• No results found

Sinds de oprichting van KVGV in 1945 is er al heel wat veranderd. Niet alleen de naam van de vereniging en zijn structuren, maar ook de samenstelling van de leden, en misschien nog wel het allerbelangrijkste: de maatschappelijke context waarin personen met een handicap zich in bevinden. Door al deze veranderingen had KVG-Vorming geen zicht meer op wie nu haar leden zijn en wie niet. Daarom was het opportuun voor deze vereniging om het profiel van haar leden te laten analyseren.

Voor het schrijven van een nieuw beleidsplan volstaat het niet om het profiel en de voornaamste kenmerken van je leden te kennen. Daarom ging het gevoerde onderzoek veel verder. In een tweede deel werden vragen gesteld naar de activiteiten en diensten van de vereniging. De hoofdbekommernis was informatie te verzamelen over de bekendheid van de activiteiten en diensten bij de leden, hun participatiegraad en hun mening over het aanbod.

Nog belangrijker was na te gaan waarom sommige leden juist niet aan bepaalde activiteiten deelnamen of van diensten gebruik maakten. Was het een gebrek aan gezelschap of aan assistentie dat het probleem was of lag een mobiliteitsprobleem aan de basis van het niet kunnen doorgaan van de gewenste plannen? Een derde aspect dat werd behandeld is het tijdschrift Handiscoop dat de leden 10 maal per jaar toegestuurd krijgen.

Voor het onderzoek werd een werkgroep samengesteld met daarin enkele vertegenwoordigers van de organisatie. Samen met hen werd gekozen om de schriftelijke post-enquête als onderzoeksmethode aan te wenden. Vooral het grote bereik, de relatief lage kostprijs en de snelle respons brachten samen met een aantal pragmatische overwegingen ons tot deze keuze.

Op basis van een enquête van de verbruikersunie Test-Aankoop over personen met een lichamelijke handicap en ‘De grote Jong-KVG enquête’ over de werking van haar organisatie (een andere vzw onder de grote KVG-koepel) en de tevredenheid van haar leden werd er gestart met het opstellen van een vragenlijst. Het spreekt voor zich dat de noden van de opdrachtgever in de samenstelling van de vragen van groot belang waren. Na het uitvoeren van een aantal proefenquêtes werd de vragenlijst voor een eerste keer verstuurd naar 1056 leden. Deze werden aangeduid door middel van een systematische steekproef. Dit leverde een respons van ongeveer een derde op. Een tweede enquêteringsronde bracht de totale respons

uiteindelijk op 504 bruikbare, goed ingevulde vragenlijsten. Dit wil zeggen dat het totale responspercentage nog hoger ligt dan deze 48 %, wat al een goed resultaat is voor een postenquête met zelfinvullijsten.

Aan de hand van de ingevulde enquêtes en een databestand van KVG-Vorming met daarin informatie zoals leeftijd en geslacht konden we vervolgens beginnen met de profielanalyse.

Zo stelden we vast dat er nauwelijks verschil naar geslacht is binnen de populatie. De respondenten zijn eerder van een oudere leeftijd: volwassenen (45-65 jaar) en bejaarden (65+) vertegenwoordigen respectievelijk 32,3 en 30,4 % van de respondenten. De bejaarden worden in de responspopulatie ondervertegenwoordigd. In de steekproefpopulatie nemen ze namelijk 44,3 % voor hun rekening. Wat betreft de scholingsgraad merken we dat 30,8 % niet over een diploma beschikt. Slechts 6,0 % beschikt over een diploma hoger onderwijs.

Als we kijken naar de aard van de handicap dan zien we dat de meeste respondenten een uitsluitend fysieke of zintuiglijke handicap (44,7 %) hebben. De rest van de responspopulatie kan ingedeeld worden in 3 quasi even grote groepen: een uitsluitend verstandelijke handicap, een meervoudige met vooral verstandelijke handicap en een meervoudige met vooral fysieke handicap. Slechts een kleine groep (1,4 %) heeft te kampen met autisme.

De grootste groep van de respondenten, die de enquête beantwoord hebben, woont in een gezin of met partner (59,8 %). Het percentage dat alleen woont, is bijna even groot als dat van de respondenten die in een (collectieve) voorziening wonen. Meer dan 2/3 van de respondenten woont in een gemeente met een zwakke tot matig functionele verstedelijking.

Gemiddeld 15,6 % van de respondenten wordt in het algemeen niet gehinderd door zijn handicap. Bijna een derde wordt matig gehinderd, gevolgd door ernstig (21,9 %) en zeer ernstig (18,5 %). De respondenten worden door hun handicap het meest gehinderd om een beroepsactiviteit te verrichten: slechts 15,6 % werkt betaald en 19,3 % vrijwillig. Meer dan de helft van de respondenten wordt hiervoor door hun handicap ernstig of zeer ernstig beperkt.

De leden hun algemene gezondheidstoestand ondervindt het minste hinder door hun handicap.

Voor de andere handelingen ligt de mate van beperking gemiddeld ongeveer halverwege tussen matig en ernstig.

Wat betreft de duur van het lidmaatschap van KVG, blijken de meeste leden (38,1 %) meer dan 20 jaar lid te zijn, de tweede grootste groep (17,0 %) is reeds 5 tot 10 jaar lid en slechts 3,0 % is nog geen jaar lid. De respondenten die nog niet zo lang lid zijn wonen eerder in een gezin of met een partner samen. Diegenen die het langst lid zijn wonen relatief meer alleen en behoren tot de hoogste leeftijdscategorieën.

Van al de respondenten is er iets meer dan één derde geen lid van een andere vereniging en een derde is lid van exact één (andere) vereniging. Respondenten die in een collectieve voorziening verblijven of geen diploma bezitten, zijn van veel minder verenigingen lid dan personen die alleen wonen of een opleiding hoger onderwijs achter de rug hebben. Het meest is men lid van een sociaal-culturele vereniging, een andere vereniging (dan KVG) voor personen met een handicap en in iets mindere mate van zijn parochie. Het lidmaatschap van politieke partijen of actiegroepen is veel minder populair.

Het typevoorbeeld van de respondent die lid is van een sociaal-culturele vereniging is de alleenwonende, eerder hoog opgeleide volwassene of bejaarde met een uitsluitend fysieke of zintuiglijke handicap. De leden van een sportvereniging zijn eerder jongeren, en veel minder 65-plussers. De verhouding mannen/vrouwen helt hier sterk over naar de kant van de mannen.

Wat het actief deelnemen aan de activiteiten van een vereniging betreft, bemerken we eenzelfde verdeling als bij het lidmaatschap. Dezelfde verenigingen zijn populair en in dezelfde proporties. Ook hier geldt: hoe hoger de opleiding, hoe meer men aan activiteiten van verschillende verenigingen deelneemt. Diegenen die deelnemen aan activiteiten van een sociaal-culturele vereniging, een politieke partij of van een parochie zijn daarenboven voornamelijk alleenwonend.

Als we de cijfers van lidmaatschap vergelijken met die van deelname aan activiteiten van die vereniging, dan zien we dat de deelname dezelfde trend volgt als het lidmaatschap, alleen liggen de cijfers er ongeveer 5 % lager. Wat de deelname op voorwaarde dat men van de desbetreffende vereniging lid is betreft, zijn er grotere verschillen. Zo is er maar 6,3 % van de respondenten lid van een politieke partij, maar 61,5 % neemt wel actief deel aan de activiteiten ervan. Bij de andere verenigingen is dat heel wat minder: parochie (36,9 %), een andere vereniging voor personen met een handicap (36,7 %) en een sociaal-culturele

vereniging (25,8 %). De leden van een sportvereniging zijn het minst actief; slechts 15,2 % van hen neemt deel aan de activiteiten van de vereniging.

Als we de populatie van KVG-Vorming willen vergelijken met deze in Vlaanderen dan stellen er zich een aantal problemen. Onder meer de leeftijd is een hindernis. Hoewel de gemiddelde leeftijd van de leden van KVG veel lager ligt dan die op het Vlaamse niveau moeten er enkele bedenkingen gemaakt worden. Enkel meerderjarigen die voor hun 65 jaar een handicap hebben worden in Vlaanderen en door het Vlaams Agentschap voor personen met een handicap erkend als personen met een handicap. Ook wanneer we de aard van de handicap willen vergelijken stelt zich het probleem dat er niet hetzelfde kan vergeleken worden. Dit komt omdat de perceptie en de definitie die men hanteert van en voor handicap verschillend is. Zo werkt Vlaanderen met een zelfredzaamheidsschaal en niet met de meer klassieke onderverdeling fysiek-verstandelijk, enkelvoudig-meervoudig. Ook scholingsgraad en leefsituatie zijn niet bekend, omdat deze informatie niet nodig is voor een erkenning te krijgen. Wat we wel kunnen concluderen is dat de verhouding mannen/vrouwen bij KVG hoger ligt dan in Vlaanderen, wat betreft personen met een handicap dan toch.

De tweede hoofdvraag van KVG handelde over haar aanbod en in welke mate de leden daarvan gebruik maken. Het type-voorbeeld van iemand die tot de groep behoort die in drie maanden tijd aan geen enkele activiteit heeft deelgenomen is een bejaarde, alleenwonende vrouw zonder diploma of een diploma van het gewoon lager of middelbaar onderwijs en met een fysieke of zintuiglijke handicap, al dan niet meervoudig.

De mensen met een hoge activiteitsgraad (deelname aan zeven of meer activiteiten) kunnen getypeerd worden door mannelijke jongeren of jongvolwassenen die in een (collectieve) voorziening verblijven. Ondanks dat ze hoofdzakelijk een uitsluitend verstandelijke handicap hebben bezitten zij een diploma hoger onderwijs. Diegenen met een diploma buitengewoon onderwijs zijn in iets mindere mate actief, maar behoren nog steeds wel tot de groep van de actiefste van alle respondenten. Bijna de helft neemt deel aan daguitstappen en de eucharistie of gebedsdienst. Voor de rest zijn ontmoetingsactiviteiten en optredens en/of culturele manifestaties populair.

Van diegenen die niet deelnamen aan een bepaalde activiteit, bleek 52,8 % nog voor geen enkele activiteit concreet plannen gemaakt te hebben, 28,8 % had al voor één tot drie

verschillende activiteiten plannen gemaakt en 18,3 % voor vier of meer. Van de niet-actieven (diegenen die nog aan geen enkele activiteit hebben deelgenomen) heeft er 72,7 % nog nooit plannen gemaakt.

Gemiddeld werden voor de verschillende activiteiten afzonderlijk slechts 23 % plannen gemaakt. Als de respondenten niet deelnemen is dit dus in beperkte mate omdat er een aantal redenen zijn die hen dit verhinderen. De meeste plannen (bij niet-deelname) werden gemaakt voor daguitstappen, meerdaagse reizen en ontmoetingsactiviteiten, het minste voor een cursus of voordracht ivm zingeving of persoonlijke/relationele vorming, het bijwonen van sportwedstrijden en vrijwilligerswerk. Dit zijn tevens de activiteiten waar men het minst aan deelneemt. Van mobiliteit, assistentie, gezelschap en andere problemen was mobiliteit het meest de oorzaak voor het niet uitvoeren van plannen, gevolgd door een gebrek aan assistentie of aan gezelschap.

Van de respondenten die wel deelnamen heeft iets minder dan 2/3e bij geen enkele activiteit problemen ondervonden. Voor 18,6 % waren er wel problemen bij één activiteit en bij 9,7 % bij twee verschillende activiteiten. Vooral bij betaald werk, vrijwilligerswerk en creatieve activiteiten waren er bij deelname problemen. Slechts in 9,0 % van het deelnemen aan een eucharistie of gebedsdienst waren er problemen.

Slechts 16,1 % van de respondenten heeft bij deelname bij geen enkele activiteit hulp (bijvoorbeeld met vervoer) gehad, 48,1 % ontving hulp bij één tot drie activiteiten en 35,8 % bij deelname aan meer dan vier activiteiten. Het minste hulp was nodig bij betaald werk (35,3 %), een cursus of voordracht ivm zingeving of persoonlijke/relationele vorming en vrijwilligerswerk. Meer dan 80 % had hulp nodig bij de activiteiten meerdaagse reizen, daguitstappen en optredens of culturele manifestaties.

Iets meer dan de helft ging naar een activiteit die niet door KVG werd georganiseerd, bij 27,0 % betrof het een deelname aan één KVG-activiteit en 12,7 % nam deel aan twee of drie activiteiten die door KVG ingericht waren. De activiteiten waaraan men heeft deelgenomen die het meeste door KVG georganiseerd werden waren de ontmoetingsactiviteiten, daguitstappen en vrijwilligerswerk. Het bijwonen van sportwedstrijden, sport doen, betaald werk en een cursus of voordracht ivm zingeving of persoonlijke/relationele vorming ging in de minste gevallen van KVG uit.

Uit het onderzoek blijkt dat slechts een klein percentage gebruik maakt van meerdere diensten van KVG. Diegenen die gebruik maken van de diensten zijn hoger opgeleiden en hebben minstens een diploma van het middelbaar onderwijs. Ook de keuze van de activiteiten wordt bepaald door de opleiding. Mensen zonder diploma nemen vooral deel aan Vrijetijdswerking terwijl geschoolden eerder voorkeur hebben voor info-avonden en de website. Volwassenen en bejaarden nemen het liefst deel aan activiteiten van een plaatselijke afdeling terwijl de website de voorkeur geniet bij jongeren en volwassenen. Over het algemeen zijn de deelnemers tevreden over de activiteiten. De meeste kritiek wordt geuit op de sociale dienst GESERBU.

Bij de niet-deelnemers blijken meestal de diensten en activiteiten onvoldoende gekend te zijn.

Om welke redenen nemen mensen die de activiteiten of diensten kennen toch geen deel?

Mobiliteit is blijkbaar een grote hinder bij mensen met een fysieke handicap. Gebrek aan assistentie en/of aan gezelschap vormt in het algemeen geen probleem. Gezelschap is enkel een probleem bij activiteiten van een plaatselijke afdeling of doelgroepwerking. Gebrek aan interesse voor de activiteiten zoals info-avonden, website en de pechdienst VAB blijkt een belangrijke reden te zijn voor niet-deelname, vooral bij mensen met een verstandelijke handicap. Verder zijn er geen andere belangrijke redenen voor geen gebruik te maken van de aangeboden diensten.

Bij gebrek aan reacties op de vraag is het moeilijk om een eenduidig beeld te krijgen of de leden beroep doen op een andere organisatie dan KVG. Indien het toch gebeurt, is het vooral voor de sociale dienst, de vrijetijdswerking, info-avonden en activiteiten van een plaatselijke afdeling of doelgroepwerking dat men beroep doet op een andere organisatie. Meestal gebeurt dit door leden die in een collectieve voorziening wonen.

De leden van KVG worden door middel van het maandblad Handiscoop op de hoogte gehouden van alles wat er leeft rond het thema handicap. De helft van de mensen met een handicap leest het tijdschrift. Meestal wonen zij alleen, genoten een hogere opleiding, hebben een oudere leeftijd en een fysieke of zintuiglijke handicap. Als deze personen het tijdschrift lezen, lijken ze het grotendeels helemaal te lezen. Ze geven de diverse rubrieken dan ook hoofdzakelijk een gunstige beoordeling.

De niet-lezers zijn weinig of niet geschoold, hebben (uitsluitend) een verstandelijke handicap, wonen in een collectieve voorziening en hebben een jonge leeftijd. De voornaamste reden van het niet lezen is het niet kunnen lezen en het gebrek aan interesse.

Het is vooral de omgeving van de jongste leeftijdscategorieën die het tijdschrift lezen.

Meestal lezen zij alle rubrieken en beoordelen ze als goed tot zeer goed. De omgeving die het tijdschrift niet lezen hebben geen tijd en /of geen interesse. Het zij ook deze mensen die geen gebruik maken van de KVG-diensten.

Gezien de grote diversiteit bij de leden is het niet evident om een aanbod uit te werken voor alle personen met een handicap. Het aanbod kan sterk verschillen volgens de regio en de plaatselijke afdelingen . De tevredenheid van de leden is dan ook in sterke mate afhankelijk van de kwaliteit en het succes van de plaatselijke afdeling. Om een duidelijk zicht te krijgen op welke afdeling goed werkt en dewelke niet is verder onderzoek noodzakelijk.

Bibliografie

BAARDA, B., DE GOEDE, P.M. (2001), Basisboek Methoden en Technieken?. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek, Groningen: Wolters-Noordhoff bv, 399 p.

BARTHELDS, J.F., JANSEN, E.P.W.A. (ea) (1989), Enquêteren. Het opstellen en gebruiken van vragenlijsten, Groningen: Wolters-Noordhoff bv, 143 p.

BILLIET, J., LOOSVELDT, G., WATERPLAS, L. (1988), Response-effecten bij survey-vragen in het nederlands taalgebied, Sociologisch Onderzoeksinstituut, Departement Sociologie – Katholieke Universiteit Leuven, 261 p.

BILLIET, J., WAEGE, H. (2003), Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, Antwerpen: De Boeck, 390 p.

BREDA, J., DELEECK, H. (1996), Welzijnszorgplanning. Een kwantitatieve benadering, Brussel, 490 p.

FINK, A., KOSECOFF, J. (1985), How to Conduct Surveys: A Step-by-Step Guide,California:

SAGE Publications Inc., 119 p.

FRANKFORT-NACHMIAS, C. & NACHMIAS, D. (1996), Research Methods in the Social Sciences, New York: St. Martin’s Press, 600 p.

’t HART, H. & VAN DIJCK, J. (ea.) (2003), Onderzoeksmethoden, Amsterdam: Boom, 381 p.

MANGIONE, T. W. (1995), Mail Surveys. Improving the Quality, California: SAGE Publications Inc., 129 p.

MORTELMANS, D. (2003), Een beknopte handleiding: leren onderzoeken (SPSS-versie), MTSO-info 25, 71 p.

RUTS, K. (2006), Inclusiespiegel Vlaanderen. De deelname van personen met een beperking aan de samenleving, Brussel: GRIP vzw, 114 p.

VAN DEN HEUVEL, B. (1993), ‘De schriftelijke tevredenheidsmeting: een instrument dat vorm geeft aan het bewonersgericht denken en doen van een rusthuis. Een praktijkvoorbeeld’

in Hospitalia, Jrg. 37 (nr. 4): 227-231

VERBELEN, J, SAMOY, E. (2005), Vlamingen met een handicap of langdurige gezondheidsproblemen. Een verkennende schets van hun sociale positie en hun situatiebeleving aan de hand van concrete onderzoekscijfers,Brussel: Hendrix NV, 72 p.

VERSCHUREN, P., DOOREWAARD, H. (1998), Het ontwerpen van een onderzoek, Utrecht: Lemma, 203 p.

Bijlagen

Bijlage 01: Enquête

Bijlage 02: Begeleidende brief

Bijlage 03: Herinneringsbrief

Geachte mevrouw/heer,

Alvast bedankt voor uw bereidwillige medewerking.

Om de resultaten vlot te kunnen verwerken, vragen we u graag het volgende:

• Lees elke vraag aandachtig. Er zijn geen juiste of foute antwoorden. Vindt u geen optie die precies overeenstemt met uw situatie of mening? Kies dan de optie die het dichtst in de buurt komt.

• Zet één kruisje in het cirkeltje of vakje dat overeenstemt met uw keuze of dat van toepassing is op uw situatie. Bijvoorbeeld:

OF

Niet Matig Ernstig Zeer

ernstig In welke mate beperkt uw handicap u om u

zelfstandig te verplaatsen?

X

• Als er meerdere antwoorden mogelijk zijn (zoals bij vraag 7, 10, 14, 16a en 17a) wordt dit duidelijk aangegeven. Indien er deelvragen zijn, gelieve dan op al de deelvragen te antwoorden.

• In de vragenlijst wordt met ‘U’ de persoon met een handicap bedoeld. Het is immers naar hun mening dat we in dit onderzoek peilen. Als bijvoorbeeld de ouder van een persoon met een handicap de enquête invult, dan duidt die bij vraag 3 aan welk diploma de persoon met een handicap heeft, en niet welk diploma de ouder bezit.

Uitzonderingen hierop zijn de vragen 15, 16 en 17 over Handiscoop. Bij deze vragen wordt duidelijk gezegd op wie de vraag van toepassing is. (vraag 15a en 16 gaat over de persoon met een handicap, vraag 15b en 17 over de omgeving van de persoon met een handicap)

• Als er bij een vraag de optie ‘Andere: … … …’ tot de antwoordmogelijkheden behoort, en deze is op uw situatie (= de situatie van de persoon met een handicap) van toepassing, is het de bedoeling dat u dit zelf aan- of invult.

Enquêtenummer:

1. Deze vragenlijst wordt ingevuld door

o

U, eigenhandig, zonder hulp.

o

U, maar samen met hulp.

o

ouder(s) van persoon met een handicap.

o

anderen/derden.

2. U (= persoon met handicap) woont …

o

alleen?

o

in een (collectieve) voorziening?

o

in een gezin of met partner?

o

andere (vul zelf aan): … … …

3. Wat is het hoogst behaalde diploma dat U bezit?

o

geen

o

lagere school: gewoon

o

lagere school: buitengewoon

o

middelbaar onderwijs: gewoon

o

middelbaar onderwijs: buitengewoon

o

hoger onderwijs

o

andere (vul zelf aan): … … …

4. U heeft …

o

een uitsluitend fysieke of zintuiglijke handicap.

o

een uitsluitend verstandelijke handicap.

o

een meervoudige handicap, waarvan vooral een fysieke handicap.

o

een meervoudige handicap, waarvan vooral een verstandelijke handicap.

o

autisme.

o

andere (vul zelf aan): … … …

5. In welke mate beperkt uw handicap U … (zet een kruisje in het vakje dat van toepassing is op uw situatie)

Niet Matig Ernstig Zeer ernstig

om u zelfstandig te verplaatsen?

om een beroepsactiviteit te verrichten?

in uw dagelijkse activiteiten?

in uw hobby’s en vrijetijdsbesteding?

in het verzamelen van informatie?

in uw gezondheid in het algemeen?

6. Hieronder volgt een tabel die gaat over de deelname aan bepaalde activiteiten. Gelieve per activiteit de vraag ‘Heeft U de laatste tijd (bv. 3 maanden) deelgenomen aan of bent U aanwezig geweest op … bv. een optreden of culturele manifestatie?’ te beantwoorden.

Indien het antwoord op deze vraag ‘NEE’ is, dan gaat u naar vraag 7. Antwoordt u ‘JA’

op een bepaalde activiteit, dan gaat u hiervoor naar vraag 8.

Heeft U de laatste tijd (bv. 3 maanden) deel-genomen aan of bent U aanwezig geweest op …?

NEE

(ga naar vraag 7)

JA

(ga naar vraag 8)

cursus of voordracht ivm zingeving of persoonlijke / relationele vorming eucharistie of gebedsdienst

creatieve activiteiten (tekenen, knutselen) andere (vul zelf aan):

7. Enkel in te vullen voor de activiteiten van vraag 6 waarop U ‘NEE’ antwoordde. Gelieve voor elk van die activiteiten op de vraag ‘Heeft U hiervoor ooit plannen gemaakt?’ te

7. Enkel in te vullen voor de activiteiten van vraag 6 waarop U ‘NEE’ antwoordde. Gelieve voor elk van die activiteiten op de vraag ‘Heeft U hiervoor ooit plannen gemaakt?’ te