• No results found

Betere verhouding met de samenleving

eigen verantwoordelijkheid

10. Betere verhouding met de samenleving

In hoofdstuk 1 en 2 zagen we dat de meeste jongeren in dit onder-zoek gemengd reageren op de vraag hoe zij het moslim-zijn in Nederland beleven. Enerzijds zijn zij gematigd positief, anderzijds ging er geen gesprek voorbij of de negatieve houding van de samen-leving jegens de islam kwam ter sprake. Het is dan ook niet verras-send dat de behoefte aan steun van de jongeren ook op dit vlak ligt en betrekking heeft op verhoging van de acceptatie van moslims en overbrugging van de kloof.

Acceptatie door contact en informatie

Ondanks de onderlinge verschillen zijn de jongeren unaniem over het feit dat de acceptatie van moslims gering is en dat er van hen een eenzijdig en vertekend beeld bestaat. Enkele groepen voegen daaraan toe dat zij gediscrimineerd worden, vooral op de arbeids-markt. Gevraagd naar de steun waaraan moslimjongeren behoefte hebben is een typerend antwoord dan ook: ‘Voor mij is dat echt wel de volledige acceptatie die je moet hebben van je omgeving. Daar kun je op bouwen. Dat is de basis’. Daarnaast is bescherming door de volksvertegenwoordiging nodig, bijvoorbeeld door ‘weerwoord te geven aan Wilders’. De jongeren merken verder op dat het belang-rijk is een tegenhanger te hebben, zoals Femke Halsema van Groen Links, die zegt ‘moslims zijn een onderdeel van de bevolking, van onze burgers’. Dat geeft een veilig gevoel.

De jongeren menen dat de negatieve bejegening mede het gevolg is van een gebrek aan contact met moslims. Mensen zien en horen alleen maar politici als Wilders en Jami, waardoor een verte-kend beeld over de islam in stand blijft. Er moet meer onderlinge dialoog komen tussen moslims en niet-moslims. Stimuleren van het onderlinge contact is daarbij noodzakelijk, bijvoorbeeld door segre-gatie op scholen tegen te gaan en menging van leerlingen te

bevor- Verwey-Jonker Instituut

deren. In T8 oppert A. (wo) dat er een campagne zou moeten komen waarbij de overheid islamitische jongeren koppelt aan autochtone jongeren en laat uitwisselen.

Het is hoog tijd dat de samenleving beter geïnformeerd raakt over de islam en belangrijke principes ervan, en over het leven van gewone moslims, ‘dat ze zien dat niet alle islamitische vrouwen geslagen worden of weet ik veel wat’. Nederlandse tv-kanalen moe-ten meer uitzenden over de islam, aldus de jongeren in T8. Over het hoe, wat en wie ontspint zich de volgende discussie.

A.: ‘Ik voel me goed wanneer er iets over de islam op de NOS komt, het boeit mij, en ik denk ook dat het de gemiddelde Nederlander boeit om daarnaar te kijken, dat zou veel meer moe-ten gebeuren’. E. en F. (eveneens wo) menen dat het wel gebeurt, maar nog veel met de verkeerde insteek.32E.: ‘In praatprogramma’s zie je te weinig allochtone vertegenwoordigers’. F.: ‘En ook al weten ze veel, er wordt niet naar ze geluisterd’. E.: ‘En de kans dat ze mensen zoals ons selecteren is kleiner dan de mensen die ze selecteren, die eigenlijk weinig over de islam en de gemeenschap weten. En die zetten ze dan in de studio, als een soort ‘excuus-truus’. A.: ‘Bij discussies zie je altijd één soort moslim: Arabieren met een baard! Nooit een ander soort moslimjongeren, mensen zoals wij’. F. pleit voor goede, objectieve documentaires over de islam, die een genuanceerd beeld geven van bijvoorbeeld man-vrouwverhoudingen. G. (opleiding onbekend): ‘Die bestaan niet, dat soort documentaires’. E.: ‘Het is heel stereotiep. Bijvoorbeeld: ze maken een reportage over een getrouwd stel, altijd weer met een importbruid en een baard. Tweeverdienergezinnen zie je niet’.

Inzet van beide kanten

Turkse leden van de kerngroep brengen in dat het probleem aan twee kanten zit. Enerzijds ‘zoeken de media het moslimgeluid niet op maar iemand als Elian’, anderzijds ontbreekt het nog aan een

‘eigen intellectueel geluid’. In de VS en Groot-Brittannië bijvoor-beeld, is de islam meer geïnstitutionaliseerd en wordt op een hoger niveau over de islam gedebatteerd.

B. (werkt, wo-niveau) in M5 vindt dat het te makkelijk is om te kla-gen en zelf niets te doen: misschien is het een idee om zelf een mediacampagne op te zetten die het standpunt van moslims naar voren brengt. M6 noemt ‘een eigen krant’ of een column van mos-lims in een bestaande krant. (Hierop ontspint zich de discussie ‘of dit wel verkoopt’. I. doet daarop het voorstel er een sensatie-ele-ment in te brengen, bijvoorbeeld artikelen over Lonsdale-jongeren, waarop A. de vraag stelt of dit wel islamitisch is). In M7 oppert stu-dent A. dat ‘de hoger opgeleide Marokkanen of moslims de lager opgeleiden moeten helpen door bijvoorbeeld op forums mee te pra-ten’.

Vertegenwoordigers van islamitische achtergrond moeten een plaats hebben in het kabinet, in de tweede kamer, in hogere regio-nen van het bedrijfsleven. Dat zie je nog weinig: er is nog weinig zeggenschap. Dat zou ook helpen, ‘dan wordt duidelijker wat islam is’. F. (wo) denkt dat dat tijd nodig heeft: onze kinderen bereiken dat wel, en misschien een subgroep van onze generatie. A. (wo):

‘Wij zijn de eerste generatie die hier is geboren’. Hij meent wel dat er ook veel demotivatie is omdat mensen tegen barrières oplopen als ze hogerop willen. Ze keren zich dan af van de maatschappij en zijn tegen alles, zoals sommige rapgroepen. ‘Als een overgroot deel zoiets heeft van ‘het gaat toch niet lukken, we zijn er klaar mee’

en een klein deel die wel z’n best doet, dan gaat het niet lukken’.

E. (wo): ‘Nou ja, Rap is wel een manier om je te laten zien. Veel Turken zijn passief, die zie je helemaal niet’. Zijn groepsgenoten stemmen hiermee volmondig in.

De jongeren leggen dus de oplossing niet uitsluitend buiten zich-zelf en de gemeenschap en bij de samenleving. Het moet van beide kanten komen. In M7 bepleit I. (opleiding onbekend) erkenning van moslims in de vorm van een officiële feestdag. De gespreksleider:

‘Grappig dat je dat zegt, want deze discussie is niet eens begonnen door een moslim maar door bisschop Muskens. Deze heeft gezegd:

‘Laten we een van de christelijke feestdagen inleveren, want we hebben er al zoveel. Laten we de moslims een hand uitreiken’. Daar is veel ophef over geweest. Zouden jullie ervoor willen pleiten dat bijvoorbeeld het Suikerfeest als officiële feestdag wordt inge-voerd?’. C. (wo) heeft daar geen behoefte aan en zou niet willen dat Nederlanders omwille van de moslims per se een vrije dag moe-ten hebben.

I. wijst op het Ramadanfestival: een groot succes en bevorderlijk voor de integratie: ‘Door ook van de kant van de moslims duidelijk-heid te scheppen ontstaat er wederzijdse integratie’. Het is goed dat niet-moslims tijdens de Ramadan met moslims mee-eten, aldus H.

(vwo) in T9, maar omgekeerd zou met Kerstmis ‘de christelijke wereld ook initiatieven moeten nemen om zichzelf te laten zien’.

Het is echter duidelijk dat de jongeren vinden dat ook zijzelf als moslims verantwoordelijkheid dragen voor het slaan van de brug. Je moet als moslim net zo goed begrip hebben voor een ander, bijvoor-beeld homoseksualiteit accepteren. Islamitische organisaties moe-ten overbruggende initiatieven nemen, zoals moskee Badr al doet door bijvoorbeeld flyers over lezingen ook aan Nederlanders uit te delen. In enkele groepsgesprekken is het idee geopperd om moslim-jongeren bijeenkomsten te laten organiseren voor niet-moslims. ‘Er zijn al dergelijke debatten, ook op televisie, maar zelf kun je dit ook doen door een zaal te huren en dan vragen van niet-moslims over de islam te gaan beantwoorden’, aldus C. (Turkse, mbo) in M2, en zij vervolgt: ‘Dat we gewoon niet een strijd aangaan van jullie en wij, maar dat we hun vragen wat hen dwars zit en waar ze mee te maken krijgen op straat, werk of school, en dat wij dan uitleggen waarom wij zo doen, wat wij voelen en wat we willen. En dan niet alleen wat wij willen, maar dat we ook kunnen geven. Want het is geven en nemen. En als jij geeft reageren mensen ook anders op je, veel zachter’.

Verder dragen moslims bij aan de wij-zijkloof door een ongenu-anceerde beeldvorming en omdat zij zich evenmin beter informe-ren. In meerdere groepsgesprekken komt aan bod dat moslims meer kennis moeten nemen van de Nederlandse politiek en de werking van de democratie. Zij moeten bijvoorbeeld ‘weten dat er ook een Femke Halsema bestaat’, en andere politici die voor tegengeluiden zorgen.

Steun voor jongeren bij overbrugging van de kloof

Ook voor het overbruggen van de kloof is ondersteuning nodig.

Jongeren kunnen zelf het nodige doen door contacten te leggen en te participeren in sociale verbanden, en daarmee hun beeld te nuanceren en verbreden, zo stellen bijvoorbeeld de Turkse

kern-moslims die succesvol zijn in de bredere maatschappij. Jongeren hebben weinig ambities, mede door het tekort aan juiste voorbeel-den. Er zouden meer moslims in de politiek moeten gaan. Iemand als Marcouch is goed bezig en wekt vertrouwen bij het grotere publiek. Naast een gebrek aan contact is een gebrek aan vertrou-wen de reden dat autochtone jongeren negatief staan tegenover moslims. Moslims moeten actiever zijn in politieke partijen, en die partijen moeten voor hen openstaan.

In M7 kwam het thema van vertegenwoordiging in de politiek eveneens aan de orde, waarbij de mening overheerste dat het moet gaan om participatie in bestaande partijen. Een aparte partij die specifiek opkomt voor de belangen van moslims krijgt minder instemming. De jongeren zijn het er echter roerend over eens dat het belangrijk is ‘dat moslims politiek besef krijgen en gebruik maken van de macht van hun stem’.

Ook jongerenverenigingen zouden contact kunnen bevorderen.

A. (wo) in T8: ‘De overheid zou dat moeten stimuleren, om verschil-lende typen organisaties bij elkaar te brengen zeg maar. Dan zou-den mensen om ons heen zich bewuster zijn van ons geloof en daar-mee rekening kunnen houden. En dan kan ik mijn geloof beter bele-ven’. E. (wo): ‘Maar hier is ook weer het probleem, de meeste men-sen die het beleid maken, misschien niet 100% maar 90%, zijn autochtone mannen van boven de 40. En de kennis ontbreekt bij hen of ze bekijken het anders dan wanneer je een moslim medewerker in dienst hebt’. En helaas kunnen verenigingen op lokaal niveau nauwelijks meer subsidie aanvragen voor activiteiten, aldus E.