• No results found

2 Draagvlak: een conceptuele analyse

2.6 Beelden en waarderingen natuur

Er bestaan vele verschillende typologieën van natuurbeelden (Langers en Spinnewijn 1999).10

Deze verscheidenheid van typologieën illustreert dat natuurbeelden van burgers zich niet eenvoudig laten classificeren. Wat alle onderzoeken op dit vlak evenwel gemeen hebben is dat natuurbeelden worden omschreven (of getypeerd) op basis van de definities van de Nederlandse bevolking van natuur. Het gaat, met andere woorden, om de antwoorden van burgers op de vraag ‘wat is natuur’ (Buijs en Filius 1998: 14).

In dit onderzoek sluiten we aan bij de wijze waarop natuurbeelden zijn onderzocht in de eerdere MNP-publieksenquêtes (Buijs en Volker 1997; De Boer en Schulting 2002). Ook het kwalitatieve onderzoek naar ‘natuurbeelden in de praktijk’ van Buijs en Filius bleek in dit verband zeer informatief, onder andere vanwege de karakterisering van het beeld van autonome natuur (Buijs en Filius 1998). Daarnaast hebben we, voor zover dat kon, rekening gehouden met meer recente inzichten, zoals de classificering gepresenteerd in de studie van Buijs et al. (2006) naar natuurbeleving van allochtonen en jongeren.

Binnen natuurbeelden kan men zoals gezegd een meer cognitieve en een meer normatieve component (of dimensie) onderscheiden. Bij de cognitieve component gaat het erom welke ‘natuurlijke objecten’ - variërend van moerassen tot kamerplanten - door burgers worden gezien als meer of minder ‘echte’ (Buijs en Volker 1997) of ‘typerende’ natuur (De Boer en Schulting 2002). Bij de normatieve component gaat het om de vraag welke prioriteiten of ideaalbeelden mensen hebben ten aanzien van natuur. Een aantal studies onderscheidt niet twee maar drie componenten van natuurbeelden. Een bekend voorbeeld is de analyse door Keulartz et al. (2000) waarin naast een cognitieve en normatief-ethische dimensie ook een expressief-esthetische dimensie wordt onderkend. Hoewel we in principe instemmen met de gedachte dat expressief-esthetische aspecten minstens zo belangrijk zijn als normatief- ethische, merken we op dat de scheidslijn hiertussen in de praktijk van empirisch onderzoek lang niet altijd duidelijk is te trekken. We handhaven daarom in dit onderzoek het onderscheid tussen cognitieve en normatieve natuurbeelden, met de aantekening dat een normatief natuurbeeld ook esthetische en expressieve (emotionele) aspecten insluit. Zowel cognitieve als normatieve natuurbeelden zijn complexe, meerdimensionale begrippen die niet zonder meer in enkele factoren kunnen worden opgesplitst of op één schaal kunnen worden gerangschikt. Niettemin doet dit onderzoek, aansluitend op de kennis van eerdergenoemde studies en in het besef dat elke indeling ‘reductionistisch’ is, een poging deze natuurbeelden nader te categoriseren. Wil men door de talloze ‘bomen van natuurbeelden’ een bos kunnen zien, dan is een dergelijke poging namelijk onvermijdelijk.

indicatorenset van het project Streamlining European 2010 Biodiversity Indicators (SEBI2010), dan valt ‘public participation’ nagenoeg samen met het onderste veld van ‘Natuurbetrokken activiteiten’. De beide bovenste velden omvatten dan ‘public awareness’ waarbij deze beide velden zich op verschillende ‘bewustzijnsaspecten’ toespitsen. ‘Beelden en waarderingen natuur’ spitsen zich toe op algemene sociaal-culturele bewustzijnsvormen, terwijl ‘waarderingen natuurbeleid’ zich meer richten op sociaal- politieke attitudes ten aanzien van beleid.

10 Beperken we ons alleen al tot Nederlandse literatuur dan zijn enkele bekende voorbeelden de 11

natuurbeelden van de Natuurbeschermingsraad (1993) en de indeling in wilde, arcadische en functionele natuur van Keulartz et al. (2000).

Cognitieve natuurbeelden11

Wat betreft cognitieve natuurbeelden komen uit voorgaand onderzoek de volgende drie clusters van beelden (of typerende factoren) naar voren:

1. ‘Autonome natuur’: natuur die spontaan en niet (zichtbaar) beïnvloed door menselijke interventies haar gang gaat. Voorbeelden: ongerepte natuurgebieden; zee en duinen; zon, wind en wolken.

2. ‘Cultuur-natuur’: natuur die herkenbaar is vormgegeven door menselijk handelen, maar niettemin veel met natuur geassocieerde aspecten in zich bergt, op een significante ruimtelijke schaal. Voorbeelden: agrarisch landschap, groene recreatiegebieden, productiebos, parken.

3. ‘Gedomesticeerde natuur’: soorten en natuurelementen die in sterke mate door de mens beïnvloed zijn, maar niettemin herkend worden als wezens of elementen met een eigen spontaniteit en autonomie. Voorbeelden: landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren, bomen en plantsoenen, tuinen, kamerplanten.

Deze clusters stemmen in aanzienlijke mate overeen met de classificering in het recente onderzoek van Buijs et al. (2006). Grofweg kunnen we deze natuurbeelden rangschikken op een schaal van autonome tot mens-afhankelijke natuur, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt tussen smalle en brede natuurbeelden. Een smal natuurbeeld houdt in een relatief sterke typering van autonome natuur als ‘echte natuur’ en een relatief zwakke typering van mens-afhankelijke natuur als ‘echte natuur’. Een breed natuurbeeld betekent dat iemand zowel autonome als mens-afhankelijke natuurelementen tot echte natuur rekent.

Normatieve natuurbeelden

Verschillende van de hiervoor genoemde kenmerken - onafhankelijkheid, schaalgrootte, menselijke artefacten - spelen ook een rol bij de waardering door burgers van beelden van natuur, dat wil zeggen: in hun normatieve natuurbeelden. Opvallende verschillen tussen burgers blijken er te bestaan in de waardering van ruig en verzorgd landschap. Op grond van bestaand onderzoek zijn drie clusters van (algemene) beelden te onderscheiden:

1. ‘Kwetsbaar en ongerept’: natuur hoort met rust gelaten te worden, liefst in grote ongerepte eenheden, zonder merktekens van menselijk ingrijpen. Voorbeelden: natuurreservaten, grote ongestoorde natuurgebieden zonder menselijke artefacten.

2. ‘Robuust en zelfregulerend’: ook hier wordt het zelfregulerende karakter van natuur gewaardeerd, maar is er meer optimisme over de robuustheid van natuur, dus ook meer ruimte om die natuur (recreatief) te gebruiken en er artefacten in op te nemen. Voorbeelden: struinnatuur, speel- en smulbossen, natuurontwikkelingsgebieden in en rond de stad.

3. ‘Geordend en verzorgd’: natuur wordt vooral gewaardeerd waar zij door de mens gecultiveerd en verzorgd wordt. Voorbeelden: agrarisch landschap, goed onderhouden parken en bossen.

Ruwweg kunnen we deze clusters rangschikken op een schaal van ongestoorde tot verzorgde natuur.

Voor beide rangschikkingen geldt evenwel de volgende kritische kanttekening: het verschil tussen dier en plant dat een belangrijk aspect is van natuurbeelden, is hier onvoldoende gedekt. Spontaniteit en autonomie zijn kernkwaliteiten in natuurbeleving. Grote groepen burgers ervaren spontaniteit en autonomie veel sterker in het gedrag van dieren dan in de

11 Natuurbeelden zijn statistisch af te leiden uit factoranalyses. Daarbij is de samenhang tussen de items

die uit de factorscores naar voren komt gegeven (deze scores worden bepaald door de antwoorden van respondenten). De naamgeving aan de groep items die samenhangende scores vertonen (de typische factor), is evenwel afhankelijk van de interpretatie van de onderzoeker.

aanwezigheid van vegetatie. Een weide mét koe wordt dan ook meer als ‘echte’ natuur ervaren dan een weide zonder koe; aanwezigheid van dieren leidt voor vele burgers tevens tot een hogere waardering (Buijs en Filius 1998; Van Koppen 2002).