• No results found

Beschouwing van de toegevoegde literaire waarde van het onderzoek

In document Schoenmaker, vertrek van je leest! (pagina 72-79)

11. Discussie en aanbevelingen voor verder onderzoek

10.7 Beschouwing van de toegevoegde literaire waarde van het onderzoek

De agentschapstheorie, gespecificeerd voor de medische sector, heeft vanaf het begin van het onderzoek, zoals dat is beschreven in deze scriptie, gediend als sjabloon. Met deze theorie is de onderzochte problematiek ingekaderd en is een stabiel fundament gelegd waarop het onderzoeksmodel zoals beschreven in hoofdstuk drie is opgebouwd. De zes stellingen uit hoofdstuk twee zijn grotendeels afgeleid van deze theorie. Een uiteraard kenmerkend aspect van deze theorie is het bestaan van de agent die als een soort intermediair de koppeling verzorgt tussen vragers en aanbieders. Het handelen van deze persoon heeft geleid tot veel onderzoek maar deze onderzoeken hebben voornamelijk betrekking op de huisarts, en niet op de specialist. Daarnaast heeft het onderzochte handelen van de huisarts (of in een enkel geval de specialist) bij weten van de auteur in deze onderzoeken nimmer betrekking gehad op het verwijsgedrag van de arts zoals dat in dit onderzoek is onderzocht. Weliswaar is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de verwijzing zelf, in bijvoorbeeld de vorm van een verwijsbrief of de accuraatheid van de diagnose, maar de keuze voor een specifieke zorgleverancier lijkt niet te zijn onderzocht. In dat opzicht levert het in deze scriptie beschreven onderzoek twee belangrijke bijdragen aan de wetenschappelijke literatuur aangaande dit onderwerp. Ten eerste is gebleken dat de agentschapstheorie gebruikt kan worden voor het onderzoeken van het handelen van de specialist als agent. De sjabloon van de theorie is gedurende het hele onderzoek bruikbaar gebleken. In samenhang hiermee is enige bevestiging ontstaan van het, vanuit ethisch medisch perspectief, imperfect handelen van de arts. Tenminste, wanneer er van wordt uitgegaan dat het

73 (enige) doel van de arts is het optimaliseren van de gezondheid van de patiënt. In dit onderzoek is gebleken dat de uitwerking van een dergelijke ‘ideaal’ in de praktijk onderhevig is aan verstorende (pragmatische) factoren. Dit besef zou van invloed moeten zijn op het strategisch handelen van zorgleveranciers. Met dit onderzoek is namelijk een aanzet gedaan tot de realisatie van een koppeling tussen het handelen van de arts (als zijnde ‘autonome’, niet in geld geïnteresseerde partij) en de strategische opstelling van een commercieel, klein, zorgbedrijf. Dit is de tweede toevoeging van het onderzoek aan de wetenschappelijke literatuur, daar een dergelijk perspectief, in de (Nederlandse) literatuur door de auteur niet gevonden is.

De positie van de huisarts in het Nederlandse zorgstelsel, is in de literatuur wel beschreven als zijnde die van ‘poortwachter’ die bepaald wie waartoe toegang wordt verleend. Hoewel er officieel geen sprake van is, omdat het de patiënt vrij staat zelf een orthopedisch schoenmakerij te kiezen, kan er naar aanleiding van dit onderzoek gesteld worden dat de artsen/ voorschrijvers in de praktijk deze functie in enige mate wél bekleden. Dit verondersteld dat de in de literatuur (op andere gebieden) ontwikkelde strategieën voor het ontwijken of omgaan met poortwachters relevant zijn voor het ontwikkelen van het hierboven reeds genoemde ‘strategisch perspectief’. Ook deze uitkomst is een relevante bijdrage van het onderzoek aan de wetenschappelijke literatuur.

10.8 Conclusie

Er kan gesteld worden dat er slechts weinig relevante literatuur bestaan aangaande de onderwerpen zoals deze zijn besproken in deze scriptie. De verhouding tussen de patiënt en de arts laat zich omschrijven aan de hand van de agentschapsliteratuur, waarbij de agentschapsliteratuur aangaande de medische sector onderbouwt dat artsen hun functie als agent niet altijd optimaal uitvoeren. De koppeling tussen het bedrijfsleven en de agent lijkt echter afwezig in de literatuur. Weliswaar is het verwijzingspatroon en de kwaliteit hiervan vaak onderzocht, de keuze van een arts te verwijzen naar een specifiek bedrijf of zorgleverancier is dat niet. Dat terwijl de arts, die vaak functioneert als poortwachter, een centraal en derhalve belangrijk persoon is. Het is evident dat het palet aan strategische opties voor (kleine) zorgleveranciers in dit verband nog een onbeschreven blad is, hoewel de marketing literatuur reeds een voorzichtig doorkijkje heeft gegeven.

Een aantal uitgangspunten van het model zoals dat in hoofdstuk drie is ontwikkeld zouden kunnen dienen als uitgangspunt voor nader onderzoek naar de positionering van kleine onafhankelijke zorgbedrijven in in ieder geval de orthopedische schoentechnische sector. De vooraf opgestelde beweringen over de importantie van de factoren ‘contact’ en ‘nabijheid’ en over de voorkeur van artsen om naar zo min mogelijk orthopedische schoenmakerijen te verwijzen (B3a), zouden als beginpunten kunnen worden

74 gebruikt voor nieuw onderzoek. Belangrijker is echter nog om het opgestelde model en de groepen beweringen aan te scherpen en te ontwikkelen tot een beter model. Een aantal beweringen is namelijk niet bevestigd, bijvoorbeeld de veronderstellingen aangaande het gedrag van voorschrijvers/ artsen in AWBZ-zorginstellingen. Tevens is in dit onderzoek meer inzicht ontstaan over de manier waarop bepaalde factoren een rol spelen. Dit is belangrijk omdat het inzicht geeft in de manier waarop met deze factoren omgegaan kan worden. Dergelijke informatie zal moeten worden gebruikt voor de formulering van een onderzoeksmodel dat over meer empirische waarheid beschikt dan het in deze scriptie gebruikte model.

75

11. Discussie en aanbevelingen voor verder onderzoek

Het onderzoek naar de orthopedische schoensector zoals dat in deze scriptie is beschreven, is één van de eerste onderzoeken naar bedrijfsmatige en economische aspecten in deze sector. Het onderzoek is dan ook zeer exploratief van karakter en biedt een aanzet tot veel discussie en wellicht tot verder onderzoek. Met de toenemende marktwerking in de zorg en het eveneens toenemende gewicht van de zorgverzekeraars, wordt de bedrijfseconomische invalshoek in de zorgsector van steeds groter belang. Daar er, met het oog op de explosief stijgende kosten in de zorgsector ten gevolge van de vergrijzing in Nederland, vermoedelijk grote veranderingen zullen plaatsvinden in onder meer de financieringsstructuren, zullen zorgleveranciers zich in toenemende mate moeten bezighouden met de organisatie en strategische focus van hun bedrijfsvoering. Met dit onderzoek is een aanzet gedaan tot de ontwikkeling van een dergelijke focus waarop anderen zullen moeten voortbouwen.

De methodologie die is gekozen impliceert dat er voor aanvang van het onderzoek een aantal tamelijk radicale keuzes gemaakt dienen te worden. Omdat er bij het onderzoek naar nieuwe onderzoeksgebieden weinig relevante literatuur beschikbaar is, is het proces van selectie en afbakening van (deel)onderwerpen bij dit soort onderzoeken zonder precedent. De kans bestaat daarom dat hier fouten, tegenstrijdigheden of andere anomalieën in zullen worden ontdekt. Het gebrek aan concrete cijfers en relevante wetenschappelijke literatuur is als een groot obstakel ervaren. Om te voorkomen dat er onterecht wordt gefocust en relevante gegevens buiten beschouwing worden gelaten was het zaak om het onderzoeksveld breed te aanschouwen. Dit heeft uiteraard gevolgen voor diepte van het onderzoek, die erg beperkt is gebleven.

Bij de formulering van het idee van de relevante partijen in de orthopedisch schoentechnische sector is uitgegaan van een zestal veronderstellingen aan welks waarheid niet is getwijfeld. Het is een stevig fundament gebleken op basis waarvan het onderzoek gestalte heeft kunnen krijgen. Echter, bij de keuze iets voor ‘waar’ aan te nemen, worden alle gevallen waarin de stelling niet houdbaar is irrelevant verklaard. Dat maakt het fundament in zekere zin discutabel. Een goed voorbeeld hiervan is de aanname dat artsen vaak niet slechts een medische indicatie geven, maar een patiënt tevens doorverwijzen. Voor de gevallen waarin dit gedrag zich niet voordoet, zijn de onderzoeksgegevens in grote mate irrelevant. Hoewel uit het onderzoek is gebleken dat het inderdaad aannemelijk is dat artsen vaak doorverwijzen, of de keuze van hun patiënt sturen, is er ook een arts geïnterviewd die zijn patiënten uitdrukkelijk naar hun zorgverzekeraar verwijst voor informatie betreffende de opties. In dit geval vervalt de positie van de arts als dominante factor. De onderzoeksresultaten moeten derhalve in het licht van deze aannamen worden gezien, die overigens wel in grote mate bevestigd zijn tijdens het onderzoek.

76 Hoewel de orthopedische schoenindustrie een specialistische en relatief kleine sector is, kunnen de conclusies en de vergaarde kennis wellicht breder worden ingezet. Het idee van de interactie tussen de artsen, zorgverzekeraars en de zorgleveranciers, de orthopedisch schoenmaker in dit geval, kan wellicht ook worden toegepast op andere zorgsectoren, zoals de orthopedisch instrumentmakerij. Het belang van het verwijsgedrag van de arts wordt onder meer veroorzaakt door de grote mate van specialisme die met het zorgproduct samenhangt. In zorgsectoren waarin de graad van specialisme vergelijkbaar is, kan het ‘idee’ waar vanuit in dit onderzoek is gewerkt, als uitgangspunt dienen.

De onderzoeksresultaten zijn moeilijk te vertalen in harde cijfers en wetten. Dat is een logisch gevolg van de exploratieve aard van het onderzoek. Door de relatief kleine omvang van de groep van geïnterviewden is er geen sprake van een ‘representatieve steekproef’. Daarbij komt nog dat geïnterviewden worden gekenmerkt door een grote heterogeniteit in eigenschappen. Niet alleen is de groep geïnterviewden te verdelen naar professie, ook in die deelgroepen is de verscheidenheid soms groot. De groep van artsen is hiervan het beste voorbeeld. Hierin zijn een orthopedisch chirurg, een revalidatiearts en een fysiotherapeut geïnterviewd die werkzaam zijn in respectievelijk een groot stedelijk ziekenhuis (het UMCG te Groningen), een perifeer ziekenhuis (Het St. Lucas te Winschoten) en een geriatrisch verpleeghuis te Delfzijl. De onderzoeksresultaten laten wat deze subgroep dan ook een grote variabiliteit zien. Enerzijds is dat een kenmerk van het soort onderzoek en derhalve niet persé onprettig, anderzijds doet het afbreuk aan de generaliseerbaarheid van de onderzoeksgegevens en daarmee aan de wetenschappelijke inhoud van de conclusies.

Het gedrag van de arts, dat in dit onderzoek als zeer belangrijk is ervaren, is veelvuldig onderzocht maar nauwelijks in relatie tot de problematiek die in dit onderzoek is behandeld. Wellicht komt het voort uit het feit dat dergelijk gedrag tegen de regels is en derhalve wordt aangenomen als niet bestaand. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen reden is om dat aan te nemen, en derhalve zou het nuttig zijn wanneer hier meer onderzoek naar zou worden gedaan. Het verschil tussen de verschillende soorten artsen zou hierbij moeten worden meegenomen. Verder zou er meer onderzoek gedaan kunnen worden naar de strategische implicaties die aan het gedrag van de arts kunnen worden verbonden. Deze vraag wordt voor zorgleveranciers steeds belangrijker op een markt waar de concurrentie vermoedelijk zal toenemen. Weinig onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van kleine zorgleveranciers op de diverse zorgmarkten.

In het onderzoek is een onderscheid gemaakt tussen ziekenhuizen en AWBZ-zorginstellingen. Er bestaan echter nog andere instellingen waar mensen worden behandeld en/of in verblijven dan deze twee. Te denken valt bijvoorbeeld aan revalidatie-instellingen en private zorginstellingen. De auteur heeft geen

77 inzicht in de relevantie van dergelijke instellingen en bedrijven voor de orthopedische schoentechnische sector. Deze is ook niet gebleken tijdens het onderzoek, maar er is eveneens niet expliciet naar gevraagd. Wellicht zijn er andere bedrijven of instellingen te onderkennen die een belangrijke markt vormen.

Concluderend kan worden gesteld dat dit onderzoek slechts gedaan heeft wat het heeft moeten doen, namelijk inzicht geven in de manier waarop de markt voor orthopedische schoenproducten functioneert en de strategische implicaties voor (kleine) orthopedische schoenmakerijen. Hier is het echter ook bij gebleven. De conclusies zijn met vele onzekerheden omgeven en dienen derhalve met de nodige prudentie te worden behandeld. Onderzoek naar het gedrag van artsen en de mogelijkheden van de zorgleverancier is gewenst. Het in deze scriptie gepresenteerde model kan daarvoor als sjabloon dienen, maar daar de uitgangspunten van het onderzoek op vele punten aangescherpt en verbeterd kunnen worden met de in het onderzoek verworven informatie, zal eerst aandacht moeten worden gestoken in het evolueren van het model.

78

Deel 3

12. Analyse orthopedisch schoenmakerij Ruchti V.o.f. ... 79 12.1 Het bedrijf ______________________________________________________________________ 79 12.2 De SWOT-analyse voor Ruchti V.o.f._________________________________________________ 80 12.3 Conclusie SWOT-analyse __________________________________________________________ 82 13. Strategische aanbevelingen aan orthopedisch schoenmakerij Ruchti V.o.f. ... 83 13.1 Strategisch advies ________________________________________________________________ 83 13.2 Samenvatting strategisch advies _____________________________________________________ 89 Literatuurlijst ... 90

79

12. Analyse orthopedisch schoenmakerij Ruchti V.o.f.

De omgeving van de orthopedisch schoenmakerij Ruchti is reeds in hoofdstuk vier beschreven aan de hand van de PESTEL-analyse en het Vijf-krachten model. Om te kunnen beoordelen op welke wijze het bedrijf hier het beste op in kan gaan teneinde meer patiënten te werven, dient mede te worden geanalyseerd wat de sterkten en zwakten van het bedrijf zelf zijn. De combinatie van de externe omgeving en de middelen in een bedrijf komen samen in de SWOT-analyse. Deze analyse analyseert zowel de interne als de externe omgeving van een bedrijf met het doel de interne sterkten te identificeren om voordeel te kunnen doen met de kansen die er zijn, en om externe bedreigingen te voorkomen terwijl rekenschap wordt gehouden met de interne zwakten (Panagiotou, 2004).

Om een uitspraak te doen over de wijze waarop orthopedisch schoenmakerij Ruchti zijn bedrijfsvoering het beste zou kunnen inrichten, en zijn managementvraag zoals geformuleerd in hoofdstuk twee beantwoord kan krijgen, is er een SWOT-analyse uitgevoerd met dit bedrijf als onderwerp. Dit is met name gedaan op basis van gesprekken met de manager/eigenaar en naar eigen inzicht van de auteur.

Alvorens de SWOT analyse toe te passen op orthopedisch schoenmakerij Ruchti V.o.f. zal het bedrijf en de bedrijfsvoering kort worden geschetst.

In document Schoenmaker, vertrek van je leest! (pagina 72-79)