• No results found

Activiteiten in relatie tot natuurbeelden en beleidswaarderingen

7 Verklarende factoren en groepskenmerken

7.3 Activiteiten in relatie tot natuurbeelden en beleidswaarderingen

In deze studie naar draagvlak voor natuur(beleid) zijn wij breed ingegaan op het gedragsaspect voor draagvlak en hebben we bijvoorbeeld ook aandacht geschonken aan betalingen ten gunste van natuur waaraan sterk emotionele drijfveren ten grondslag kunnen liggen. Aan het einde van hoofdstuk 6 hebben we vier groepen onderscheiden op basis van hun meer of minder intensieve inzet voor natuur: ‘Actieven’, ‘Betrokkenen’, ‘Gemiddelden’ en ‘Passieven’. Ter herinnering herhalen we kort de karakteristieke kenmerken van deze groepen: • De Actieven (18%): ondernemen veel vrijwilligersactiviteiten, recreëren vaak in de natuur,

informeren zich via diverse informatiebronnen; ze tonen hun betrokkenheid wel als consument, maar niet als belastingbetaler; wel in besluitvorming over hun omgeving maar niet in stemgedrag of politiek protest.

• De Betrokkenen (19%): trekken relatief vaker de portemonnee dan dat ze de handen uit de mouwen steken; ze zijn vaak lid van een natuurorganisatie en meer dan de andere groepen bereid om geld uit te geven voor natuur als consument en belastingbetaler. • De Gemiddelden (37%): zijn best vaak in de natuur te vinden, maar nemen verder slechts

gemiddeld deel aan andere natuuractiviteiten; wat hun algemene politieke betrokkenheid betreft zijn ze vergelijkbaar met de ‘actieven’.

• De Passieven (26%): komen wel af en toe in de natuur, maar vertonen verder weinig andere natuurbetrokken activiteiten, behalve wellicht bereidheid tot protest wanneer natuur bedreigd wordt.

In deze paragraaf staat centraal of deze groepen met specifieke gedragspatronen, ook specifieke natuurbeelden of waarderingen van natuurbeleid laten zien. We kijken dus naar de verbanden die er bestaan tussen de drie velden van indicatoren die een belangrijk uitgangspunt van deze draagvlakstudie vormen. Om deze relaties in beeld te krijgen, vergelijken we voor de vier clusters hun cognitieve en normatieve natuurbeelden, hun waardering voor beleid en hun opvattingen over wie er verantwoordelijkheid draagt voor natuur. Dit levert de volgende inzichten op (meer uitvoerige statistische informatie is te vinden in bijlage 3).

7.3.1 Cognitieve natuurbeelden

Hoe hangen typen van cognitieve natuurbeelden samen met de vier onderscheiden clusters van respondenten?30 Hieruit blijkt dat met name ‘betrokkenen’ en ‘actieven’ ‘autonome natuur’

als echte natuur karakteriseren. Maar, en dat is verrassend, diezelfde clusters noemen ook ‘mens-afhankelijke natuur’ significant meer als echte natuur. Met andere woorden: ‘betrokkenen’ en ‘actieven ‘onderscheiden zich niet van de andere clusters door een smaller, maar juist door een breder cognitief natuurbeeld, dat zowel autonome als mens-afhankelijke natuur omvat.

7.3.2 Normatieve natuurbeelden

Een vergelijkbare analyse is losgelaten op de normatieve natuurbeelden. Daarbij blijkt dat in de preferentie voor het beeld van ‘ongerepte natuur’ de groep van ‘passieven’ significant lager scoort. Tussen de andere clusters bestaan er geen verschillen van betekenis. Opvallend is dat de ‘gemiddelden’ nog het hoogste scoren, hetgeen suggereert dat het normatieve beeld van

30 Dit is geanalyseerd door te toetsen of er significante verschillen bestaan tussen deze clusters in hun

score (factor-lading) voor de typen van natuurbeelden, zoals deze naar voren kwamen uit de factoranalyses.

‘ongerepte natuur’ inmiddels een standaardbeeld is geworden. Omgekeerd vinden we dat het beeld van ‘robuuste natuur’ door de ‘passieven’ significant positiever wordt gewaardeerd dan door de andere groepen. De grootste verschillen vinden we echter bij het beeld van ‘geordende natuur’. Hier verschillen alle clusters significant van elkaar. ‘Passieven’ oordelen positief, ‘gemiddelden’ licht positief, ‘actieven’ licht negatief en het meest afwijzend zijn de ‘betrokkenen’.

7.3.3 Waardering beleid

Steun voor het gangbare beleid voor natuurbescherming (bescherming bestaande gebieden, bescherming soorten, verbindingszones en nieuwe natuur) vinden we het sterkst bij de ‘betrokkenen’. ‘Passieven’ onderscheiden zich significant door een negatieve waardering van dergelijke maatregelen. Wat betreft de scores voor beleid gericht op natuurrecreatie ontlopen de clusters elkaar nauwelijks, met uitzondering van de ‘passieven’, die zich ook hier significant onderscheiden door een meer negatieve waardering. Met andere woorden, ook een beleid gericht op recreatieve voorzieningen vindt meer waardering bij de andere groepen dan bij de ‘passieven’.

7.3.4 Medeverantwoordelijkheid

Wat betreft de opvattingen over verantwoordelijkheid, tenslotte, vinden we geen sterke verschillen tussen de clusters als het gaat om het delen van verantwoordelijkheden - géén van de andere clusters verschilt significant van de gemiddelden. Wel zijn er duidelijke verschillen als het gaat om de opvatting dat burgers al genoeg betalen. Hier onderscheiden de ‘betrokkenen’ zich significant in hun afwijzing van die opvatting, terwijl de ‘passieven’ zich onderscheiden door het onderschrijven daarvan.

7.3.5 Conclusies

Anders dan men misschien zou verwachten, blijken degenen die meer actief met natuur bezig zijn vaak een breder natuurbeeld te hebben dan degenen die minder actief betrokken zijn. Mensen die (georganiseerde) vrijwilligersactiviteiten ondernemen, doen dit dus niet op basis van een smal (cognitief) natuurbeeld waarin autonome natuurelementen voorop staan. Ook de relaties tussen natuurbetrokken activiteiten en (politieke) waardering van het beleid zijn niet eenduidig of in lijn met intuïtieve verwachtingen die men zou kunnen hebben: de meest ‘natuuractieve’ mensen blijken niet de groep te zijn die het meest positief tegenover het natuurbeleid van de overheid staat. De motivaties voor natuurbetrokken activiteiten zijn gevarieerd en niet makkelijk op één noemer te brengen. Affecten die verbonden zijn met bewegen, voelen en beleven zijn hier misschien net zo (of zelfs meer) motiverend dan rationele inzichten op basis van informatie. Ook sociale effecten zoals gezelligheid (die een belangrijke rol kunnen spelen bij activiteiten in gezamenlijk verband) of de individuele kick van een ‘goede’ groene consumptiekeuze moeten niet worden onderschat.

Op een algemener niveau is hier ook een aantal beleidsmatige conclusies te trekken met betrekking tot de verbreding die is ingezet met het natuurbeleidsplan uit 2000 (Natuur voor mensen, mensen voor natuur) en die zou moeten leiden tot meer betrokkenheid van burgers bij natuurbeleid. Welke groepen zijn hier het meest kansrijk of interessant? In hoofdstuk acht komen we daarop terug.