• No results found

BERTIL OHLIN EN HET ZWEEDS SOCIAAL-LIBERALISME – Niek Kok –

In document RL RL (pagina 52-61)

R

L

Bertil Ohlin als econoom geniet enige internationale bekendheid, maar in deze bijdrage gaat Niek Kok in op Bertil Ohlin als politicus in zijn verzet tegen de sociaaldemocratische hegemonie in Zweden.

Er bestaat een neiging om de politiek van een demo-cratisch land te kenschetsen aan de hand van de re-gerende politieke partij in dat land. Een goed voor-beeld daarvan is ons voor-beeld van de Zweedse politiek. We zien Zweden vaak als de sociaaldemocratische heilstaat, een land waarin de socialisten ongestoord hun programma van gelijkheid en collectivisme konden invoeren en waar we de verzorgingsstaat aantroffen in optima forma. Maar liefst veertig jaar regeerden de socialisten er onafgebroken, van 1936 tot 1976. De meest linkse voormannen waren er

primus inter pares: Per Albin Hansson, Tage

Erlan-der en de markante Olof Palme torenen tot op de dag van vandaag hoog boven de Zweedse politiek. In zijn boek over de sociaaldemocraten in Noorwe-gen en Zweden spreekt de Noorse historicus Francis Sejersted van een sosialdemokratiets tidsalder: een so-ciaaldemocratisch tijdperk.1 Sejersted betuigt dat er in Zweden sprake was van een sociaaldemocratische hegemonie. Die hegemonie heeft ons beeld van de Zweedse politiek bepaald. Het liberalisme is er een doodgeboren kindje, concluderen we.

Nochtans is dat beeld niet helemaal correct. Er valt aan de hegemonie die Sejersted aanduidt het één en ander af te dingen als we, ten eerste, con-stateren dat de meeste kabinetten van Hansson, Er-lander en Palme, minderheidskabinetten waren die niet konden regeren zonder de parlementaire steun van één van de zogenaamde borgerpartier: de con-servatieve Moderaten, de liberale Folkpartiet of de agrarische Centrumpartiet. Als we, ten tweede, onze blik richten op die burgerlijke oppositie in Zweden dan zien we dat de liberale Folkpartiet juist een es-sentiële rol heeft gespeeld in de Zweedse politiek van destijds. De oppositie werd verpersoonlijkt door de voorman van de Folkpartiet, Bertil Ohlin, die in Se-jersteds boek nauwelijks voorkomt. Onterecht, want Ohlin was een politicus van formaat en zonder meer één waar de sociaaldemocraten rekening mee dien-den te houdien-den.

Er is veel geschreven over Ohlins verdienste voor

de economische wetenschap. Hij is vooral bekend van zijn wetenschappelijke studies naar internati-onale handel, waarvoor hij in 1977 de Nobelprijs voor de economie ontving. In zijn doctoraalscrip-tie uit 1924, getiteld Handelns Teori, werkte Ohlin de theorie van de liberale econoom David Ricardo verder uit en kwam zo tot het in de internationale economie nog altijd relevante Heckscher-Ohlin the-orema, dat internationale handel poogt te verklaren aan de hand van de productiefactoren die in een land aanwezig zijn. Het Nobelcomité sprak van een ‘pathbreaking contribution to the theory of interna-tional trade and internainterna-tional capital movements’.2

Als vanzelfsprekend heeft Ohlin zodoende als eco-noom meer internationale aandacht geoogst dan als liberaal politicus. De Zweedse journalist Sven-Erik Larsson produceerde echter een zeer leesbare, doch Zweedstalige biografie over zijn politieke leven, ge-titeld Bertil Ohlin: Ekonom och Politiker. Dit artikel zal dankbaar gebruik maken van Larssons werk om Ohlins politieke verdienste en zijn verzet tegen de sociaaldemocratische hegemonie, te belichten.

Een econoom die politicus wil zijn

Bertil Ohlin werd geboren op 23 april 1899 in Klip-pan, in Skåne. Ohlins vader Elis was daar officier van justitie en publiek deurwaarder. Elis speelde ook een rol in de gemeentepolitiek voor de Moderaten, de conservatieve partij. Hij was zo een zeer voorname persoonlijkheid in Klippan die werd gerespecteerd – maar ook gevreesd. Bertils moeder Ingeborg was echter de hoofdpersoon in zijn opvoeding. Zij had grote belangstelling voor politiek. Ze bewonderde Karl Staaff (1860-1915), die in 1902 de Zweedse liberale partij oprichtte en als premier van 1905 tot 1906 en van 1911 tot 1914 streed voor grootse her-vormingen van het kiesstelsel, alsmede de invoering van algemeen kiesrecht. Staaff inspireerde Ingeborg om zich in te zetten voor het vrouwenkiesrecht en de armen. Op haar beurt was Ingeborg een inspi-ratie voor haar zoon: van jongs af uitte Bertil al de

oktober 2016 (3) ‘Vrijheid met Zekerheid verenigen’ 155

wens om politicus te worden.3

Na het basisonderwijs in Klippan te hebben afgerond, ging Bertil naar het gymnasium in Hel-singborg. Daar deed Ohlin in 1915 examen. Zijn jeugd en schooltijd werden getekend door de roerige politiek van die tijd. Noorwegen wist zich in 1905 van een onwelwillend Zweden af te scheiden. Daar-naast woedde de strijd om het kiesrecht en waren de politieke partijen het hevig met elkaar oneens over het Zweedse defensiebeleid aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Dit alles wierp de Zweedse binnenlandpolitiek in chaos toen koning Gustaaf V op 6 februari 1914 een speech hield waarin hij vroeg om een aanscherping van de Zweedse defen-sie en daarmee het beleid van Staaff sterk bekriti-seerde. Deze speech is de geschiedenis ingegaan als de Borggårdstalet: de toespraak op de binnenplaats. Staaff wees de koning op het feit dat hij zijn poli-tieke voorkeur niet zo publiekelijk naar voren mocht brengen en vroeg hem zijn woorden terug te nemen – maar tevergeefs. De koning hield voet bij stuk. Staaff bood zijn ontslag aan op 17 februari 1914.4

Dit alles maakte een grote indruk op de jonge Ohlin, die was begonnen aan een studie economie in Lund. Ohlin vond dat, indien hij de politiek in wilde, hij iets moest kunnen bijdragen op poli-tiek inhoudelijk gebied. Een studie economie was daar perfect voor. Als student werd Ohlin lid van de links-liberale studentenvereniging Den Yngre

Gubben, (D.Y.G.). Hier vervulde hij op een zeker

moment de functie van secretaris. D.Y.G. trok ook socialisten aan: zowel de marxistische, latere minis-ter van Financiën Ernst Wigforss als de socialisti-sche minister van Buitenlandse Zaken Östen Un-dén waren voorzitter van de vereniging geweest. In 1917, zette hij zijn studie aan de Handelshögskolan in Stockholm voort.

In Stockholm maakte Ohlin met zijn kennis en kunde diepe indruk op de econoom Eli Heckscher. Heckscher nodigde Ohlin uit om lid te worden van de Ekonomiska Klub, een debatgroep voor Stock-holmse economen. De club bestond uit senior-we-tenschappers zoals de beroemde Gustav Cassel en Heckscher zelf, maar ook veelbelovende studenten namen actief deel aan de debatten.5 Door zijn con-tact met Cassel en Heckscher ontwikkelde Ohlins economische zienswijze zich in klassiek-liberale rich-ting. Zo zou hij in de jaren twintig steevast verdedi-gen dat de beste methode om armoede op te lossen, economische groei was. Dit inzicht ontleende hij aan Heckscher en Cassels ideeën. Beide leermeesters waren voor Ohlin essentieel in de totstandkoming van zijn magnum opus: zijn theorie van

buitenland-se handel, het Heckscher-Ohlin theorema.

In Stockholm trad Ohlin ook toe tot het

Frisin-nade Ungdomsförbundet, het Vrijzinnige

Jeugdver-bond, dat verbonden was aan de Folkpartiet. Ohlin had op dat moment echter niet veel tijd over voor politiek: hij was druk met zijn wetenschappelijke vorming en verdiende bij als journalist. De eer-ste helft van de jaren twintig waren tevens Ohlins

Wanderjahre: na in Europa rond te hebben gereisd,

maakte hij in 1922 een lange studiereis naar de Ver-enigde Staten. Hij wilde zich verder ontwikkelen als econoom in Cambridge en Harvard omdat hij daar een betere opleiding kon krijgen.6 In 1924 haalde Ohlin zijn doctoraat met zijn Handelns Teori. Ohlin diende het werk in bij de Economic Journal, maar tevergeefs. In de afwijzingsbrief was er per abuis een notitie van John Maynard Keynes meegestuurd, die het manuscript had gerecenseerd, waarop Keynes had geschreven: ‘This amounts to nothing and should be refused. J.M. Keynes’. Ohlin bewaarde dit briefje: hij koesterde het.7

In 1925 werd Ohlin, als zesentwintigjarige man, aangesteld als professor in de economie aan de universiteit van Kopenhagen. Hier maakte hij een belangrijke ideologische ontwikkeling door en ont-popte zich als sociaal-liberaal. Ohlin liet zich inspi-reren door John Maynard Keynes, die schreef over een new liberalism. Dit nieuwe liberalisme, onder andere bepleit door Lloyd George, sloeg een brug tussen het liberale gedachtegoed enerzijds en het so-cialistische gedachtegoed anderzijds. In The End of

Laissez-Faire uit 1926 deed Keynes de roep om een

liberalisme dat zowel de vrijheid als de veiligheid van mensenlevens moest waarborgen. Dit werd ook het uitgangspunt van Ohlins sociaal-liberalisme: ‘en för-nyelse av liberalismen som tog sikte på de sociala be-hoven och ville förena frihet med trygghet.’8 Ohlin raakte ervan overtuigd dat Keynes’ ideeën een goede aanvulling op het klassiek liberalisme waren en was van mening dat ‘[u]tvecklingen visade alt tydligare att man måste acceptera kravet på ‘planmässig or-ganisation’: De ontwikkelingen van toen lieten zien dat de klassiek liberalen tegemoet moesten komen aan de claims voor een planmatigere economie.9

Een laissez-faire politiek leidde volgens Ohlin, in de nieuwe sociale context, niet meer altijd tot rati-onele uitkomsten en Ohlin accepteerde dat staats-ingrijpen soms, ook als het vrijheid enigszins be-grensde, tot een rationelere en dus winstgevendere economische uitkomst kon leiden. Bovendien dacht hij dat staatsingrijpen vaak ook de persoonlijke vrij-heid juist kon aanvullen. Hij zag geen tegenstelling tussen ‘kravet på frihet och kravet på reglering av

‘Vrijheid met Zekerheid verenigen’ Liberaal Reveil

156

samhällslivet. När den senare fyller sin uppgift ökar den friheten’.10 Oftewel, het was niet tegenstrijdig om te streven naar vrijheid én naar het reguleren van het leven in de samenleving. Dat kon namelijk als taak hebben de vrijheid te bevorderen.

De liberala ramhushållningen – een liberale raamwerkeconomie – was Ohlins sociaal-liberale alternatief voor de socialistische planeconomie. In zo’n raamwerkeconomie was de prioriteit de vrijheid van het individu, maar stelde het raamwerk grenzen aan vrijheid waar deze tot onwenselijke uitkomsten zou leiden. Soms kon ongebreidelde vrijheid name-lijk leiden tot economische malaise zoals tijdens de crisis in de jaren dertig. Het belangrijkste onder-scheid tussen de socialistische planeconomie en Oh-lins ramhushållning, is dat het Ohlin expliciet niet ging om herverdeling. Grootschalige herverdeling was volgens hem niet nodig om de levensstandaard van mensen op te krikken: die zou stijgen door mid-del van economische groei.11

In de jaren dertig rondde Ohlin zijn onderzoek naar internationale handel af. Hij wilde zich vanaf dan bezig gaan houden met actuelere onderwerpen die een praktische, politieke toepassing hadden. In 1929 schreef hij aan Heckscher dat hij terug wil ko-men naar Zweden. Heckscher wist een plaats voor Ohlin aan de Handelshögskolan te regelen, hoewel zijn vroegere professor niet content was met Ohlins ‘bekering’ tot het Keynesianisme.12

Van dissonant tot partijleider

Ondertussen was het sociaaldemocratische tijdperk begonnen. Per Albin Hansson was in 1925 partij-leider geworden van zijn partij Socialdemokraterna. In 1932 formeerde hij zijn eerste kabinet, een ge-heel sociaaldemocratische minderheidsregering. De radicaal-socialistische Ernst Wigforss werd daarin minister van Financiën. Herbert Tingsten, die in 1945 hoofdredacteur van Dagens Nyheter werd, be-schreef dat Wigforss tot de volgende, radicale stel-ling kwam:

‘[I]f there is something to divide up, and if there is the desire to do this to the greatest possible ad-vantage, to create the greatest possible satisfaction, then there is only one rational rule to follow: divide it according to need. That is to say in practice – to divide it evenly […] Wealth side by side with pov-erty means extravagance, because the rich can use the money for superfluous things whilst the poor have the bare necessities […] There is no space for first class passengers in a sailing boat […] Universal suffrage is incompatible with a society divided into

a small class of owners and a large class of unprop-ertied.’13

Wigforss zou van grote invloed zijn op het finan-cieel-economische beleid in Zweden. Het kabinet-Hansson zou vier jaar lang regeren. Na een korte onderbreking formeerde Hansson in september 1936 een tweede kabinet, waarin Wigforss weder-om terugkeerde op de post van Financiën. Met dit kabinet begon de periode van veertig jaar waarin de sociaaldemocraten ongestoord zouden regeren.

Ohlin begon zich meer en meer te oriënteren op de politieke vraagstukken van zijn tijd. Als stukjes-schrijver voor de Stockholm-Tidningen schreef hij over de jaren meer dan 500 artikelen over allerlei politieke kwesties. Hij zou met name felle kritiek le-veren op het socialistische regeringsbeleid. Dit hielp hem enige binnenlandse bekendheid te vergaren. In 1934 werd hij gekozen als voorzitter van de jonge-renorganisatie van de Liberale Partij, de Folkpartiets

ungdomsförbund (FPU). Met zijn medeliberalen

discussieerde Ohlin veel over de liberale ‘angst’ om teveel in te grijpen. Zoals reeds uiteengezet stond Ohlin voor een ingrijpen dat enerzijds zou leiden tot een rationelere, effectievere economie, en anderzijds tot een aanvulling van de individuele vrijheid. De economie moest flexibel zijn – ze moest zich kunnen aanpassen aan actuele ontwikkelingen. Anpassning

efter verkligheten werd Ohlins adagium – aanpassing

aan de werkelijkheid. Een strak gepland, vast econo-misch systeem – zoals Wigforss bijvoorbeeld wilde, ging rechtstreeks tegen Ohlins ideeën in.

Onder zijn voorzitterschap van het liberale jon-gerenverbond formuleerde Ohlin vaak zijn eigen standpunten, soms geheel anders dan de officiële partijlijn van de Folkpartiet. In 1936 schreef Oh-lin als reactie op het beleid van het kabinet-Hanson I, Fri eller Dirigerad Ekonomi (Vrije of Geregelde Economie). Dit was een pleidooi voor zijn sociaal-liberalisme. Hij positioneerde zich zowel tegen het

laissez-faire denken als het verregaande socialistische

staatsingrijpen. Het laissez-faire denken was niet meer van die tijd, zo betoogde Ohlin. Een socialis-tische economie zou aan de andere kant leiden tot malaise. Wigforss wilde een krachtige centrale aan-sturing van de economie en juist daarin zag Ohlin ernstige ongemakken. Ohlin achtte Wigforss niet in staat om economische crises te voorkomen: zijn eco-nomische systeem was te rigide.14

De onafhankelijke koers die het FPU voer onder Ohlins voorzitterschap bleef niet onopgemerkt bij de partijleiding van de Folkspartiet. Ohlin werd op het matje geroepen bij de partijleider, Gustaf

An-oktober 2016 (3) ‘Vrijheid met Zekerheid verenigen’ 157

dersson i Rasjön. Andersson vroeg hem om in het vervolg het partijstandpunt te volgen. Divergentie tussen de Folkspartiet en het FPU zou schadelijk zijn voor de partij, aldus de partijleider. Ohlin reageerde hier fel op. Hij zei dat het FPU niet identiek was aan de Folkspartiet en dat het daarom een ander stand-punt in kon nemen. Beide heren hielden altijd een gespannen relatie. Toch steunde Andersson Ohlin toen deze zich kandidaat stelde voor een zetel in de Riksdag. In 1938 werd hij gekozen als volksver-tegenwoordiger in de Andra Kammaren, de Tweede Kamer. Ohlin bleef in die tijd spelen met de vraag hoe individuele vrijheid, sociale zekerheid en eco-nomische vooruitgang met elkaar verenigd konden worden. Voor Ohlin was er, in een goede samen-leving, harmonie tussen deze drie grondfactoren.15

Ondertussen begon Hitlers Duitsland zijn ex-pansie op het Europese continent. In Zweden werd daarom een kabinet van nationale eenheid gevormd waarin alle politieke partijen meeregeerden, de rege-ring-Hansson III. Met name de sociaaldemocraten, maar ook de centrumpartij, wensten dat Zweden strikt neutraal zou blijven gedurende de Wereldoor-log. Als lid van de Riksdag ergerde Ohlin zich aan de politici die de Zweedse neutraliteit als intrinsiek van belang achtten. Hijzelf zag neutraliteit als een mid-del om buiten de oorlog te blijven en niet als een doctrine; doctrinaire neutraliteit weerhield Zweden ervan om de Noord-Europese grenslanden te helpen – Zweden isoleerde zich zo en dat was volgens Ohlin niet juist. In een rubriek uit 1941 citeerde Ohlin een dichtregel van Verner von Heidenstam die volgens hem de verhouding tussen de Noord-Europese lan-den goed weergaf: ‘Djupt i folkens bröst, i det förteg-na, där brussar ändå alltid brödrasången’16 – ‘diep in de borst van het volk, in de heimelijkheid, daar ruizen nog altijd broederlieden’. Hoewel iedere unie tussen Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden in vroegere tijden was gestrand, voelden zij zich – ‘diep in de borst’ – toch met elkaar verbonden.

Ohlins belangrijkste activiteit als parlementariër in de oorlogsjaren lag op het voor hem zo bekende terrein van de economie. Hij botste geregeld met Wigforss over het financiële beleid. Ze voerden de-batten over de zorgwekkende inflatie: van januari 1940 tot en met de zomer van 1942 waren de le-venskosten met 33 procent gestegen. Ohlin was ook bezorgd om de krimpende staatskas en ging daarom akkoord met de aanzienlijke belastingverhogingen in Zweden gedurende de oorlogsjaren. De debatten tussen Ohlin en Wigforss waren constructief en in-houdelijk zeer sterk. In de wandelgangen werd Oh-lin steeds vaker aangehaald als mogelijke opvolger

van partijleider Andersson i Rasjön. Die opvolging zou geschieden na het partijcongres in 1943, waar Andersson aankondigde het leiderschap van de par-tij neer te willen leggen. In september 1944 volgde Ohlin Andersson op als de politieke leider van de

Folkpartiet en brak Ohlins lange tijd als partijleider

aan. Over Ohlins opvolging van Andersson i Rasjön zei collega-parlementariër Elon Andersson: ‘Bertil Ohlin stod högt över alla konkurrenter och varken i partiets riksdagsgrupp eller bland medlemmarna ute i landet diskuterades något annat namn’17 – Bertil Ohlin torende boven alle andere kandidaten uit en niemand in de parlementaire fractie noch onder de leden van de partij in het land sprak over enig an-dere kandidaat.

Twee dagen nadat hij benoemd was als partij-leider, trad Ohlin toe tot de regering van nationale eenheid als minister van Handel. In die functie raakte Ohlin in conflict met de sociaaldemocraat Tage Erlander over stakingen van communistische metaalmijnwerkers. Erlander wilde de stakende mijnwerkers huursubsidie verschaffen omdat ze, tij-dens het staking, geen loon verdienden. Ohlin was hier niet van gediend. Hij vond dat de staat neu-traal moest blijven in arbeidsconflicten. Ohlin kreeg zijn zin, tot Erlanders verbittering: de huursubsidies zouden er niet komen en de mijnwerkers zouden een half jaar lang blijven staken zonder resultaat. Als minister zorgde Ohlin daarnaast voor een inkrim-ping van de handel met Nazi-Duitsland. Hoewel de Zweedse regering strikt neutraal diende te zijn, was Ohlin fel gekant tegen het nationaalsocialisme en sterk gecharmeerd van de Verenigde Staten.

Ohlin en Wigforss

In het laatste jaar van de Tweede Wereldoorlog raakte het enthousiasme voor een regering van nati-onale eenheid op. De dreiging die eerder uitging van Nazi-Duitsland nam af en de verschillende partijen begonnen wederom hun eigen partijprogramma’s te schrijven. Ohlin werkte mee aan het partijpro-gramma van de Folkpartiet dat onder de titel

Efter-krigstidens samhälle (naoorlogse samenleving) begin

1944 uitkwam. Onder Ohlins leiderschap kreeg de

Folkspartiet een expliciet sociaal-liberaal karakter.

Dat gaf de leider en premier van de sociaaldemo-craten, Per Albin Hansson, goede hoop op lange termijn samenwerking tussen de sociaaldemocraten en de liberalen.18

De sociaaldemocraten presenteerden in 1944 hun eigen politieke programma. Het 27-puntspro-gramma was grotendeels bekokstoofd door Ernst Wigforss en het echtpaar Alva en Gunnar Myrdal.

‘Vrijheid met Zekerheid verenigen’ Liberaal Reveil

In document RL RL (pagina 52-61)