• No results found

De bibliotheek in Nederland kent een rijke historie, die door de historicus Paul Schneiders in twee boeken tot in detail is beschreven (1990; 1997). Een volledig overzicht van die historie voert voor

22 Zo heeft de Boekman Stichting in 2008 een compleet tijdschrift gewijd aan kunst en digitalisering. Boekman 75, Kunst en digitalisering, zomer 2008.

41 deze scriptie te ver, daarom wordt de tijd van kloosterbibliotheken, oude universitaire bibliotheken, Nutsbibliotheken en volksbibliotheken in deze paragraaf achterwege gelaten. Ik concentreer me op de periode rond de eeuwwisseling van 1900 omdat die jaren, volgens Schneider, van fundamentele betekenis zijn geweest voor het Nederlandse bibliotheekwezen. ‘Het zijn de decennia van

vernieuwend elan, expansie, organisatie, professionalisering, modernisering, het begin van samenwerking’ (Schneiders, 1997, p. 170).

De eerste openbare leeszalen in Nederland ontstaan aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw (Ibid., p. 190-192). De oorzaak van deze ontwikkeling kende een belangrijke sociale considerans: ‘Het moderne leven in de westerse wereld op het breukvlak van negentiende en twintigste eeuw eiste eenvoudigweg dat men kon lezen en schrijven. Het waren voorwaarden om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk bestel.’ (Schneiders, 1990, p. 43). Zo werd in november 1891 vanuit de universiteit van Leiden, naar Angelsaksisch voorbeeld, de eerste volksleeszaal opgericht met als doelstelling: ‘de bevordering van de omgang tusschen verschillende kringen der samenleving en bevorderen van de volksontwikkeling.’ (Ibid., p. 48). Dit Leidse voorbeeld werd spoedig door andere steden gevolgd en aan het eind van de negentiende eeuw waren er

vermoedelijk meer dan duizend leeszalen en bibliotheekjes in Nederland (Ibid. p. 51). Deze leeszalen leenden echter nog geen boeken uit. Dit veranderde in september 1899 toen men in Dordrecht een nieuw type bibliotheek oprichtte, waar zowel geleend als gelezen kon worden. De vestiging in Dordrecht wordt daarom gezien als de oudste openbare bibliotheek van Nederland (Ibid., p. 59). Negen jaar later ontwikkelde de leeszaal van Utrecht zich in 1908 tot de eerste echte openbare bibliotheek in de nieuwe stijl. In datzelfde jaar werd de Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken in Nederland opgericht, die we tegenwoordig kennen onder de naam Vereniging van Openbare Bibliotheken in Nederland (VOB).

42 Vanaf 1908 neemt het aantal vestigingen van openbare bibliotheken in Nederland sterk toe (zie figuur 10).23 Volgens het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken (SIOB) dateren de oudste gegevens uit 1915. Toen waren er 31 vestigingen. Zoals uit de grafiek valt af te lezen neemt dat aantal eerst gestaag toe, van 68 vestigingen in 1920 tot 153 in 1950. Vervolgens maakt de openbare bibliotheek een lange periode van forse groei mee tot aan 1990. Maar vanaf 1990 is er een kentering zichtbaar. Dit heeft te maken met de maatschappelijke en technologische ontwikkelingen die in de samenleving zorgen voor een ommekeer, zoals ook in de bovenstaande paragraaf beschreven. Schneiders: ‘De stormachtige ontwikkelingen van de laatste decennia op technologisch, sociaal-cultureel,

wetenschappelijk en politiek gebied hebben ook het bibliotheekwezen ingrijpend veranderd’ (Schneiders, 1997, p. 302). Ten gevolge hiervan werd de traditionele positie van de openbare bibliotheek aangetast, stelt de DSP-groep in retrospectief (Zoutman en Roorda, 2012, p. 48). De staatssecretaris van cultuur geeft daarom in 1999 een stuurgroep24 de opdracht om een

herstructureringsadvies uit te brengen. In 2000 verschijnt dit document, getiteld ‘Open poort tot kennis,’ waarin wordt gepleit voor opschaling naar zogenaamde basisbibliotheken. ‘Al met al kan met recht van een fundamentele stelselherziening worden gesproken’ (Meyer et al., 2000, p. 22). Met de basisbibliotheek komt er een organisatie die in een of meer gemeenten een bibliotheekvoorziening aanbiedt en daarbij centrale gesprekpartner is voor de gemeenten (VOB en VNG, 2005, p. 8). Omdat uit het advies volgt dat herstructurering noodzakelijk is, besluiten drie overheden – VNG, IPO en het OCW – te gaan samenwerken (Koepelconvenant herstructurering openbaar bibliotheekwerk, 2001). Dit leidt tot een bibliotheekvernieuwingsoperatie tussen 2003 en 2007, waarin het aantal

bibliotheekorganisaties drastisch wordt ingeperkt (zie figuur 11). Zoals in de grafiek is te zien daalt het aantal organisaties van 508 in 2001 naar 160 in 2013. Deze ontwikkeling verklaart tevens de (lichte) daling van het aantal bibliotheekvestigingen vanaf 1990 zoals waarneembaar in figuur 10.

Figuur 11. Aantal bibliotheekorganisaties 1995-2013. Gegevens 1997 en 1999 ontbreken. Bron: www.siob.nl

23

De grafiek is opgesteld door het Sector Instituut Openbare Bibliotheken (SIOB) aan de hand van cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS).

24

43 Het SIOB geeft verder aan dat de bezuinigingen die gemeenten zullen doorvoeren vanaf 2010 ertoe kunnen leiden dat het aantal vestigingen nog verder daalt in de toekomst. In het bibliotheekwezen is de gemeente namelijk veruit de belangrijkste subsidiënt (zie figuur 12). In 2012 was gemiddeld 79,2% van de inkomsten van bibliotheken afkomstig van de gemeente. De subsidieverlening aan

bibliotheken is echter geen verplichting voor gemeenten, het is gebaseerd op vrije beleidskeuzes (VNG, 2011, p. 8). Omdat deze bron van inkomsten de laatste jaren op spanning is komen te staan, wordt er door het SIOB en de VOB tegenwoordig veelvuldig onderzoek gedaan naar de recente bezuinigingen (Kasperkovitz, 2011; 2011; 2012). Uit het onderzoek van 2012 volgt dat 80% van de bibliotheken in de periode 2012-2014 te maken heeft met reeds vastgestelde bezuinigingen (Kasperkovitz, 2012, p. 16). In het effect dat deze bezuinigingen hebben op de dienstverlening is, volgens het onderzoek, een tweedeling zichtbaar. ‘Ongeveer de helft van de bibliotheken

concentreert zich op een kwalitatief hoogwaardige centrale bibliotheek en zal hiervoor de komende jaren vestigingen afstoten.’ (Ibid., p. 20). Daar staat tegenover dat de andere helft van de

bibliotheken (45%) er juist voor kiest om zoveel mogelijk vestigingen open te houden. Deze

laatstgenoemde groep is vooral waarneembaar in landelijke streken waar belang wordt gehecht aan de spreiding van vestigingen. Daarnaast blijken bibliotheken ook nieuwe paden in te slaan: ‘Bijna 80% van de bibliotheken is bezig met het ontwikkelen van nieuwe concepten om de bibliotheekfunctie vorm te geven. De digitale bibliotheek speelt hierbij een grote rol.’ (Ibid., p. 5).

Figuur 12. Batenverdeling bibliotheken 2012. Bron: www.siob.nl

Er wordt de laatste jaren echter niet alleen vanuit de sector zelf kritisch gekeken naar de toekomst van het bibliotheekbestel. In april 2008 verschijnt een publicatie van het SCP getiteld: De openbare bibliotheek tien jaar van nu. In dat rapport wordt ingegaan op een ander, maar zeer relevant, punt. ‘Bibliotheekgebruik loopt sinds de jaren negentig terug in alle meetbare vormen: lidmaatschappen, bezoek, leners en uitgeleende boeken’ (Huysmans en Hillebrink, 2008, p. 14). De onderzoekers verklaren dit aan de hand van een aantal ontwikkelingen. Jongere generaties lezen minder en vinden veel van hun informatie op het internet (Ibid., 70). De opkomst van het e-boek en de mogelijkheid van publishing on demand25 hebben een deel van de markt van de fysieke bibliotheek en

25

44 boekhandel opgeëist.26 Daarnaast worden boeken steeds vaker gekocht of cadeau gekregen, in plaats van geleend (Ibid., p. 125). Dit alles leidt Huysmans en Hillebrink tot de vraagstelling of de openbare bibliotheek nog wel een toekomst heeft. ‘De geschiedenis kent veel voorbeelden van organisaties die lange tijd succesvol waren, maar uiteindelijk niet meer in de veranderende tijdsgeest pasten en verdwenen’ (Ibid., p. 151). Zij stellen in hun conclusie dat de missie van de bibliotheek nog altijd actueel is, maar dat zij in een andere gedaante vorm moet krijgen. De openbare bibliotheek is er volgens de onderzoekers van het SCP op gericht om tekortkomingen in de vrije markt te

compenseren. Dit zogenaamde marktfalen verandert echter telkens van gedaante. In de beginjaren van de openbare bibliotheek schuilde de legitimatie van de sector in het vergroten van de

toegankelijkheid van (gedrukte) media en informatie. Tegenwoordig is dit accent verschoven onder invloed van de informatisering. In een zoektocht naar legitimatie voor de toekomst hebben

Huysmans en Hillebrink zich de vraag gesteld wat er zou ontbreken in een wereld zonder openbare bibliotheek (Ibid., p. 182). Als een van de belangrijkste tekortkomingen in zo’n situatie noemen zij (naast ondersteuning bij leren lezen in het primair onderwijs) dat dorpen een van de laatst

overgebleven voorzieningen voor lokale informatie en maatschappelijke ondersteuning kwijt raken. ‘Hoewel internet gemakkelijker niches biedt voor kleinere interessegroepen is er geen garantie dat in een vrije markt voor alle burgers een onafhankelijk, betrouwbaar en pluriform aanbod aan content beschikbaar is.’ (Ibid.) Met andere woorden: de bibliotheek blijft op deze manier een relevant instrument voor overheidsbeleid. De onderzoekers geven toe dat de genoemde tekortkomingen niet noodzakelijkerwijs om een openbare bibliotheek vragen. ‘Feit is wel dat de openbare bibliotheek op grond van de status quo - ze is er nu eenmaal, heeft vooralsnog een groot draagvlak in de

samenleving en voert dergelijke taken nu ook al uit – voor de hand ligt.’ (Ibid.)

Dit is, in het kort, het dilemma waar de openbare bibliotheek zich de laatste jaren mee

geconfronteerd ziet. Een zoektocht naar relevantie in een tijdperk waarin internet steeds belangrijker aan het worden is. In kleine gemeenten slokt de bibliotheek meestal circa 80% van de uitgaven voor cultuur op en is het vaak de enige professionele cultuurinstelling in de regio. Toegepast op dit onderzoek zal het bibliotheekwezen in de casestudies worden benaderd met inachtneming van bovenstaande problematiek.