• No results found

De begrippen criminaliteit, antisociaal gedrag en agressie Antisociaal gedrag komt in vele vormen voor. Het kan gaan om ernstige

In document De hersenen in beeld (pagina 33-38)

gewelddadige delicten, mishandeling, diefstal, om roekeloos of agressief gedrag in het verkeer, maar ook om lichtere delicten zoals vernieling en vandalisme. Verder kan worden gedacht aan pesten, intimidatie, opstan-dig gedrag en het bezorgen van overlast in buurten.

In de neurobiologische onderzoeken die hierna aan de orde zullen komen kunnen globaal drie verschillende manieren worden onderscheiden waarop antisociaal gedrag wordt gedefinieerd. Dit zijn 1) het overtreden van wettelijke of sociale normen, agressief of gewelddadig gedrag, 2) diag-noses van psychische stoornissen zoals de antisociale persoonlijkheids-stoornis, of 3) persoonlijkheidstrekken die gerelateerd zijn aan agressief of regelovertredend gedrag.

Criminaliteit of regelovertredend gedrag

Crimineel gedrag is het overtreden van in de wet vastgelegde en sociale normen. Welke gedragingen als crimineel worden omschreven kan in plaats en tijd verschillen. Er zijn wel enkele sleutelbegrippen te onderken-nen bij de omschrijving van het concept criminaliteit. Dit zijn: 1) schade;

34 De hersenen in beeld

pelijke reactie (Henry, 2001). ‘Schade’ moet breed worden opgevat en heeft betrekking op de aard, ernst en mate van materiële en immateriële schade en het type slachtoffer. ‘Consensus’ verwijst naar de mate van sociale over-eenstemming over de vraag of schade is toegebracht. Met ‘officiële maat-schappelijke reactie’ wordt bedoeld het bestaan van strafwetgeving die specificeert in welke gevallen een schadeveroorzakend handelen kan wor-den bestempeld als strafbaar en hoe daartegen wordt opgetrewor-den. De drie dimensies zijn door de eeuwen heen in verschillende rechtswetenschap-pelijke en criminologische tradities in wisselende mate benadrukt. Zo is er bijvoorbeeld debat over de vraag of bepaalde vormen van gedrag die aan-zienlijke schade veroorzaken zoals ernstige mishandeling, universeel als crimineel gedrag kunnen worden aangemerkt.

In de onderzoeken over neurobiologische factoren en crimineel gedrag wordt criminaliteit veelal geoperationaliseerd als het plegen van geweld-dadige delicten zoals moord, doodslag, mishandeling en vernieling. De nadruk ligt in mindere mate op niet-gewelddadige delicten. Onderzoeken naar neurobiologische factoren en fraude of diefstal bijvoorbeeld, zijn niet gemakkelijk te vinden. Wel benadrukken verschillende wetenschappers dat individuen met persistent crimineel gedrag, vaak niet maar één type criminaliteit plegen, maar meerdere vormen van normoverschrijdend en crimineel gedrag vertonen (Moffitt, 2005; Buikhuisen, 2007). In crimi-nologisch onderzoek wordt telkens een relatief kleine ‘harde kern’ van jeugdigen en volwassenen gevonden die verantwoordelijk is voor meer dan de helft van de delicten (zie voor een overzicht o.a. Piquero, Farrington & Blumstein, 2003).

Agressief of gewelddadig gedrag

Een gangbare omschrijving van menselijke agressie is ieder gedrag gericht tegen een ander individu met het onmiddelijke doel om schade te veroor-zaken. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat de dader moet beseffen dat het gedrag de ander schade zal doen, en dat de ander dit wil vermijden (o.a. Anderson & Bushman, 2002). Een in de forensisch psychiatrische lite-ratuur gebruikte definitie van gewelddadig gedrag is: het opzettelijk toe-brengen van fysieke of psychische schade aan anderen dan wel een poging daartoe of het dreigen daarmee (o.a. Philipse, De Ruiter, Hildebrand & Bouman, 2000). Er bestaan veel verschillende definities en indelingen van agressief gedrag. Zo zijn er bijvoorbeeld classificatiesystemen waarin ‘normale’ en ‘abnormale’ of ‘ontsporende’ agressie worden onderschei-den (o.a. Haller & Kruk, 2006). Het criterium daarbij is of agressief gedrag gebonden blijft aan bepaalde regels, zoals het stoppen van dit gedrag als de ander angst of verdriet toont. In onderzoek naar agressief gedrag bij mensen wordt onderscheid gemaakt tussen twee subtypen van agressief gedrag. Enerzijds ‘reactieve’, ook wel ‘impulsieve’ agressie en anderzijds ‘proactieve’ of ‘instrumentele’ agressie (Dodge, 1991; Polman, Orobio de

Castro, Koops, Van Boxtel & Merk, 2007). Reactief agressief gedrag is een impulsieve emotionele reactie op frustratie of bedreiging. Proactief agres-sief gedrag is ongevoelig, berekenend en gericht op het bereiken van een doel. De dichotomie van proactieve en reactieve agressie lijkt goede aan-knopingspunten te bieden voor de beschrijving van en het onderzoek naar de neurologische basis van verschillende vormen van agressief gedrag. Volgens Van Goozen, Fairchild, Snoek en Harold (2007) zal deze vermoe-delijk echter te eenvoudig blijken als in aanmerking wordt genomen hoe complex het samenspel is tussen de vele bij agressie betrokken hersenge-bieden, neurotransmitter- en hormonale systemen.

Diagnoses van psychische stoornissen die gecorreleerd zijn met antisociaal en (impusief) agressief gedrag

Antisociaal gedrag, zoals gedefinieerd in termen van de diagnose anti-sociale persoonlijkheidsstoornis (ASP), wordt gekenmerkt door een per-sistent patroon van agressief, impulsief en normoverschrijdend gedrag (American Psychiatric Association, 1994). Een aanzienlijk percentage gedetineerden (ongeveer 47%) heeft de diagnose antisociale persoonlijk-heidsstoornis (Fazel & Danesh, 2002). De stoornis psychopathie wordt naast een antisociale levensstijl gekenmerkt door een aantal persoons-kenmerken, waaronder koelbloedigheid, gebrek aan empathie, manipu-latie en pathologisch liegen. Personen met psychopathie kunnen worden beschouwd als een ernstiger subgroep onder degenen met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. ASP begint in de kindertijd en adolescentie. Wanneer kinderen of jeugdigen een ernstig en persistent patroon verto-nen van schenden van de basale rechten van anderen en van maatschap-pelijke normen en regels wordt gesproken van een Disruptive Behavior Disorder (DBD). DBD omvat de zogeheten Conduct Disorder (CD) en de Oppositional Defiant Disorder. De Nederlandse benaming is gedragsstoor-nis. DBD wordt als voorloper van de antisociale persoonlijkheidsstoornis beschouwd, hoewel niet alle kinderen met DBD later ASP ontwikkelen. Sommige neurobiologische en gedragsgenetische onderzoeken richten zich niet zo zeer op stoornissen maar op persoonlijkheidstrekken die risi-cofactoren of juist beschermende factoren zouden kunnen vormen voor cri-mineel gedrag. Bestudeerd worden trekken als bijvoorbeeld vijandigheid, impulsiviteit en (gebrek aan) empathisch vermogen.

Criminaliteit, normoverschrijdend gedrag, antisociaal gedrag, agressie en gewelddadig gedrag zijn begrippen die elkaar gedeeltelijk overlappen. Zo voldoen bijvoorbeeld niet alle veroordeelde delinquenten aan de dia gnose antisociale gedragsstoornis, en zal niet iedereen met de diagnose ASP delicten plegen waardoor hij met het strafrecht in aanraking komt. In deze literatuurstudie wordt, in navolging van een aantal anderen (Morley & Hall, 2003; Van Goozen, Fairchild, Snoek & Harold, 2007) de term

anti-36 De hersenen in beeld

sociaal gedrag als verzamelbegrip gebruikt voor de hierboven genoemde fenomenen.

In deze studie zal verder het begrip ‘neurobiologie’ breed worden gehan-teerd, veelal kunnen ook verwante vakgebieden als de neuropsychologie en de endocrinologie hieronder worden begrepen. Deze worden waar dit relevant is echter ook afzonderlijk benoemd (zie bijlage 3 voor een korte omschrijving van de desbetreffende vakgebieden).

De Verenigde Naties duiden mishandeling van kinderen door ouders of verzorgers wereldwijd aan als een ernstig, omvangrijk en vaak verborgen probleem (United Nations, 2006). Schattingen van het aantal mishan-delde kinderen in de Verenigde Staten liggen rond de 1,5% (National Child Abuse and Neglect Data System, 2006). De twee eerste in Nederland ver-richte onderzoeken leveren schattingen op van respectievelijk 3% (Van IJzendoorn, Prinzie, Euser, Groeneveld, Brilleslijper-Kater, Noort-Van der Linden, Bakermans-Kranenburg, Juffer, Mesman, Klein-Velderman & San Martin Beuk, 2007) en zelfs 20% (Lamers-Winkelman, Slot, Bijl & Vijlbrief, 2007).

Bekend is dat kinderen die zijn verwaarloosd, of fysiek, emotioneel of seksueel mishandeld zijn, later een verhoogd risico lopen op tal van psychische en sociale problemen waaronder een verhoogde kans op delin-quent, antisociaal en ander risicogedrag zoals middelenmisbruik (o.a. Maxfeld & Widom, 1996). De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) en de International Society for Prevention of Child Abuse and Neglect (ISPCAN) bevelen een aantal preventieve strategieën aan. Wetenschappelijke onder-steuning is er bijvoorbeeld voor de effectiviteit van steun aan gezinnen door middel van huisbezoeken en trainingen (WHO & ISPCAN, 2006). Beleidsmaatregelen in Nederland betreffen onder meer extra investering in vroege signalering en in een effectieve aanpak van kindermishande-ling. Er wordt gestreefd naar landelijke implementatie van goede voor-beelden en effectieve methoden (TK 2005-2006, 30 512, nr. 2, p. 13-14; Programma Jeugd en Gezin, TK 2006-2007, 31 001, nr. 5). Volgens de WHO is meer wetenschappelijke kennis nodig over de gevolgen van kinder-mishandeling en -verwaarlozing. Zij beveelt aan om onderzoek te verrich-ten naar de associatie tussen enerzijds verwaarlozing en mishandeling en anderzijds (later) risicogedrag zoals criminaliteit en problematisch middelengebruik (WHO & ISPCAN, 2006).

In dit verband zijn de volgende vragen belangrijk:

– Welke effecten hebben verwaarlozing en mishandeling op het cognitieve, sociale en emotionele functioneren van kinderen?

– Op welke wijze, via welke specifieke (neurobiologische) mechanismen, houden deze verband met (later) ‘high risk’-gedrag zoals antisociaal en gewelddadig gedrag en middelenmisbruik?

– Hoe komt het dat sommige mishandelde of verwaarloosde kinderen wel antisociaal en gewelddadig gedrag ontwikkelen en andere niet?

– Kunnen nadelige langeretermijneffecten van verwaarlozing en mishandeling worden verminderd en zo ja hoe?

38 De hersenen in beeld

In de volgende paragrafen worden kort enkele voorbeelden beschreven van onderzoekslijnen die behulpzaam kunnen zijn bij het beantwoorden van deze vragen.

In document De hersenen in beeld (pagina 33-38)