• No results found

Hoofdstuk 2 Algemeen kader

4.1 Berekeningen

Gebruikte notaties en uitleg112

is het aantal levenden van x jaar oud. wordt niet berekend maar is een gegeven. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert elk jaar een zogenaamde

overlevingstafel. De overlevingstafel is een met behulp van statistisch materiaal tot stand gekomen tabel, waarin uitgaande van een fictieve groep levenden van 0 jaar het verwachte aantal levenden na x jaar vermeld wordt. Er is een recursieve relatie tussen en . Hieruit zijn de waarden van de tabellen van het Actuarieel Genootschap (AG) berekend. De

periodesterftetafels van het AG zijn gebaseerd op waarnemingen die door het CBS jaarlijks worden gepubliceerd, maar geven de (toekomstige) sterftekans beter weer. In deze scriptie is uitgegaan van de sterftetafels van het AG, omdat programma's die gebruikt worden om de voorziening van het pensioen in eigen beheer te berekenen (bijvoorbeeld Akkermans en Partners) ook gebruik maken van periodesterftetafels van het AG.

= (1,0 ) .

is in feite het naar geboortejaar “gedisconteerde aantal levenden”. Bij de berekeningen in de levensverzekeringswiskunde wordt gebruik gemaakt van levensverwachtingen en rente ( R ). Deze beide zijn van invloed op de uiteindelijke koopsommen en premies. Dit zou leiden tot een vrij omslachtige berekening, vandaar dat gewerkt wordt met de formule voor . = ∑ .

In de levensverzekeringswiskunde wordt meestal niet uitgegaan van eenmalige uitkeringen en eenmalige stortingen. Dit leidt in de berekeningen tot optelreeksen van . Om dit te verkorten wordt berekend.

In deze scriptie is berekend met behulp van de marktrente of de fiscale rekenrente. Er is niet uitgegaan van tafels die door derden zijn gepubliceerd. Hierdoor zijn bedragen minder afgerond. Ook wordt berekend, zodat ook hier van minder afgeronde bedragen wordt uitgegaan. kan bij benadering gezien worden als een differentiaal van . In is echter

opgenomen (welke gebaseerd is op statistische gegevens) en voor elke x een andere waarde heeft. berekenen door te differentiëren is daardoor niet mogelijk. is daarom berekend door de som van alle te nemen. wordt berekend door min te nemen.

= .

De koopsom (Ks) vertegenwoordigd het bedrag wat nodig is om op 65 jarige leeftijd een levenslange uitkering (U) aan te schaffen voor de pensioengerechtigde. In de berekening is uitgegaan van een jaarlijkse prenumerando rente, dit betekent dat bedragen eenmalig en aan het begin van het jaar worden uitgekeerd.

(U) staat voor de levenslange uitkering of te wel het opgebouwd recht. Het opgebouwd recht is het pensioengevend loon – AOW franchise *2% (opbouwpercentage bij eindloon) * aantal dienstjaren. Deze begrippen zijn in hoofdstuk 3 behandeld.

112Formules en notaties zijn afkomstig uit D.P.G. Van As, J. Klouwen & L.J. Van de Leur, Levensverzekeringswiskunde en pensioencalculaties, Academic service, 1998.

= .

De jaarlijkse premie (JP) is het bedrag wat ieder jaar dient te worden ingelegd om uiteindelijk op pensioenleeftijd (in casu 65 jaar) de koopsom te hebben gespaard. In de berekening is uitgegaan van een prenumerando rente, dit betekent dat bedragen eenmalig en aan het begin van het jaar worden betaald. In de berekening wordt uitgegaan van een persoon die op 30 jarige leeftijd is begonnen met werken en dit blijft doen tot zijn pensioenleeftijd op 65 jaar. In eigen beheer is via de koopsom-methode (paragraaf 3.3) de premie niet, maar de opbouw wel elk jaar gelijk. In de eerdere jaren hoeft minder te worden gestort, omdat deze bedragen nog een lange tijd kunnen oprenten. In de laatste jaren dient meer te worden gestort, omdat deze bedragen bijna niet kunnen oprenten. Een pensioenbeheerder daarentegen hanteert een gelijke premie maar geen gelijke opbouw. Er wordt gebruik gemaakt van een annuïteiten berekening. De premie van het ene jaar komt overeen met de premie van het andere jaar. De benodigde koopsom is onder beide methodes gelijk. Verschillen in premies tussen de jaren door ontstaan doordat rekenrentes, de hoogte van het loon, de AOW inbouw en de GBM/GBV veranderen.

Om de premies van een collectief pensioenfonds te vergelijken met de premies onder eigen beheer wordt in deze scriptie ook voor een pensioen in eigen beheer gerekend met gelijke premies.

De JP wordt op dezelfde manier berekend voor eigen beheer als voor een

werknemerspensioen. Dit betekent dat in de berekening rekening wordt gehouden met een rentecomponent. Bij een werknemerspensioen verlaagt deze rente de premie. Bij een pensioen in eigen beheer verlaagt de rente de premie niet, alleen voor zover de rente wordt gebruikt voor het disconteren van de koopsom. Immers de rente wordt bij een pensioen in eigen beheer niet door een derde opgebracht maar moet door de pensioenuitvoerder zelf worden betaald. Dit is in de berekening van de JP niet meegenomen omdat de premies dan niet vergelijkbaar zouden zijn.

Berekening nabestaanden pensioen (NP)

Het nabestaanden pensioen (NP) bestaat uit een partnerpensioen en een wezenpensioen. De overgang naar een partner is meestal levenslang 70% van het ouderdomspensioen (OP) en de overgang naar kinderen is 14% van het OP tot hun 21ste levensjaar113. Bij het ABP wordt standaard NP opgebouwd, bij het PFZW beperkt. Het ABP hanteert een standaard premie, onafhankelijk van de leeftijd van de partner en het al of niet aanwezig zijn van kinderen. Het NP bij het ABP is om te ruilen voor een hoger OP. Bij het PFZW werd tot 2006 NP

opgebouwd, vanaf 1 januari 2006 is het partnerpensioen voor de helft verzekerd op

risicobasis. De pensioengerechtigde is automatisch verzekerd voor het wezenpensioen. Bij het PFZW wordt beperkt partnerpensioen opgebouwd, dit kan worden aangevuld door OP om te ruilen voor partnerpensioen. Bij een pensioen in eigen beheer zijn er strengere eisen rondom het partnerpensioen (zie paragraaf 3.3.1 ). Een standaardpremie is niet mogelijk.

Om de regelingen van een collectief pensioenfonds te vergelijken met een pensioen in eigen beheer regeling worden twee berekeningen voor eigen beheer gemaakt; een met partner en een zonder partner. Voor het berekenen van het NP onder eigen beheer zijn sterftetafels nodig die “x-y” bevatten tegen de juiste rekenrente. Deze worden niet gepubliceerd. Het NP is daarom berekend met behulp van het computerprogramma van Akkermans & Partners. Er is gekeken hoeveel hoger de koopsom ligt indien er sprake is van een 2 jaar jongere partner.

113De hoogte van het nabestaandenpensioen wordt bepaald door artikel 18a lid 8 sub b en c, art 18b en art 18c Wet LB 1964.

Vervolgens is met dit percentage het NP berekend. Er is geen berekening voor het wezenpensioen gemaakt.

Wet VPL

Bij de invoering van de wet VPL is de opbouw beperkt voor uitkeringen in de periode tussen 60- en 65-jarige leeftijd. Bij het PFZW is dit te zien doordat de OBU/Flex premie verdwijnt. In de berekening voor de premie voor het pensioen in eigen beheer wordt er vanuit gegaan dat de pensioendatum op 65 jaar ligt. De tabellen 4.1 en 4.2 houden alleen rekening met OP en eventueel NP. Er wordt geen overbruggingspensioen opgebouwd, hierdoor vinden er geen aanpassingen in de formules plaats.

Kosten

Collectieve pensioenfondsen werken met premiepercentages. De premiepercentages worden vastgesteld door het bestuur van het collectieve pensioenfonds114. Uit de premie worden ook de kosten (en winstopslag) voor het collectieve pensioenfonds of de verzekeraar gehaald. De kosten van het pensioenfonds115 vormen een onderdeel van de jaarlijkse winstbepaling, maar worden niet benut voor het bereiken van het doelvermogen. Het doelvermogen wordt

opgebouwd met netto premies. De kosten (uitvoeringskosten) bedragen volgens het ABP 2,1% in 2012, of € 86 per deelnemer (onder deelnemer verstaat het ABP werkende mensen die nog pensioen opbouwen en gepensioneerden)116. Bij het PFZW bedragen de uitvoeringskosten 2,56%, of € 82,10 per normverzekerde (gewogen gemiddelde uit 2010)117. De totale pensioen- en vermogensbeheerkosten worden geschat op 20% van de jaarlijkse werkgevers- en werknemersbijdragen118.

Bij een pensioen in eigen beheer vindt de waardering van de verplichting plaats op netto-basis. G.k.g. staat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet toe dat een kosten- en winstopslag in aanmerking wordt genomen119.

Van eindloon naar middelloon.

Begin 2004 ging zowel het ABP als het PGGM, de twee grootste pensioenfondsen in Nederland, over op een middelloonregeling120. Een middelloon regeling verhoogt het

opbouwpercentage van 2% (eindloon) naar 2,25%. De pensioenpremie percentages stegen in 2004. Bij middelloon is 2,25% de maximale opbouw per jaar, minder opbouwen is toegestaan. Hiervan maakt het PFZW gebruik; het premie percentage 2,05% tot 2011, daarna is het

verlaagd naar 1,95%121. Het ABP hanteert bij middelloon ook een opbouwpercentage van 2,05%.

Decennialang was het gebruikelijk dat collectieve pensioenfondsen (waaronder het ABP en het PFZW) zich bij het bepalen van de hoogte van het pensioen lieten leiden door het laatste loon dat een werknemer verdient. Steeds als een werknemer loonsverhoging kreeg, kostte dat het collectief pensioenfonds. Het ABP deed bijvoorbeeld alsof de werknemer dat hogere salaris altijd al verdiende en op basis daarvan premies afdroeg. In werkelijkheid betaalde de

114http://www.abp.nl/over-pensioen/kosten-pensioen/premie.asp

115Een externe verzekeraar heeft een winstoogmerk, een collectief pensioenfonds zoals het ABP en PGGM niet. 116http://www.abp.nl/over-abp/nieuws/2012/bij-abp-lage-kosten-door-schaalgrootte.asp

117http://www.pfzw.nl/over-ons/pers/statements/Paginas/pensioenfonds-zorg-en-welzijn-werkt-goedkoop.aspx 118

http://www.pensioengroepzuid.nl/nl/nieuws/de+jaarlijkse+kosten+van+pensioenfondsen+worden+geschat+op+c irca+ 20+van+de+bijdragen

119 Zo is bepaald in: HR 7 januari 1948, B. 8446, HR 24 maart 1948 B. 8512, HR 18 juni 1958, BNB 1958/237, HR 14 januari 1959 BNB 1959/74, en HR 20 juni 1962, BNB 1962/269, HR 20 maart 1985, BNB 1985/147 120http://vorige.nrc.nl/dossiers/pensioenen/het_pensioen/article1622703.ece

werknemer veel minder premie. Het pensioenfonds betaalde deze backservice122. Dit betekent dat voor een deel van de opgebouwde rechten geen premie is betaald, maar dat dit door andere deelnemers wordt afgedragen en uit de beleggingsresultaten moet worden betaald.