• No results found

Bezoekers van overige kabinetten

H3 bezoekers van kunstkabinetten

3.2 Bezoekers van overige kabinetten

Vincent had eind zeventiende eeuw de naturaliaverzameling van zijn zwager Anthonie van Breda overgenomen. Een goede keuze; dankzij zijn omvangrijke netwerk en vermogen groeide Vincents

verzameling uit tot een van de grootste naturaliakabinetten van Nederland.168 De diversiteit aan schelpen, insecten, geprepareerde dieren en etnografica oefenden een grote aantrekkingskracht uit op de bezoekers. Net als bij De Wilde werd Vincents verzameling door Burchard vermeld als een van de verzamelingen die men moest bekijken tijdens een bezoek aan Amsterdam.169

Het kan dan ook niet anders dan dat het wederom Von Uffenbach was die al in 1705 een bezoek bracht aan het kabinet waar hij lovende woorden over schreef. Waar hij bij De Wilde een maand nodig had, had hij bij Vincent wel een jaar nodig om het kabinet tot in detail te bekijken.170 Het arrangement van insecten en bloemen maakte een grote indruk op de Duitse bezoeker. Deze creatieve presentatie had Vincent, net zoals De Wilde, te danken aan een kunstzinnige compagnon in huis met wie hij samenwerkte: zijn echtgenote. Volgens Von Uffenbach was zij verantwoordelijk voor de vormgeving van het kabinet. Waar De Wilde veel lofdichten mocht ontvangen op zijn muntkabinet, was het Vincent die gelijke loftuitingen ontving over zijn kunstzinnige naturalia-arrangementen.171 In 1705 verhuisde Vincent zijn kabinet van Amsterdam naar Haarlem, waar hij startte met het

bezoekersboek.

Vincents Mnemosyne telt 3500 namen, een opmerkelijke hoeveelheid in vergelijking met De Wilde en Chevalier. Het boek werd tot 1737 bijgehouden, tot tien jaar na de dood van Vincent. Het grote aantal bezoekers valt te verantwoorden vanuit Vincents motivaties om het kabinet open te stellen. Hij handelde vanuit een ideaal: zijn verzameling was een afspiegeling van Gods schepping en hij zag het openstellen van het kabinet als een ‘godvruchtige daad’.172 Het toegangsbeleid van Vincent illustreert dit ideaal: het kabinet had vaste openingstijden: volgens Von Uffenbach was het twee dagen per week geopend.173 Vincent vroeg entree en hij ontving bij voorkeur grotere groepen. Ook ontving hij ambachtslieden en gezinnen, mannen namen hun echtgenotes en kinderen mee. Minder dan De Wilde achtte Vincent status en sociale achtergrond van belang, zijn ‘collectie moest openbaar zijn, had een didactische functie en diende de godsvrucht te stimuleren.’174 Dit had zijn weerslag op het

bezoekersboek. Iedere bezoeker mocht zijn of haar naam achterlaten in het boek. Dit betekent niet dat zijn bezoekersprofiel volledig afwijkt van De Wilde en Chevalier; ook Vincent ontving vorsten, diplomaten, verzamelaars en met name veel geleerden met een achtergrond in de geneeskunde en botanie. Wat de laatsten betreft, is een directe connectie te zien met de inhoud van het kunstkabinet.

Uit het bezoekersboek blijkt dat er regelmatig meer dan vijf of tien gasten op één dag het kabinet kwamen bekijken. Op het hoogtepunt, zo rond de periode 1717-1727, ontving Vincent gemiddeld 250 bezoekers per jaar. Dit was tevens de periode waarin Vincent vier publicaties uitgaf

168

Jorink, Het Boeck der Natuere, 251.

169

Von Uffenbach, Merkwürdige Reisen Volume 1, XCV.

170

Van Gelder, ‘Liefhebbers en geleerden luiden’, 280.

171

Van Gelder, ‘Liefhebbers en geleerden luiden’, 251, 280.

172

Jorink, Het Boeck der Natuere, 355.

173

Von Uffenbach, Merkwürdige Reisen Volume 1, XCVII.

174

Jorink, Het Boeck der Natuere, 353-354.

over zijn collectie. Hij publiceerde zowel in het Frans, Nederlands als Latijn, ook drukte hij net als Chevalier visitekaartjes om meer ruchtbaarheid aan zijn verzameling te geven.175 Er is hier een direct verband waar te nemen tussen publiciteit en bezoekersaantallen, een soortgelijk patroon is bij De Wilde waar te nemen. Tot 1697 ontving De Wilde gemiddeld 13 bezoekers per jaar. Zoals te zien is in tabel 6 (bijlage 6, pagina 85) stijgen vanaf dat moment de bezoekersaantallen zodra een nieuwe publicatie verschijnt waarin De Wilde wordt genoemd. Hoger dan eenenveertig geregistreerde bezoekers per jaar komt De Wilde echter niet. Het is de vraag of het verschil gelijk getrokken kan worden met de bezoekersaantallen van Vincent op het moment dat De Wilde ook dienaren en echtgenotes had opgenomen in zijn registratie.

Het is slechts gissen en ruim berekend, maar als iedere bezoeker gemiddeld drie personen aanhang mee nam dan ontving De Wilde op zijn hoogtepunt 160 bezoekers per jaar, dat wil zeggen in 1705 en 1711. In de overige jaren ontving hij dan tussen de 50 en zestig bezoekers per jaar. Hoeveel berekeningen hier ook op los worden gelaten, Vincent ontving duidelijk meer bezoekers. Het is dan ook interessanter om na te gaan of Vincent meer bezoekers ontving omdat hij twee dagen per week open was en men zonder afspraak of aanbevelingsbrief naar binnen kon. Dit in tegenstelling tot De Wilde die, zoals Von Uffenbach vertelde, vaak niet beschikbaar was om bezoekers te ontvangen en werkte volgens afspraak en aanbevelingsbrieven. Daarbij kon de roem van Vincents kabinet ook een grotere aantrekkingskracht hebben op bezoekers. Of hadden de bezoekers simpelweg gewoon meer interesse in naturalia? Het zal een combinatie van al deze factoren zijn geweest. Naturalia kende een grote aantrekkingskracht en het kabinet van Vincent werd gelauwerd om de prachtige kunstinstallaties, bovendien was het kabinet van Vincent toegankelijker.

De Wilde had zijn strepen verdiend met zijn oudhedenverzameling en trok hier op zijn manier zijn eigen publiek mee. Wat dat betreft is de vergelijking met de bezoekers van het oudhedenkabinet van Smetius interessanter. Het geeft meer onderbouwing aan het type bezoeker van oudhedenkabinet. Johannes Smetius senior en junior verzamelden net als De Wilde munten en antiquiteiten. Zowel vader als zoon Smetius waren werkzaam als predikant in Nijmegen en koesterden een voorliefde voor archeologie en oudheden. Na het overlijden van Smetius senior (1590-1651) ging de verzameling niet direct over in handen van Smetius junior (1636-1704). Hij was nog te jong; toen zijn vader overleed was hij veertien en lag een studie theologie in Nijmegen en Utrecht nog in het verschiet.176 Zijn moeder bood de verzameling te koop aan, maar het lukte haar niet de verzameling en bloc te verkopen en zo bleef deze in de familie. Pas in 1661, toen Smetius naar Nijmegen terugkeerde, ging hij verder waar zijn vader gebleven was, zo ook met de Index spectatorum antiquitatum, een overzicht van de bezoekers.

175

Jorink, Het Boeck der Natuere, 352.

176

J.M.G.M. Brinkhoff, ‘Het Album Amicorum van Joh. Smetius Jr.’ In: NUMAGA Tijdschrift gewijd aan heden en verleden van Nijmegen en Omgeving Jaargang II. Vol 3. 1955. 68-82. 68; Hans Bots, ‘Het kabinet Smetius, een illustere Nijmeegse bezienswaardigheid, ook tijdens het vredescongres’ In: NUMAGA Tijdschrift gewijd aan heden en verleden van Nijmegen en

Het bezoekersboek van Smetius is niet zozeer een boek, als een lijst waar de namen van de bezoekers werden opgeschreven door de gastheren zelf. De lijst bevat 4000 namen en beslaat de periode 1633-1703. Het bezoekerstype die beide Smetiussen ontvingen is vrijwel identiek aan die van De Wilde: graven, prinsen, hertogen, predikanten, diplomaten, geleerden, oudheidkundigen,

verzamelaars en filologen als Caspar Barlaeus, Isaac Vossius en Nicolaas Heinsius. Smetius senior ontving ook vaak groepen en mannen namen hun echtgenotes of knechten mee op bezoek.177

In de eerste jaren nadat Smetius junior de kunstverzameling op zich had genomen, vertoonde het bezoekersregister geen grote aanloop meer – alleen in de zomermaanden kwamen enkele

bezoekers over de vloer. Van Gelder noemt het bezoek van een Duitse hoogleraar die in 1669 bijna een volle dag in het kabinet verbleef, en in 1671 bracht Europa’s bekendste numismaat, de arts Charles Patin (1633 - 1693), tweemaal een bezoek aan het kabinet. Iemand die De Wilde ook graag in zijn kabinet had willen ontvangen; hij refereert aan ‘Patinus’ in het voorwoord van zijn Selecta

numismata:’Moge dit boek jou bevallen, scherpzinnige Spanhemius, en jou, allerbeste Patinus (..).’178 Na 1674 vonden er enkele gebeurtenissen plaats die de naamsbekendheid van Smetius’ kabinet vergrootten: Patin schreef in zijn reisverslag over het kabinet en in de periode 1676-1679 vond in Nijmegen het vredescongres plaats die er toe leidde dat vele diplomaten in hun vrije tijd een bezoek brachten aan het kabinet. Daarbij bracht Smetius in 1678 een catalogus uit van zijn kabinet, welke hem een recensie opleverde in het Parijse Journal des Savants, het eerste wetenschappelijke tijdschrift van Europa.179 Dat zowel Journal des Savants als Patin aandacht aan Smetius hebben besteed moet het kabinet voor vele liefhebbers en reizigers tot een must see hebben gemaakt.

Smetius ontving gemiddeld dertig tot zestig bezoekers per jaar. Tussen 1696 en 1701 bevond het kabinet zich in een piekperiode met een bezoekersaantal van ruim honderd per jaar. Deze

aantallen, uitgaande van de eerdere berekening, liggen meer op één lijn met De Wilde, maar ook Smetius bereikte bij lange na niet de bezoekersaantallen van Vincent. Opmerkelijk is dat Smetius piekte in de jaren dat De Wilde slechts een klein aantal bezoekers ontving. Dit suggereert dat bezoekers het niet nodig vonden om meerdere oudhedenkabinetten te bezoeken, maar in dit geval bewust kozen voor het kabinet van Smetius. Let wel, dit is een suggestie die gemaakt wordt op basis van de geregistreerde bezoekers. De bezoekers van De Wilde namen toe vanaf 1702/03. Dit kan een gevolg zijn van onder andere de publicatie van Reeland, maar ook omdat Smetius in deze periode minder bezoekers ontving en vanaf juli 1703 zelfs helemaal geen bezoekers meer registreerde. Hij overleed in 1704.180

De Wilde en Smetius trokken vrijwel hetzelfde publiek, veelal onderlegd met de eerder genoemde humanistische achtergrond. Onder de bezoekers vinden we bekende namen: Ezechiel

177

Regionaal Archief Nijmegen, 187 Smetius, Familie, 1617 – 1708. Plaatsingslijst van de collectie Smetius (pater), 1617-1708. Nr.6. "Index spectatorum antiquitatum Smetiana tum inde ad.d. 16 octobris 1633 ad.d. 6 julii 1703 criptus manu Johannes Smetius patris et Johannes Smetius filii"; Brinkhoff, ‘Het Album Amicorum van Joh. Smetius Jr.’, 70.

178

Uit het latijn vertaald: De Wilde, Selecta numismata, 4.

179

Bots, ‘Het kabinet Smetius’, 174.

Spanheim, de classici Jacobus Gronovius en Johannes Graevius, De Wildes toekomstige schoonzoon Tiberius Hemsterhuis, baron Van Wassenaer Obdam, Philipp von Stosch, de dominee Francois Valentijn, Jacob Perezonius en Gisbert Cuper met wie Smetius net als De Wilde en Chevalier correspondentie onderhield.181

Naast het bezoekersregister hield Smetius junior een album amicorum bij waar zowel gasten van het kabinet als studiegenoten en hoogleraren een persoonlijke boodschap in schreven. De inhoud en met name de tone of voice van dit album zijn vrijwel identiek aan die van De Wilde:

‘Bijdragen beperken zich tot de omvang van de toegewezen bladzijde, bestaan doorgaans uit een aantal prijzende woorden in de geijkte Latijnse dedicatiestijl, die Smetius met verheerlijkende superlatieven overladen, en zijn voorzien van

handtekening, plaats en datum. Een enkele nuchterling volstaat met vermelding van zijn naam en beroep. Hier en daar ontmoeten wij een “symbolum”: een korte, kernachtige lijfspreuk, die de schrijver als een wapendevies bij zijn naam plaatst.’182

Smetius gebruikte het album als een traditioneel album amicorum: na zijn afstuderen aan de Utrechtse Universiteit had hij de intentie om naar Frankrijk te gaan voor een peregrinatio academica.183 Voor zijn vertrek bracht hij het werk mee naar afscheidsbezoeken met professoren, predikanten,

theologiestudenten en diverse geleerden in Amsterdam, Leiden en Utrecht alwaar zij iets in het album schreven. Na deze afscheidstour werd er nog sporadisch in het album geschreven. Pas vanaf 1691 verschenen er weer bijdragen in het album. Het ging hier om een combinatie van vrienden en

bezoekers van het kabinet. Onder hen waren Willem Coetier en Romanus Teller, namen die ook bij De Wilde voorkomen. Coetier schreef over Smetius jr. : ‘(..) die als enige onder de Bataven de

schatbewaarder van munten en oude gebruiksvoorwerpen is en die zich zovele verdiensten verwerft tegenover alle geleerden, zowel medeburgers als vreemdelingen.’184 Deze eigenschap kreeg De Wilde ook met grote regelmatigheid toegeëigend in lofdichten en andere inscripties van bezoekers, maar niet van Coetier. Na zijn bezoek in augustus 1692 schreef Coetier:

‘In perpetuam maximae voluptatis memoriam cum hu: manissime a viro praestantisimo Jacobo de Wilde exce: plus inspectione rarisimorum numismatum ad stu: po[r/n]em [usg] recreatus suisset.’185

181

Van Gelder, ‘Liefhebbers en geleerden luiden’, 277.

182

Brinkhoff, ‘Het Album Amicorum van Joh. Smetius Jr.’, 72.

183

Een academische reis naar het buitenland.

184

Brinkhoff, ‘Het Album Amicorum van Joh. Smetius Jr.’, 79-80.

185

De Wilde, Bezoekersboek, 178.

Hij was zeker ook lovend over De Wilde, maar zo’n specifiek compliment als Smetius kreeg was voor hem niet weggelegd. Wat dat betreft had de verzameling Smetius toch een streepje voor op die van De Wilde. Mede dankzij de inspanningen van Smetius senior kende de verzameling een grote bekendheid in binnen- en buitenland. De Wilde en Smetius hadden een gelijksoortig type kabinet, ontvingen hetzelfde type bezoeker en hanteerde een gelijk deurbeleid. Het enige verschil is dat het kabinet Smetius eind zeventiende eeuw een grotere aantrekkingskracht had en meer bezoekers ontving dan De Wilde.

Bezoekersanalyse, eerste conclusies

Uit de vergelijkingen tussen de verzamelaars komen verschillende aandachtspunten naar voren: de hoeveelheid bezoekers, het type bezoeker, de toegankelijkheid en openbaarheid van het kabinet, de bezoekersmotivaties en publiciteit. Het merendeel van deze punten staat in direct verband met elkaar: hoe toegankelijker het kabinet, hoe meer mensen van het kabinet afwisten en hoe meer bezoekers het kreeg. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar de zeventiende-eeuwse kunstverzamelingen in de Republiek waren geslotener dan bovenstaande verzamelaars doen blijken. Van Gelder geeft aan dat vele

boedelbeschrijvingen en verkoopcatalogi blijk geven van verzamelingen waar verder niets over bekend is. Ze worden niet genoemd in reisverslagen of gidsen en er zijn geen catalogi of

bezoekersboeken aanwezig. Dit waren verzamelingen die niet zo toegankelijk waren als die van De Wilde, Chevalier, Vincent of Smetius en alleen binnen een intieme groep van geleerden en liefhebbers bekeken werden.186

Het reishandboek Der Geöffenete Ritter-platz (Hamburg 1707) bevat een tweetal pagina’s over kunstverzamelingen in Amsterdam waarin de auteur zich beklaagt over dit probleem:

‘Wiewohl zu bedauern ist, dass solche Oerter erstlich daselbst nicht beständig sind, hernach dass man den Reisenden nicht leichtlich freyen Access vergönnet, welches in Engelland, Frankreich und Italien weit besser gehalten wird.‘187

Dat de beperkte toegankelijkheid van de kunstkabinetten een grote belemmering vormde voor bezoekers blijkt uit het feit dat de auteur met deze opmerking zijn introductie op Amsterdam opende. Wanneer een bezoeker in Amsterdam een kunstkabinet wilde bekijken, had hij een aanbevelingsbrief nodig of een tussenpersoon die hem in contact kon brengen met de verzamelaar. De inscriptie van de dichter Jan Pluijmer in het bezoekersboek van De Wilde is het meest concrete voorbeeld van zo’n

186

Van Gelder, ‘Liefhebbers en geleerden luiden’, 282.

187

Leonhard Cristoph Sturm, Der Geöffnete Ritter-Platz: Worinnen Die vornehmsten Ritterlichen Wissenschafften und Ubungen, Sonderlich, was bey der Fortification, Civil-Bau-Kunst,

Schiff-Fahrt, Fechten, Reiten, Jagen, Antiquen so wol als Modernen-Müntzen und Medaillen, Hauptsächliches und Merckwürdiges zu beobachten, In Erörterung der nohtwendigsten und gewöhnlichsten Kunst-Wörter, wie auch einer kurtzgefasten Beschreibung, und zierlichen Kupffer-Figuren Denen Liebhabern zum Vergnügen ... an das Licht gestellet werden. / 3 : Des Geöffneten Ritter-Platzes Dritter Theil, Worinnen die Ausführung der noch übrigen galanten Wissenschafften, Besonders was bey Raritäten- und Naturalien-Kammern, Berg-Wercken, Kauffmanschafft und Handlungen, Manufacturen, Künsten und Handwercken, Hauptsächliches und Remarquables zu bemercken vorfället, Welchen beygefügt Eine Curieuse Nachricht von Erfindungen und Erfindern der Wissenschafften, Künste und Handwercken (Hamburg 1707) 159.

bemiddeling: ‘Ik dank u, en heer Brand die mij de toegang gaf tot het kabinet.’188 Dat ook Smetius senior een strikter toegangsbeleid hanteerde, blijkt uit Bots' opmerking over de ‘twee Duitse studenten Arnold Neuman en Aug. Bussius voor wie de toegang tot het museum dank zij de recommandatie van de Leidse Salmasius op 29 mei 1646 (o.s.) mogelijk werd.’189 Het ideaal van Vincent is tekenend voor een andere benadering in het verzamelen en het openstellen van een verzameling voor het publiek. Vincent werd gemotiveerd door het idee dat hij ongelovigen moest wijzen op de hand van God: ‘Wie niet wilde geloven die moest zelf maar kijken, in een kabinet of in de levende natuur.’190 Hij week hiermee af van het traditionele systeem van aanbevelingsbrieven en bezoek op afspraak, zijn kabinet kreeg hiermee een meer open en toegankelijkere uitstraling.191

De hoeveelheid bezoekers die de verzamelaars over de vloer kregen, werd dus niet alleen beïnvloed door interesse vanuit het publiek, maar ook door het toegangsbeleid van de verzamelaar. Wat was de motivatie van de verzamelaar om het kabinet open te stellen voor een publiek? Gaf hij de voorkeur aan oprechte liefhebbers, geleerden en andere vooraanstaande personen zoals blijkt uit de bezoekers van De Wilde en Smetius, of had hij commerciële motieven zoals Chevalier? Deze intenties zijn op te maken uit de eigen activiteiten van de verzamelaars. De Wilde en Smetius handelden vanuit een humanistisch ideaal. Zij richtten zich hiermee uitsluitend op een hoger opgeleid publiek van specialisten en universitair geschoolden. Dit blijkt ook uit hun catalogi en publicaties waar de voertaal uitsluitend Latijn was. Chevalier en Vincent daarentegen publiceerden in het Latijn, Frans en

Nederlands, en maakten visitekaartjes. Daarbij adverteerde Chevalier ook nog eens in de krant. Hij kon hiermee een groter publiek bereiken.

De commerciële benadering is voor een persoon als Chevalier begrijpelijk: hij was winkelier en zijn handel voorzag hem in zijn levensonderhoud.192 Chevalier en Vincent vroegen bovendien entree, in feite een aanwijzing dat ze iedereen toelieten die het zich kon veroorloven. In het geval van Chevalier gaat deze beredenering niet op. Zijn bezoekersboeken tonen dan wel minder vorsten en adellijken maar het gaat nog steeds om mannelijke bezoekers met een hogere sociale en intellectuele achtergrond. De bezoekers van Vincent daarentegen waren wel meer gedifferentieerd. Naast de ‘standaard’ bezoekers ontving hij ambachtslieden, echtgenotes en kinderen. Het gaat hier wel nog steeds om mensen die zich aan de betere kant van de maatschappij bevonden. Waarom Vincent entree vroeg is slechts gissen. Zijn motivaties voor het openstellen van het kabinet tonen geen enkel

winstbejag. Wellicht dat hij een bijdrage vroeg om het kabinet te onderhouden en uit te breiden. Vincent hanteerde bovendien vaste openingstijden. Gezien de eerdere opmerkingen van reizigers geen verkeerd idee; Von Uffenbach probeerde regelmatig bij De Wilde binnen te komen maar deze had het

188

De Wilde, Bezoekersboek, 92.

189

Bots, ‘Het kabinet Smetius’, 175-176.

190

Jorink, Het Boeck der Natuere, 357.

191

Jorink, Het Boeck der Natuere, 352.

vaak te druk. Het gaf ongetwijfeld een meer gestructureerde vorm aan zijn missie en het bood de bezoekers duidelijkheid wanneer ze het kabinet konden bekijken.

De kennisname van het kabinet, dan wel door de gepubliceerde catalogi van de verzamelaars of via free publicity was van belang. Bezoekers moesten van het kabinet afweten om het te kunnen bezoeken. Verzamelaars gaven zelf catalogi of publicaties uit over hun verzamelingen en hun namen verschenen in wetenschappelijke publicaties of overzichten van kunstkabinetten. De verzamelaars profiteerden het meest van mond-tot-mond reclame: anekdotes zoals die van Burchard die de ronde deden of bezoekers die een kabinet hadden bezocht en dit vertelden aan vrienden en kennissen waren