• No results found

bijvoorbeeld, en te suggereren dat er binnen door een belangrijke groep

In document De Tweede Ronde. Jaargang 1 · dbnl (pagina 46-49)

dinerende diplomaten op mij gewacht werd. Maar zelfs al zou ik dat fysiek gekund

hebben, geestelijk zou ik daar niet toe in staat zijn geweest. Ik geloof dat ik toen onze

ambassade nog overwogen heb, vlakbij gelegen, maar daar moet je eerst de agent

voor de deur en dan een stel inheemse secretaresses voorbij, voor je een landgenoot

te spreken krijgt, en ik was het spreekstadium voorbij. Al mijn energie, al mijn

wilskracht en al mijn coördinatievermogen had ik nodig om twee dingen tegelijk te

doen, die moeilijk te verenigen waren: met verkrampte passen lopen en de sluitspier

van de anus dichthouden. Iemand aanspreken, ja iemand aankijken alleen, zou een

ramp veroorzaakt hebben.

Er bleef niets anders over dan naar huis te lopen. Van op een bus wachten of een

taxi aanroepen kon geen sprake zijn. Ik liep nu naar huis, aan de overkant van de

Kalinin-prospekt, ook wel Nieuwe Arbat genoemd. Hoe ik aan die overkant terecht

ben gekomen weet ik niet, ik ben misschien toch even op weg naar de ambassade

geweest. Hoe het ook zij, ik strompelde door die Nieuwe Arbat, met aan de overkant

die rij hoge flatgebouwen, die lijken op een in kiellinie (kielwatemoj kolonnoj, zegt

Alexander B.) opgestoomde vloot van oceaanreuzen, die enkele ogenblikken geleden

allemaal tegelijk dertig graden naar stuurboord gedraaid zijn, zoals je dat ziet op

kaartjes van zeeslagen. Ik liep langs de grootste boekwinkel ter wereld, waar ik

verscheidene keren met veel geld in mijn zak had rondgelopen, in de vergeefse hoop

dat er onder al die boeken althans één zou zijn dat ik wilde bezitten. Kreunend

strompelde ik langs de grootste broodwinkel ter wereld, waar ik kleine, harde,

lijsterkleurige broodjes placht te kopen, met een papieren bandje er omheen waarop

het woord ‘gezondheid’ stond - 's nachts als ik niet slapen kon, zat ik in de keuken

van onze woning die broodjes, met boter besmeerd en met zout bestrooid, te eten.

Uit het keukenraam zag je dan in de vroege morgenschemering de limousines uit het

centrum komen, op weg naar de buitenverblijven van de grote bazen, om ze af te

halen en naar hun bureau te brengen. Vaak stopten de chauffeurs om bij de kiosk

aan de overkant een ochtendblad te kopen, zodat hun baas op weg naar kantoor kon

lezen wat hij wel en wat hij niet moest zeggen die dag. Ik mis dat

brood. Het Nederlandse brood is het slechtste ter wereld. Er zijn geruchten dat prins

Claus zich wekelijks brood uit die winkel op de Nieuwe Arbat laat sturen via de

ambassade in Den Haag. Hij heeft gelijk.

Ook kwam ik langs de bioscoop, die ‘Oktober’ heet en waar we nog niet zo lang

geleden de film ‘Anna Karenina’ hadden gezien. Een zeer slechte film, stom

opgenomen en in een holklinkende studio van geluid voorzien. Als Anna naar haar

zieke zoontje rent, tikt er iemand met een potlood op een studiotafel om het geluid

van haar voetstappen weer te geven, hij tikt uit de maat en gaat nog even door als ze

het kereltje al in haar armen houdt. Onder de bezoekers merkten we Vjatsjeslav M.

op, van 1939 tot 1949 en van 1953 tot 1956 minister van buitenlandse zaken. Hij

had Joachim von R. nog gefeliciteerd met de verovering van Nederland. Hij was met

zijn echtgenote, een klein joods vrouwtje, dat van 1948 tot 1953 of daaromtrent

gevangen gezeten had. Nu was hij al enige jaren lang een unperson: zijn portret had

al tien jaar niet meer in de krant gestaan. Hij stond wel in de Winkler Prins, in de

Petit Larousse Ill., maar niet meer in de Kleine Grootslobodische encyclopaedic.

Toen we naar buiten liepen, zei een vrouw vóór ons tegen haar metgezellin: ‘Niemand

herkent hem.’ Het vroor zestien graden. Hij had een bontmutsje op dat zijn oren

onbedekt liet en keek vergeefs rond naar een taxi. Ik overwoog nog hem een lift aan

te bieden, maar ik wilde hem niet in moeilijkheden brengen.

Publieke toiletten waren nergens te zien. In New York is dat nog veel erger.

Engeland is wat dat betreft een prachtig land. In kleine, bijna verlaten dorpen staan

openbare telefooncellen en openbare wc's. Ik zocht naar een schutting of enig

struikgewas waar ik achter zou kunnen neerhurken, maar er was niets.

De grote brug over de rivier doemde op. Daarna was het nog maar enkele minuten.

Maar al vóór de brug ging het mis. Dat gaat anders dan je zou denken. Je zou denken

dat een uit alle macht aangetrokken spier door een grotere kracht overwonnen wordt,

zoals een gewicht door een ander gewicht omhoog wordt getrokken: de gasbel en de

krampen persen die spier open. Maar zo gaat het eigenlijk niet. Als iemand iets uit

alle macht vasthoudt en dat niet meer kan

volhouden, zie je dat hij op een gegeven moment echt loslaat, hoewel hij dat eigenlijk

niet wil. De omstandigheden trekken het ding dat hij vast wil houden niet uit zijn

handen, zijn handen worden niet opengetrokken, nee, hij laat los via een wilsbesluit,

zij het tegen zijn wil, en stort vervolgens bijvoorbeeld in de afgrond. Zo ging het in

mijn geval ook. Het is niet zo dat de ‘scalding hot inferno’ van mijn binnenste zich

met geweld een weg naar buiten baande. Veeleer was het zo dat dit ‘inferno’ mij

dwong om enkele keren heel eventjes de contractie van die sluitspier te verslappen.

Nu moet gij niet denken, lezer, dat dit mij ook maar enige verlichting bracht.

Daartoe waren de hoeveelheden die ontsnapten te gering. Zij brachten alleen nieuwe

ellende. Ik werd gekweld door vragen: hoeveel ben ik kwijtgeraakt? Waar is het

precies gebleven? Zou het door mijn broekspijpen op mijn schoenen vallen? Zien

de voorbijgangers iets? Ruiken zij iets? Ik wilde iedereen wel snel voorbijlopen,

maar dat kon niet.

Onder niet aflatende krampen en elkaar steeds sneller opvolgende ontsnappingen

In document De Tweede Ronde. Jaargang 1 · dbnl (pagina 46-49)