• No results found

Beoordeling gemeentelijke inzet voor leefbaarheid en veiligheid

Hoofdstuk 9 in de landelijke rapportage van de VMR 2007 vormt daarvoor een voorbeeld

2. Leefbaarheid van de woonomgeving

2.5 Beoordeling gemeentelijke inzet voor leefbaarheid en veiligheid

Een verwant onderwerp in de IVM-2008 heeft betrekking op de mening van de burgers over wat op gemeentelijk niveau wordt gedaan aan de leefbaarheid en de veiligheid in de buurt.

Hierover zijn zes stellingen voorgelegd aan alle landelijk/regionale en een deel van de lokale respondenten.

Met de stelling dat de gemeente bereikbaar is voor klachten over leefbaarheid en overlast in de buurt is meer dan de helft van de inwoners (52 procent) het eens of helemaal eens. Bijna de helft (49 procent) is het eens met de stelling dat de gemeente aandacht heeft voor de verbetering van de leefbaarheid en veiligheid in de buurt, en iets minder inwoners 47 pro-cent) stemmen in met de stelling dat de gemeente de buurt informeert over de aanpak van leefbaarheid en veiligheid in de buurt. Met de overige drie stellingen zijn minder inwoners het eens: twee op de vijf inwoners (40 procent) zijn van mening dat de gemeente de buurt betrekt bij hun aanpak van leefbaarheid en veiligheid, rond één op de drie inwoners (33 procent) vindt dan de gemeente reageert op klachten over leefbaarheid en overlast in de buurt. Slechts één op de vier inwoners (26 procent) is het eens met de stelling dat de ge-meente doet wat ze zegt bij het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid in de buurt.

Grafiek 2.9

Oordeel over gemeentelijke inzet voor leefbaarheid en veiligheid van de woonbuurt (% (hele-maal) eens), IVM 2008

20 40 60 80

Is bereikbaar voor klachten over leef baarheid en overlast in buurt

Heef t aandacht voor verbeteren leef baarheid en veiligheid in de buurt

Inf ormeert buurt over aanpak leef baarheid en veiligheid in de buurt

Betrekt de buurt bij aanpak leef baarheid en veiligheid in de buurt

Reageeert op klachten over leef baarheid en overlast in buurt

Doet w at ze zegt bij verbeteren leef baarheid en veiligheid in de buurt

De gemeente...

% (helemaal) eens

Er zijn per regio duidelijke verschillen in het aandeel dat het met deze stellingen eens is. In geen enkele regio is dit aandeel voor alle zes stellingen samen significant hoger dan het landelijke gemiddelde. In Drenthe, Twente, Amsterdam-Amstelland en Zeeland is het aan-deel voor twee of meer stellingen hoger dan gemiddeld; in Midden- en West-Brabant is dit

Centraal Bureau voor de Statistiek 34

voor één stelling het geval. Omgekeerd zijn de inwoners van Haaglanden en Hollands Mid-den het met alle zes stellingen minder eens dan gemiddeld; in Utrecht geldt dit voor drie van de zes stellingen en in Noord- en Oost-Gelderland, Zaanstreek-Waterland, Gooi en Vechts-treek en Brabant-Noord telkens voor één stelling.

2.6 Samenvatting

In dit hoofdstuk staat de leefbaarheid van de woonomgeving centraal en in hoeverre politie-regio’s daarbij afwijken van het landelijke patroon, zoals die in de meningen van de respon-denten van de IVM-2008 als buurtbewoners tot uiting komen. Aan verschillen met eerdere jaren op basis van de IVM wordt vanwege methodologische en organisatorische verschillen in dit kader vooralsnog geen aandacht besteed.

Allereerst komt daarbij de mening van de bewoners aan de orde over de aanwezigheid en de staat van fysieke voorzieningen in de buurt. Verder is nagegaan hoe mensen zich be-trokken voelen bij hun woonbuurt, of zij zich persoonlijk hebben ingezet voor de verbetering ervan, en wat hun oordeel is over de ontwikkeling van hun woonbuurt. Ook is hun gevraagd een rapportcijfer te geven voor de woonomgeving, de leefbaarheid en de veiligheid van hun buurt. Verder is aan alle landelijk/regionale en een deel van de lokale respondenten een zestal stellingen voorgelegd over de inzet van de gemeente voor de leefbaarheid en veilig-heid in de buurt.

Landelijke resultaten

Met vier van de vijf stellingen over fysieke voorzieningen in de buurt (wegen en paden zijn goed onderhouden, parken en plantsoenen zijn goed onderhouden, buiten is het goed ver-licht, goede speelplekken voor kinderen) is meer dan de helft van de respondenten het eens. Alleen met de stelling dat er goede voorzieningen voor jongeren zijn is slechts één op de vijf het eens.

Ook met vier van de zes stellingen over sociale cohesie in de buurt is het merendeel van de inwoners het eens (tevreden over de bevolkingssamenstelling, mensen gaan prettig met elkaar om, voelen zich thuis bij de mensen) of oneens met de negatief geformuleerde stel-ling hierover (mensen kennen elkaar nauwelijks). Met twee stelstel-lingen (gezellige buurt met veel saamhorigheid, veel contact met andere buurtbewoners) is minder dan de helft het eens. Uitgedrukt in een schaalscore van 0 (geen cohesie) tot 10 (sterke cohesie) bedraagt het landelijke gemiddelde 6,3.

Rond één op de zes inwoners geeft aan dat zij zelf actief zijn geweest om de buurt te verbe-teren. Het aandeel inwoners dat vindt dat de buurt in het afgelopen jaar is vooruitgegaan is vrijwel even groot als het aandeel dat vindt dat die is achteruitgegaan.

Zowel de woonomgeving als de leefbaarheid van de eigen buurt wordt landelijk gewaar-deerd met een rapportcijfer van 7,4; de veiligheid in de buurt wordt met een 7,0 beoordeeld.

Over de gemeentelijke inzet voor de leefbaarheid in de buurt – voor zover gevraagd – vindt rond de helft of meer van de burgers dat de gemeente bereikbaar is en aandacht heeft voor klachten over leefbaarheid en overlast in de buurt. Daarentegen is slechts één op de vier van mening dat de gemeente doet wat ze zegt bij het verbeteren ervan.

Regionale verschillen

In Zaanstreek-Waterland, Amsterdam-Amstelland, Hollands Midden en Limburg-Zuid wor-den twee of meer fysieke voorzieningen in de buurt als minder dan gemiddeld beoordeeld;

in Haaglanden geldt dit voor alle vijf voorzieningen.

De sociale cohesie is in de (overwegend minder stedelijke) regio’s Fryslân, Drenthe, IJssel-land, Twente, Noord- en Oost-GelderIJssel-land, Noord-Holland-Noord, ZeeIJssel-land, Brabant-Noord en Limburg-Noord hoger dan het landelijke gemiddelde; in de (overwegend meer stedelijke) regio’s Utrecht, Kennemerland, Amsterdam-Amstelland, Haaglanden, Rotterdam-Rijnmond, Limburg-Zuid en Flevoland is dit lager dan gemiddeld.

Het aandeel inwoners dat zelf actief is geweest om de buurt te verbeteren is in Limburg-Zuid lager dan het landelijke gemiddelde.

In Drenthe, IJsselland, Twente, Kennemerland en Amsterdam-Amstelland is het verschil tussen het aandeel inwoners dat vindt dat de buurt is vooruitgegaan en het percentage dat vindt dat die juist is achteruitgegaan groter dan het verschil op landelijk niveau; in Zaan-streek-Waterland, Haaglanden, Hollands Midden en Rotterdam-Rijnmond is dit juist minder dan het landelijke verschil.

Het gemiddelde rapportcijfer voor de woonomgeving, de leefbaarheid en de veiligheid in de buurt is in de regio’s Drenthe, IJsselland, Twente, en Oost-Gelderland, Noord-Holland-Noord en Gooi en Vechtstreek telkens hoger dan gemiddeld; in Amsterdam-Amstelland, Haaglanden en Rotterdam-Rijnmond is dit telkens lager dan het landelijke ge-middelde.

De beoordeling van de gemeentelijke inzet voor de leefbaarheid van de buurt is in Drenthe, Twente, Amsterdam-Amstelland en Zeeland op meerdere aspecten hoger. In Utrecht, Haag-landen en Hollands Midden is dit lager dan het landelijke gemiddelde.

Centraal Bureau voor de Statistiek 36

3. Buurtproblemen

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk gaat het over door de inwoners ervaren problemen in de buurt waar zij wo-nen. Van 25 problemen is gevraagd of die volgens de respondenten in hun eigen woonbuurt vaak, soms of (bijna) nooit voorkomen. Deze buurtproblemen kunnen in een aantal sub-groepen worden onderscheiden, zoals fysieke verloedering, dreiging en sociale overlast, overlast van vermogensdelicten en verkeersoverlast. Ook is gevraagd welke van deze pro-blemen volgens de respondenten met voorrang zouden moeten worden aangepakt. De mate waarin dergelijke problemen in de buurt worden ervaren kan een rol spelen bij de onveiligheidsgevoelens van burgers.

Vergeleken met de VMR is dit onderwerp in de IVM aanzienlijk uitgebreid. In de VMR was het aantal voorgelegde buurtproblemen beperkt tot veertien, en werd niet gevraagd welke problemen volgens de respondenten met voorrang zouden moeten worden aangepakt9.