• No results found

4 Voorbij de onderzoeksvragen

5.4 Bevindingen aanvullend op onderzoeksvragen en overstijgend

5.4.1 Aanvullend

Het schoonmaken werd aan het einde van de werkweek gedaan door de medewerkers zelf met eenvoudige middelen. Incidenteel werd

gebruikgemaakt van een hogedrukreiniger. Er werd niet op regelmatige basis industrieel schoongemaakt. Het industrieel schoonmaken vond met name plaats in de periode waarin metingen zijn uitgevoerd, waarbij overschrijdingen van de norm werden geconstateerd. Dat was eind jaren 90, begin 2000, naar aanleiding van het Arbo-incident Twente. Vóór die tijd en ook later zijn geen documenten aangetroffen waaruit is gebleken dat op een reguliere basis metingen van stof- of luchtmonsters naar chroom-6 zijn gevoerd. Met uitzondering van metingen in 2014 door GGD.

Met uitzondering van een enkele respondent uit het management, werd verklaard dat eten en drinken in de werkplaats algemeen voorkwam. Het werd gedoogd maar deels ook bevorderd door de directe leiding van de medewerkers, vanwege de soms grote afstanden tot de kantine. Nadrukkelijk werd door een enkeling binnen het management ontkend dat in de straal- en/of spuitcabines werd gegeten of gedronken.

Vrij algemeen vinden de respondenten de begrenzing van het onderzoek tot chroom-6 en CARC te beperkt om de gezondheidsrisico’s en de ziektebeelden te kunnen verklaren. Er wordt gesteld dat de

medewerkers aan veel meer schadelijke stoffen zijn blootgesteld dan alleen CARC en/of chroom-6. Genoemd worden onder andere asbest, PX-10, stof, uitlaatgassen, accuzuur, diesel, verarmd uranium, hoge temperatuur en Jet Propellant8. De vraag werd dan ook gesteld of de

combinatie van al die stoffen wél de ziektebeelden kunnen verklaren die

kennelijk niet door de afzonderlijke stoffen kunnen worden verklaard. Men verbaast zich ook over de lange duur van het onderzoek, omdat toch al alles in de Verenigde Staten is onderzocht. En er bestaan twijfels over de onafhankelijkheid van het RIVM.

5.4.2 Overstijgend

5.4.2.1 Bestaansonzekerheid

De POMS-sites zijn gebouwd op plaatsen waar in de jaren 80 grote werkeloosheid heerste en die strategisch ook gunstig waren gelegen: aan de oostgrens van ons land en met goede verbindingen via het spoor met de havens van Rotterdam, Antwerpen en Delfzijl. Bij een mogelijke oorlog in de Duitse laagvlakte zouden Amerikaanse troepen snel kunnen worden ingevlogen, waarbij het materieel ‘combat ready and safe’ gereed stond op de POMS-sites. Naast een strategisch project werd het ook als een werkgelegenheidsproject gezien. Veel personeelsleden, ook Direct

Leidinggevenden, hadden een periode van werkeloosheid meegemaakt en waren blij met een aanstelling als burgerpersoneel bij Defensie.

Met het afnemen van de Koude Oorlog-dreiging en de val van de Berlijnse Muur in 1989 werd de noodzaak tot handhaving van de POMS- locaties minder. Echter door levering van materieel tijdens de

Golfoorlog, en onderhoud, reparatie en opslag daarvan, en later de activiteiten in verband met materieel voor de Balkanoorlog, bleven de meeste POMS-sites nog bestaan. In 1994 werd Ter Apel als eerste POMS-site gesloten. De veranderende geopolitieke verhoudingen en de sluitingsscenario’s van de POMS speelden vanaf die tijd een rol op de achtergrond: door het management werd gevreesd dat kostbare

aanvragen voor verbetering van arbeidsomstandigheden het proces van sluiting van POMS-sites zou kunnen versnellen. Door goed te presteren en geen al te hoge eisen aan het niveau van de arbeidsomstandigheden te stellen, werd gehoopt dat de Nederlandse POMS-sites langer konden blijven functioneren dan de sites in Duitsland en België. Bij de

medewerkers leek de angst voor verlies van banen de acceptatie van minder goede werkomstandigheden te vergemakkelijken. ‘Zeur niet, je moet blij zijn dat je werk hebt’ en ‘voor jou tien anderen’ waren

veelgehoorde opmerkingen.

5.4.2.2 Financiële afhankelijkheid van de US Army

De besluitvorming was traag, mede doordat voor iedere uitgave de US Army, die de POMS-sites financierden, zijn fiat moest geven. De taakverdeling tussen de sitemanager en de Amerikaanse

vertegenwoordiger (counterpart: ‘element-commander’) was

problematisch. Zo moest bijvoorbeeld elke kleine aanschaf vooraf door de sitemanager aan deze ‘element-commander’ worden voorgelegd, ook al paste deze in het vooraf vastgestelde en afgesproken budget. Het uitgangspunt van de Amerikanen was dat ze alles financierden. Dat was zelden een groot probleem, maar er moest wel worden aangetoond dat het wettelijk was vereist. Een wettelijk verbod, zoals dat gold voor asbest, was daarom gemakkelijker hanteerbaar dan een grenswaarde zoals die bestond voor chroomverbindingen. De financiering van de infrastructuur was ingewikkeld, voor een deel Amerikaans, voor een deel door de NAVO, en soms probeerde het management van NL-POMS ook geld los te krijgen bij de Landmacht; dat gaf regelmatig problemen. Als bijvoorbeeld een luchtbehandelingskast, of industriële stofzuigers met HEPA-filters besteld moest worden, dan was het op voorhand niet duidelijk waar die moesten worden aangevraagd.

5.4.2.3 Gelaagdheid van Defensieorganisatie

Kennis op het terrein van toxische stoffen die bestond bij een ander krijgsmachtonderdeel, de Koninklijke Luchtmacht, werd niet automatisch gedeeld met de Koninklijke Landmacht. De status aparte van de POMS- sites speelde hierbij ook een rol. Omdat de primaire taak- en doelstelling van NL-POMS was gericht op het Amerikaanse leger in Europa en de financiering ook vanuit de US Army kwam, bestond er een sterke

gerichtheid op de US Army en leken de POMS-sites een stiefkind van KL, althans in de beginfase. Het werd als ‘Onderdeel Onbekend’ ervaren. Nadat de Arbozorg van 1984 tot 1996 voor het Burgerpersoneel op de POMS-sites werd verzorgd door de Rijks Bedrijfsgezondheids- en

Bedrijfsveiligheidsdienst (RBB), werden in 1996 aparte Arbodiensten voor de drie krijgsmachtonderdelen voor zowel militair als burgerpersoneel opgericht. Bij de staf van de Arbodienst KL was expertise aanwezig op toxicologisch en arbeidshygiënisch terrein. Alleen in de periode 1998- 2002, een periode waarin de chroom-6-problematiek actueel was door het Arbo-incident Twente, drong de kennis die op stafniveau van de

Arbodienst KL aanwezig was, beter door in de organisatie. Dit hing samen met het benoemen van een relatiebeheerder van Arbodienst KL voor NL- POMS. Door deze beheerder werden gevraagd en ongevraagd adviezen over het werken met chroom-6 gegeven. In 2009 zijn deze drie

Arbodiensten gefuseerd tot de Arbodienst Defensie, waardoor de schotten tussen deze diensten zijn weggenomen.

5.4.2.4 Veranderend werkaanbod met toenemende arbeidsrisico’s

De POMS-sites werden in Nederland nieuw gebouwd en waren ‘state of the art’ ingericht, met name wat betreft spuitcabines en

straalinstallaties. In de beginperiode, toen de POMS-sites dienden als opslaglocatie van Amerikaans materieel tijdens de Koude Oorlog, was de capaciteit van de spuitcabines en straalinstallaties voldoende. Dat

veranderde in 1990 toen het materieel geschikt moest worden gemaakt voor de Golfoorlog, met veel opdrachten om het legergroene materieel over te spuiten in desert-kleuren vóór verscheping naar de Golfstaten. Ook het opknappen van voertuigen die terugkwamen uit de Golfoorlog was veel intensiever dan tevoren. Hetzelfde patroon herhaalde zich bij de Balkanoorlog. Dit bracht met zich mee dat werkzaamheden die tevoren in daarvoor geschikte ruimtes werden uitgevoerd, nu ook buiten die ruimtes werden gedaan. Het begrip ‘spotpainten’ werd opgerekt en de arbeidsrisico’s namen toe.

5.5 Methodische kanttekeningen bij de Documentanalyse (DA) en