen voor niet-commerciële doeleinden.

Deze symbolen kunnen vervolgens gecombineerd worden om precies aan te geven welke licentie de maker heeft verstrekt voor het gebruik van zijn/haar werk. Gangbare voorbeelden zijn:

CC0: Het werk wordt vrijgeven alsof het zich in publiek domein bevindt, m.a.w. zonder restricties.

CC BY: Het werk mag vrij gereproduceerd worden op voorwaarde dat dit telkens gepaard gaat met een naamsvermelding van de maker.

CC BY-SA: Het werk wordt door de maker vrijgegeven op voorwaarde van naamsvermelding en het principe van gelijk delen.

CC BY-ND: Het werk wordt door de maker vrijgegeven op voorwaarde van naamsvermelding en op voorwaarde dat het onveranderd blijft.

CC BY-NC: Het werk wordt door de maker vrijgegeven voor niet-commerciële doeleinden op voorwaarde van naamsvermelding.

CC BY-NC-SA: Het werk wordt door de maker vrijgegeven voor niet-commerciële doeleinden op voorwaarde van naamsvermelding en het principe van gelijk delen.

CC BY-NC-ND: Het werk wordt door de maker vrijgegeven voor niet-commerciële doeleinden op voorwaarde dat het onveranderd blijft en steeds voorzien wordt van een naamvermelding.

3. Open Access (OA)

De laatste jaren gaan meer en meer stemmen op tegen het publicatiemodel dat gangbaar is in de wetenschappelijke wereld – onder meer in protest tegen de voortdurend stijgende prijzen van wetenschappelijke tijdschriften. De financiering van onderzoek gebeurt meestal met belastinggeld. Wetenschappers presenteren de resultaten van dit onderzoek aan de hand van publicaties, bv. door het schrijven van artikels voor wetenschappelijke tijdschriften. Voor het schrijven van deze artikels ontvangen ze zelden een extra betaling. Het beoordelen en klaarmaken van de ingediende manuscripten voor publicatie (door collegiale toetsing, redactie van de tekst, enz.) gebeurt eveneens grotendeels door collega-wetenschappers die al evenmin een extra vergoeding ontvangen voor deze activiteiten. En toch berusten de vermogensrechten van wetenschappelijke publicaties meestal bij de uitgeverijen, die dus inkomsten ontvangen uit de verkoop van deze publicaties aan wetenschappelijke instellingen, individuele wetenschappers of geïnteresseerden uit het grote publiek. De kritiek is dat onderzoekers twee maal de dupe zijn: ze blijven niet alleen onbetaald voor hun schrijf- en redactiewerk, maar moeten bovendien zelf betalen (of de universiteit waarvoor ze werken moet betalen) om toegang te krijgen tot de resultaten van al dat schrijf- en redactiewerk. Ook het grote publiek komt er bekaaid van af: hun belastinggeld mag dan wel het wetenschappelijk onderzoek financieren, maar toch is een extra betaling vereist om toegang te krijgen tot de resultaten van dat onderzoek!

Het huidige model voor wetenschappelijk publiceren is vanzelfsprekend een heel winstgevend model voor de uitgeverijen. Niemand ontkent dat er een prijskaartje hangt aan het organiseren van het redactieproces, het lay-outen van publicaties, de verspreiding van gedrukte werken, het beschikbaar stellen van online materiaal en de promotie van publicaties; maar het is duidelijk dat de winstmarges uitzonderlijk groot zijn omdat uitgeverijen vooral gebruik maken van de gratis arbeid van wetenschappelijke auteurs en redacteurs. Zo berekende Alex Holcombe in 2013 dat de winstmarges van commerciële wetenschappelijke uitgeverijen zoals Springer,

Elsevier en Wiley rond 35 à 40% liggen, wat significant meer is dan andere commerciële bedrijven zoals BMW.18

Heel wat overheden of wetenschappelijke instellingen pleiten dan ook voor Open Access, waarbij zowel onderzoekers en studenten als het grote publiek vrij toegang hebben tot de gepubliceerde resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Dit kan op twee manieren:

1. Gold Open Access: de resultaten van het onderzoek worden online gepubliceerd in een open access tijdschrift, dat alle artikels onmiddellijk online publiceert en deze online publicatie gratis voor iedereen beschikbaar stelt.19 De keerzijde is dat de auteur (of de instelling waarvoor hij/zij werkt) vaak een financiële contributie moet betalen om de redactie- en productiekosten van de publicatie te dragen. Deze financiële contributie wordt een APC genoemd, i.e. een ‘article processing charge’.

Een variant op dit model, ingericht door sommige grote uitgeverijen, is dat een auteur (of de instelling waarvoor hij/zij werkt) een APC betaalt om een artikel voor iedereen vrij beschikbaar te stellen, ook al is het gepubliceerd in een tijdschrift waarvoor een betalend abonnement vereist is. Dan wordt alleen dat specifieke artikel vrij beschikbaar voor elke geïnteresseerde lezer, maar blijft de rest van het tijdschrift wel betalend. Deze tijdschriften worden hybride open access tijdschriften genoemd. Dit hybride model bevoorrecht echter weer de uitgever, die niet alleen inkomsten ontvangt voor het open access beschikbaar stellen van individuele artikels in een specifiek tijdschrift, maar ook abonnementsgelden ontvangt voor de (betalende) toegang tot het tijdschrift in zijn geheel.

2. Green Open Access: een versie van de publicatie (soms is dit de versie voorafgaand aan de finaal gepubliceerde versie) wordt door de onderzoeker zelf gearchiveerd en (eventueel na het verstrijken van een embargo-periode) vrij ter beschikking gesteld via een repository. Een voorbeeld van een dergelijke repository is Lirias, het archief van de wetenschappelijke output van onderzoekers verbonden aan de KU Leuven.20

18 Alex Holcombe, ‘Scholarly publishers and their high profits’

http://alexholcombe.wordpress.com/2013/01/09/scholarly-publishers-and-their-high-profits; geraadpleegd op 04/08/2016.

19 Een lijst van OA-tijdschriften is beschikbaar op http://www.doaj.org.

20 Een recente reeks artikels van Sophie Stadhouders (teksten 7 t.e.m. 9 in de reader) biedt een goede discussie van de problematiek van het huidige model voor wetenschapscommunicatie.

4. Samenvatting

De verspreiding van literaire en wetenschappelijke werken is geregeld door speciale wetgeving, m.n. het auteursrecht, dat specifieke vermogensrechten en morele rechten bepaalt. Dit auteursrecht kan soms beperkend werken voor de vrije uitwisseling van informatie. Als reactie hierop zijn verschillende initiatieven ontstaan, waarbij de auteurs zelf verzaken aan hun auteursrecht om de verspreiding van hun werk te bevorderen. Een andere ontwikkeling in de wetenschappelijke wereld, die actief gestimuleerd wordt door vele subsidieverstrekkende instanties, is Open Access. Open Access is erop gericht onderzoeksresultaten vrij toegankelijk te maken voor wetenschappers, studenten en het grote publiek.

Reader

1. Steven Laporte, ‘Bibliotheken vs. nepnieuws’, Meta, 2017/2, pp. 38-47 (© META) 2. Framework for Information Literacy for Higher Education (Association of College and

Research Libraries, 2016: http://www.ala.org/acrl/standards/ilframework)

3. Philip Roth, ‘An Open Letter to Wikipedia’, The New Yorker (September 6, 2012) (©

The New Yorker)

4. Geoffrey Nunberg, ‘Google's Book Search: A Disaster for Scholars’, The Chronicle of Higher Education (August 31, 2009) (© The Chronicle of Higher Education)

5. Harold Thimbelby, ‘The Googlization of Everything (and Why We Should Worry)’, Times Higher Education (August 11, 2011) (© Times Higher Education)

6. Alok Jha, ‘False positives: fraud and misconduct are threatening scientific research’, The Guardian (September 13, 2012) (© The Guardian)

7. Sophie Stadhouders, ‘Hoe wetenschappelijke uitgevers zich verrijken met onze belastingcenten’, Follow The Money (20 juni, 2017) (© FTM)

8. Sophie Stadhouders, ‘Wetenschappelijke uitgevers nog steeds schatrijk dankzij publiek geld’, Follow The Money (12 juli, 2017) (© FTM)

9. Sophie Stadhouders, ‘Hoe we ons kunnen bevrijden van het juk van wetenschappelijke uitgevers’, Follow The Money (4 augustus, 2017) (© FTM)

1. Steven Laporte, ‘Bibliotheken vs. nepnieuws’, Meta, 2017/2, pp.

38-47

Het debat rond nepnieuws barstte in de nasleep van de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten in 2016 in alle hevigheid los. In dit artikel vragen we ons af hoe we nepnieuws een halt kunnen toeroepen en welke rol bibliotheken en informatieprofessionals hierbij kunnen spelen.

Het rommelt in de wereld van de nieuwsverslaggeving. Kranten staan vol artikels waarin de ene leugen aan de andere onwaarheid wordt geregen. Op sociale media waant enkel een dwaas zich in het gezelschap van goedbedoelende burgers en hun eerlijke mening. Clickfarms, buitenlandse geheime diensten, binnenlandse overheden en alomtegenwoordige multinationals vullen onze tijdlijnen met misleiding, laster en propaganda. De tv sust wie boos zou moeten zijn, en jut al de anderen tegen elkaar op. Redacties filteren het nieuws dat werkelijk van belang is en zetten dat wat in hun eigen ideologische kraam past op een voetstuk. Nieuwe media verspreiden verzonnen en op sensatie mikkende berichten zonder de geringste vorm van controle. Wie van dit zogezegde ‘nieuws’ ook maar één jota gelooft, is in het beste geval naïef, maar hoogstwaarschijnlijk zelf medeplichtig. Het best kan men nog vertrouwen op wat er niet staat, op datgene wat angstvallig verzwegen wordt om macht en privileges te beschermen en toe te staan dat duistere agenda’s worden uitgevoerd. Kortom: de toestand is hopeloos. Of toch niet?

Misschien is alles nog niet verloren, want gelukkig zijn er nog verstandige lieden die ons voor dit doemscenario kunnen behoeden. We hebben het natuurlijk over bibliotheken en de informatiespecialisten die er werken. Want laat het nu toevallig zo zijn dat het aanleveren van betrouwbaar bronmateriaal een van de centrale taken is van de bibliotheek. Bovendien zijn sterke informatievaardigheden een fonkelende pijl in de koker van wie er werkt. Het zou ons dus niet moeten verwonderen dat hun deuren momenteel worden platgelopen door talloze belangstellenden op zoek naar kalmte en degelijkheid, en dat politieke leiders non-stop aan de telefoon hangen met de knapste bibliothecarissen, in een verwoede poging om het hoofd te bieden aan deze nieuwe bedreiging.

Maar wat blijkt? De telefoon blijft stil en de bezoekers verlangen niet meer dan de gebruikelijke dienstverlening. Het is zelfs zoeken met een vergrootglas naar stukken die de link leggen tussen bibliotheken en de bestrijding van vals nieuws (1). Waar zit het dan fout? Klopt er dan niets van de t-shirts en koffiekopjes met opschriften als “Please don’t confuse your Google search with my Library degree”? Heeft Google de bibliotheek misschien toch overbodig gemaakt (2)? Of hebben bibliotheken wel degelijk wat te bieden, maar krijgen ze hun boodschap niet bij het brede publiek? In ieder geval zijn bibliothecarissen het aan zichzelf verschuldigd om even stil te staan bij het maatschappelijke fenomeen ‘nepnieuws’, en de rol die bibliotheken kunnen spelen in de omgang ermee.

Waar te beginnen? Eerst en vooral mag het duidelijk zijn dat — hoewel bibliotheken met hun informatiespecialisten wel degelijk over een grote hoeveelheid expertise beschikken rond de selectie en evaluatie van bronnen — ze niet als enigen actief zijn op het gebied van bronanalyse.

Een sceptische houding ten opzichte van het bronmateriaal is een basishouding die hoort bij iedere wetenschappelijke discipline. Kort en bondig komt het hierop neer: geloof nooit zomaar

wat geschreven staat. Deze scepsis beperkt zich trouwens niet tot wat men zoal leest in de populaire pers. Het gaat net zo goed over wetenschappelijke publicaties zelf. Een bron dankt haar betrouwbaarheid voornamelijk aan de feiten waar ze verslag van brengt of mee aan de slag gaat. Iedere andere autoriteit, zoals de reputatie van de auteur, de roem van een universiteit of de renommee van het journal waarin een onderzoek verscheen zijn hiervan afgeleide producten.

Dit brengt ons al meteen bij een eerste opmerkelijke conclusie: een bron ontleent haar geloofwaardigheid aan feiten in de wereld. Anders geformuleerd: de informatiestromen zelf — de tweets, de artikels, de interviews, de Facebookposts en de lawine aan commentaren hierop

— zijn afgeleide producten van een juiste, of een verkeerde voorstelling van feiten.

Vanuit dit perspectief kunnen we de informatie die op ons afkomt in twee categorieën opdelen:

1) informatie die verslag brengt van feiten en gebeurtenissen en 2) de verbanden die hierdoor worden gelegd. Bij de eerste soort informatie gaat het erom of de bron een getrouwe weergave geeft van de werkelijkheid: is het voorval werkelijk gebeurd, is het representatief, zijn de waarnemingen controleerbaar, enz. Om hiervoor bevestiging te vinden moeten we het veld in, meten en controleren. Om de commentaren en verbanden te beoordelen moeten we eerder ons oordeelsvermogen mobiliseren: zijn de verbanden die worden gelegd logisch, worden oorzaak en gevolg correct ingeschat, werd de context correct overwogen, enz.

Nu is een accurate weergave van feiten op zich al een hachelijke onderneming: een feit staat zelden op zichzelf maar hangt vaak af van eerdere aannames. Bovendien maken feiten meestal deel uit van een argumentatie en is hun selectie daarom niet louter toevallig (3). Toch zijn feiten relatief makkelijk te hanteren in vergelijking met de commentaren. Het blijft eenvoudiger om te achterhalen of een persoon een bepaalde uitspraak al dan niet heeft gedaan, dan te bepalen wat hij er precies mee bedoelde. Het is eenvoudiger om te tellen hoeveel personen in een bepaalde periode een grens overstaken dan te achterhalen wat hun beweegredenen hiervoor waren.

De relatie tussen feiten en de waarheid is wat complexer. In de klassieke correspondentietheorie is een overtuiging waar als zij correspondeert met de feiten. Om wijs te raken uit de grote hoeveelheid feiten die ons brein dagelijks te verwerken krijgt slaat het die feiten echter niet gewoon op, maar structureert hen in een systeem. Dit systeem streeft ernaar zichzelf zo min mogelijk tegen te spreken en streeft dus naar coherentie. En ook bij dit principe hoort een theorie, namelijk de coherentietheorie. Volgens de coherentietheorie is een overtuiging pas waar wanneer ze onderdeel uitmaakt van een coherent systeem van overtuigingen. Een groot deel van de geschiedenis van de westerse filosofie van de twintigste eeuw stond in het teken van de botsing tussen deze twee theorieën. Momenteel schiet men vaak met scherp op het

De relatie tussen feiten en de waarheid is wat complexer. In de klassieke correspondentietheorie is een overtuiging waar als zij correspondeert met de feiten. Om wijs te raken uit de grote hoeveelheid feiten die ons brein dagelijks te verwerken krijgt slaat het die feiten echter niet gewoon op, maar structureert hen in een systeem. Dit systeem streeft ernaar zichzelf zo min mogelijk tegen te spreken en streeft dus naar coherentie. En ook bij dit principe hoort een theorie, namelijk de coherentietheorie. Volgens de coherentietheorie is een overtuiging pas waar wanneer ze onderdeel uitmaakt van een coherent systeem van overtuigingen. Een groot deel van de geschiedenis van de westerse filosofie van de twintigste eeuw stond in het teken van de botsing tussen deze twee theorieën. Momenteel schiet men vaak met scherp op het