• No results found

Deel III: Empirisch Onderzoek

5. Resultaten

5.1. Beschrijvende statistiek

Voor dit onderzoek zijn de jaarverslagen van 24 Nederlandse hogescholen over 2008, 2009 en 2010 onderzocht. In totaal is van 7 elementen, die tezamen de disclosure-index vormen, de aanwezigheid in de jaarverslagen in kaart gebracht en hieruit is per hogeschool en per jaar een ‘score’ voor de kwaliteit van de risicoverslaggeving gekomen. Allereerst is een enkelvoudige t-toets uitgevoerd om het gemiddelde, minimum, maximum en de standaarddeviatie te berekenen. De uitkomsten zijn in onderstaand figuur (5) weergegeven:

Figuur 5: Score kwaliteit risicoverslaggeving over 2008, 2009 en 2010 Wat opvalt uit bovenstaande figuur is dat de gemiddelde ‘score’ voor de kwaliteit van

risicoverslaggeving in 2008 en 2009 vrijwel aan elkaar gelijk is, maar de hogescholen in 2010 gemiddeld hoger ‘scoren’. In 2010 is, ten opzichte van 2008 en 2009, kwalitatief betere

risicoverslaggeving opgenomen in de jaarverslagen. Dezelfde trend is eveneens terug te zien in de waarde van het minimum, maximum en de standaarddeviatie. De hogescholen hebben daarmee een positieve ontwikkeling laten zien, maar een score van gemiddeld genomen 18 van de 35 punten geeft aan dat er bij de hogescholen nog de nodige ruimte en noodzaak voor verbetering aanwezig is.

Bij alle tabellen in deze paragraaf is gekozen voor een verticale as van 0 tot 30. De reden hiervoor is dat geen enkele hogeschool de maximale score van 35 punten heeft behaald. De onderverdeling in strategische, operationele, financiële en compliancerisico’s is daar de oorzaak van. Geen enkele hogeschool liet deze onderverdeling terugkomen in haar jaarverslag, ondanks dat de beide financieel directeuren die geïnterviewd zijn aangeven dat zij hun risico’s wel onderverdelen in deze categorieën. Er lijkt een verschil te zijn op dit punt tussen de gang van zaken in de praktijk en de informatie die een hogeschool publiceert in haar jaarverslag.

In het vervolg van deze paragraaf zijn de hogescholen gekwalificeerd als ‘groot’, ‘middelgroot’ of ‘klein’ op basis van het aantal studenten dat ingeschreven stond in een bepaald studiejaar, zoals al reeds genoemd in paragraaf 4.3.1. Hieronder en op de volgende pagina is de ontwikkeling van de kwaliteit van de risicoverslaggeving van kleine, middelgrote en grote hogescholen

afzonderlijk weergegeven.

Figuur 6: Ontwikkeling gemiddelde score risicoverslaggeving kleine

hogescholen.

Figuur 7: Ontwikkeling gemiddelde score risicoverslaggeving middelgrote

Figuur 8: Ontwikkeling gemiddelde score risicoverslaggeving grote

hogescholen.

De conclusie die op basis van bovenstaande figuren (6, 7 en 8) getrokken kan worden is dat alle hogescholen, zowel kleine, middelgrote als grote, een positieve ontwikkeling doorgemaakt hebben in de kwaliteit van risicoverslaggeving in hun jaarverslagen. De grootste ontwikkeling is te zien bij de kleine hogescholen. Zij zijn van gemiddeld genomen 14 punten naar gemiddeld genomen 19 punten gestegen in 2010 ten opzichte van 2009. De middelgrote hogescholen werken gestaag aan de kwaliteit van hun risicoverslaggeving door per jaar gemiddeld genomen steeds 2 punten hoger te ‘scoren’. Dit verklaart ook waarom de 2 geïnterviewde financieel directeuren van middelgrote hogescholen, aangaven geen significante wijzigingen en

verbeteringen te hebben aangebracht in het risicobeheersingssysteem, maar continue bezig te zijn met de ontwikkeling van risicomanagement. Deze continue ontwikkeling is terug te zien in de gemiddelde ‘scores’ van middelgrote hogescholen. De grote hogescholen rapporteerden in 2008 de hoogste kwaliteit risicoverslaggeving met gemiddeld genomen 17 punten, maar hebben deze eerste positie niet weten te behouden in de daaropvolgende jaren. Met gemiddeld genomen 18 punten in 2010 staan zij qua kwaliteit gelijk met de middelgrote hogescholen en ‘scoren’ ze gemiddeld een punt lager dan de kleine hogescholen.

Als verklaring voor het feit de grote hogescholen minder snel vooruitgang boeken in de gemiddelde ‘score’ gaf de deskundige van de HBO-raad aan dat grote hogescholen veelal een ‘loggere’/meer hiërarchische organisatiestructuur kennen, waardoor veranderingen minder snel doorgevoerd kunnen worden. De vaak plattere organisatiestructuur van kleinere hogescholen leent zich hier gemakkelijker voor, wat ook terug te zien is in de ontwikkeling van de score van 2009 (14) ten opzichte van 2010 (19).

De hogescholen die in de dataset de hoogste score en daarmee de hoogste kwaliteit risicoverslaggeving publiceren, zijn Avans Hogeschool en Fontys Hogescholen. Avans

Hogeschool scoorde over zowel 2008, 2009 als 2010 30 van de 35 punten. Fontys Hogescholen scoorde in 2008 en 2010 eveneens 30 punten en in 2009 behaalde zij 15 punten.

De hogeschool met de laagste kwaliteit risicoverslaggeving is de Hogeschool van Amsterdam. Zij scoorde in 2008 8 punten, in 2009 0 punten en in 2010 wederom 8 punten. Ook Hogeschool INHolland scoort over het algemeen erg laag. Zij behaalde in de index in 2008 nog 10 punten, maar in 2009 en 2010 scoorde zij 0 punten. Wellicht zijn de fraudezaken waarmee INHolland geconfronteerd is hiervan een oorzaak, waardoor zij ervoor kiest weinig informatie te

Codarts Hogeschool voor de Kunsten heeft de meeste ontwikkeling doorgemaakt in de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Zij scoorde in 2008 5 punten, in 2009 13 punten in 2010 28 punten. Voornamelijk de toename van 2009 naar 2010 met 15 punten duidt op een behoorlijke

verbetering van de kwaliteit van risicoverslaggeving in het jaarverslag.

Tot slot een samenvattende figuur waarin de ontwikkeling van de kwaliteit van de

risicoverslaggeving van kleine, middelgrote en grote hogescholen is weergegeven. In het meest recente jaar van dit onderzoek, 2010, scoren hogescholen gemiddeld 18 van de 35 punten in de disclosure-index. Deze uitkomst geeft aan dat er bij alle hogescholen nog ruimte en noodzaak voor verbetering is om tot een hogere kwaliteit risicoverslaggeving te komen.

Figuur 9: Ontwikkeling kwaliteit risicoverslaggeving over 2008, 2009 en 2010.