• No results found

Battleship curve

In document Aardewerk van de Westerseweg 2 (pagina 61-66)

7. Patronen in de resultaten

7.3 Battleship curve

Om de resultaten van de kogelpotdeterminaties en de importdateringen met elkaar te vergelijken zijn deze weergegeven in een zogenaamde ‘battleship curve’. Op deze manier wordt geprobeerd patronen in de resultaten op te sporen.

Een battleship curve is een manier van seriatie die er vanuit gaat dat een voorwerp, in dit geval een type binnen een bepaalde typologie, een looptijd heeft waarbij dit type gedurende het begin van de looptijd steeds talrijker wordt in gebruik en later gradueel weer verdwijnt. Grafisch weergegeven heeft de opkomst en ondergang van een type de vorm van een van bovenaf bekeken schip, vandaar de naam battleship curve. Het gaat hier om een relatieve rangschikking van het voorwerp en er is in principe geen sprake van een absolute chronologische volgorde. Verder wordt aangenomen dat de resultaten zijn te extrapoleren naar de gehele regio waarbinnen het betreffende voorwerp voorkomt (Renfrew & Bahn 2004, 127).

In de battleship curve wordt de verhouding waarin de verschillende typen van een typologie voorkomen per spoornummer weergegeven. In het geval van het onderzoek aan het aardewerk van de Westerseweg hebben de resultaten die volgen uit de datering van het importaardewerk en de stratigrafie die uit de veldtekeningen kon worden herleid de volgorde van de spoornummers bepaald. Daarna is pas bekeken in hoeverre de mate van het

voorkomen van een bepaald type in een spoor kon worden ingepast in de battleship curve. Hiermee kon toch een absolute chronologie bepaald worden.

Van de resultaten die verkregen zijn met behulp van de WNC- indeling is getracht een battleship curve te maken. Voor de sporen die in de curve zijn opgenomen golden twee voorwaarden. Ten eerste moet de aard van het spoor de datering betrouwbaar genoeg maken. Sporen die vanwege hun lange looptijd een grote range aan importdateringen hebben zijn buiten beschouwing gelaten. Het betreft hier de sloten 13-133 en 12-85. Ook uit spoor 7-38, omschreven als puinbaan, kwam een te grote variatie aan importdateringen. Spoor 10-200 is ook een puinbaan, maar is met enige voorzichtigheid toch binnen de curve gehouden omdat het hier slechts twee importfragmenten betrof. Verder is de datering van laag 13-44 veel te

recent om in verband te kunnen worden gebracht met kogelpotaardewerk evenals die van de lagen 12-25 en 10-162. Mogelijk speelt opspit hierbij een rol.

Ten tweede zijn sporen met een geringe hoeveelheid kogelpotfragmenten ongeschikt geacht voor de curve. De sporen 1-1, 1-23 en 13-148 bevatten slechts één à twee

determineerbare fragmenten, wat de resultaten onzeker maakt.

Wat overblijft zijn de sporen waarvan wordt aangenomen dat ze een relatief korte looptijd hebben gehad en waarvan dus kan worden aangenomen dat het aardewerk uit dat spoor een gelijktijdig gebruik moet hebben gehad. Dit zijn voornamelijk de kuilen en lagen.

Er is geprobeerd zoveel mogelijk rekening te houden met de stratigrafie van de sporen zoals bepaald in hoofdstuk 5 (de Harris matrix). Dit zou vooral handig zijn om de sporen zonder importdatering in de juiste volgorde in de curve te kunnen plaatsen. De sporen 12-64 en 12-72 hebben echter geen directe stratigrafische relatie tot de andere sporen in de selectie en zijn daarom op basis van de verhouding aan kogelpottypen die ze bevatten in de curve geplaatst. Van spoor 10-248 is vastgesteld dat deze ouder is dan spoor 10-200 en dit spoor is daarom onder 10-200 in de curve gezet.

De battleship curve van de WNC-indeling staat afgebeeld in tabel 7.3. De importdatering van de sporen is vermeld evenals de aard van het spoor en het aantal

determineerbare kogelpotfragmenten. De verhouding tussen de verschillende WNC-typen is in percentages weergegeven. Onder de curve, in tabel 7.4, staan de spoorresultaten die vanwege bovengenoemde redenen niet in de curve zijn opgenomen.

Uit de curve zoals deze kon worden gemaakt is duidelijk af te lezen dat de

verschillende kogelpotvormen in elk geval in de dertiende eeuw gelijktijdig voorkwamen. Van de typen afzonderlijk is het lastig een graduele opkomst en ondergang te reconstrueren, zoals de bedoeling is bij battleship curves. Dit komt omdat er te weinig sporen in de curve konden worden gebruikt. Er is ook maar een selectie van het kogelpotaardewerk bekeken (zie 2.3). Met deze onderzoeksresultaten kunnen dus geen conclusies worden getrokken op basis van de eventuele afwezigheid van aardewerksoorten in de geselecteerde sporen.

De curve beslaat twee eeuwen, namelijk de dertiende en de veertiende eeuw. Op basis van deze resultaten kan gesteld worden dat het WNC-type VIII-13 in elk geval in de dertiende eeuw voorkwam. Zoals al eerder aangegeven (zie paragraaf 7.2) kwam dit type dus nog tot een eeuw later voor dan Kortekaas (1992, 243) beschrijft. Type VIII-14 is ook aangetroffen in sporen uit de dertiende en veertiende eeuw, dit past goed in de datering van de WNC-indeling die loopt van 1100 tot 1325. Deze datering geldt ook voor het WNC-type VIII-15, waarvan binnen de curve een gebruik in de dertiende eeuw bevestigd kan worden. Van type VIII-16, volgens Kortekaas daterend tussen 1200 en 1400 (1992, 245), kan op basis van de battleship curve zelfs voorzichtig worden beweerd dat dit type toenam in de

veertiende eeuw in vergelijking tot de dertiende eeuw. Het type VIII-17, dat met 38 procent het grootste aandeel had in de WNC-determinaties (zie paragraaf 4.1), is helaas niet goed in

de curve te plaatsen. Wel kan de dertiende en veertiende-eeuwse datering van Kortekaas (1992, 249) worden bevestigd. Van de WNC-typen VIII-18, VIII-20 en VIII-21 kan op basis van deze curve alleen worden geconcludeerd dat deze in elk geval in de dertiende eeuw voorkwamen.

Tabel 7.3: De battleshipcurve van de typen van de WNC-indeling

Van de determineerbare kogelpotfragmenten uit de geselecteerde spoornummers kon 86 procent worden ondergebracht in de WNC-indeling, 68 procent in de Emden-typologie en slechts 37 procent in de Gasselte-typologie (zie hoofdstuk 4). Omdat de het aantal

determinaties volgens de WNC-indeling reeds te gering bleek voor het opstellen van een goede battleship curve is besloten om voor de andere twee typologieën geen dergelijke curve op te stellen. Wel zijn in tabel 7.5 de sporen met een geschikte importdatering en voldoende determinaties van kogelpot volgens de Emden-typologie weergegeven. Aan de fragmenten uit deze drie sporen kan een importdatering gekoppeld worden. De in deze sporen

voorkomende typen van de Emden-typologie kunnen zo gedateerd worden. Dit is vooral zinvol omdat, zoals al in hoofdstuk 2 vermeld, er regionale verschillen kunnen zijn in het gebruik en datering van kogelpotaardewerk. De Duitse kogelpotdateringen kunnen dus niet zonder meer worden overgenomen voor de Groningse kogelpotten.

Tabel 7.5: Sporen met een geschikte importdatering en kogelpotfragmenten gedetermineerd volgens de Emden-typologie

De fragmenten van de verschillende typen in tabel 7.5 zijn in absolute aantallen weergegeven. Van het Emden-type 3, wat volgens Stilke voorkomt tussen 900 en 1400, zijn er zeven fragmenten aangetroffen uit de dertiende eeuw (Sporen 10-168 en 10-200). Of dit type ook in de andere door Stilke aangegeven eeuwen voorkomt is niet te zeggen op basis van de selecte onderzoeksresultaten. Een gebruik in de dertiende eeuw kan wel bevestigd worden. Type 4 is met drie fragmenten aangetroffen in een dertiende-eeuws spoor (10-200). De datering van dit type is volgens Stilke even ruim als die van type 3, maar het zwaartepunt ligt tussen 1000 en 1300. Op basis van de onderzoeksresultaten van het

Westersewegaardewerk kan alleen een gebruik in de dertiende eeuw worden vastgesteld. Type 5 is hoofdzakelijk aangetroffen in de twee dertiende-eeuwse sporen. Slechts één fragment is afkomstig uit een veertiende-eeuws spoor (7-53), maar dit aantal is te gering om er conclusies aan te verbinden over een eventueel gebruik in die eeuw. In Emden is dit type gedateerd als elfde en twaalfde-eeuws. In Groningen kwam dit type dit in elk geval nog tot een eeuw later voor, wat een regionaal verschil in datering aangeeft. Type 7 wordt binnen de Emden-typologie gedateerd tussen 1100 en 1400. De Westersewegresultaten laten zien dat op deze locatie deze vorm in elk geval in gebruik was in de dertiende en veertiende eeuw.

Het blijkt niet mogelijk om op basis van de selecte onderzoeksresultaten van het Westersewegaardewerk een geschikte battleship curve te maken. Alle sporen van deze opgraving met meer dan tien determineerbare kogelpotfragmenten zijn al onderzocht. Wat

betreft deze opgraving kan gesteld worden dat deze te weinig sporen met voldoende kogelpotaardewerk heeft opgeleverd.

Idealiter zou er voor het maken van een dergelijke curve een vondstcomplex van een opgraving moeten worden gebruikt die veel kogelpotaardewerk bevat uit sporen met een korte looptijd, zoals kuilen. Hierbij moet er met behulp van de veldtekeningen van alle werkputten eerst een stratigrafische relatie tussen de sporen worden vastgesteld, bijvoorbeeld met behulp van een Harris matrix. Verder zou de aanwezigheid van middeleeuws

importaardewerk kunnen bijdragen aan de betrouwbaarheid van de battleship curve. Vanwege de reeds bekende lange looptijd van kogelpotaardewerk blijft het verwerken van deze aardewerksoort in een battleship curve een lastige, maar niet onmogelijke opgave.

8. Samenvatting en conclusie

In document Aardewerk van de Westerseweg 2 (pagina 61-66)