• No results found

Arvid Keemink

In document De uitdaging (pagina 52-54)

(Purmerend, 1987, Advanced Technology)

Voor mensen met een lichte bindingsangst voor één enkel bèta-vakgebied is er de studie Advanced Technology, een handige en veelzijdige studie die eigenlijk neerkomt op toegepaste technische natuurwetenschap met wat ondernemerschap. Precies iets voor mij. In mijn tweede studiejaar kreeg ik een uitnodiging voor een gratis lunch met daarbij ook een toespraak over het honoursprogramma dat in februari 2007 zou worden gestart. Een extra-curriculair programma voor gemotiveerde en geïnteresseerde studenten die iets extra’s willen. Dat sprak me wel aan. Ik deed het best goed en liep nominaal in mijn studie, dus ik vond dat ik wel tijd overhad voor de extra belasting; wekelijks twee bijeenkomsten van twee uur op de maandag- en woensdagavonden en ook nog minstens zoveel zelfstudie.

In het sollicitatieproces werden we geselecteerd op een geschreven tekst en een goed gesprek. Op de dag van sollicitatie had ik college over veiligheid bij chemische productietechnologie van een dusdanig fanatieke gastspreekster dat ze na het ‘officiële’ eindigen vroeg: ‘Zijn er nog vragen?’, de stilte opvatte als een ‘nee’, en toen doorging: ‘Oké, dan vertel ik nog wel verder’, en dat terwijl ik nog maar tien minuten had de afstand Horst naar Capitool (ongeveer 1.7 km) te overbruggen, niet te vergeten: met tegenwind. Maar gelukkig is mijn eerste indruk naast vermoeid en verwaaid gelukkig ook nog positief gebleken, net als van de andere studenten die mee doen aan het programma. De eerste lichting van het honoursprogramma bestaat dan ook uit een geweldig leuke groep mensen waar ik twee jaar mee samen

heb gewerkt.

In de eerste module ‘Grote denkers’ hebben we ons vooral gericht op de werken en werkwijze van de wetenschappers Newton, Darwin, Machiavelli en Freud. Tot slot behandelde ieder een aspect van een zelf gekozen denker. Hierbij heb ik gekozen om, in tegenstelling tot zijn welbekende filosofie, de analytische geometrische wiskunde van René Descartes onder de loep te nemen. Deze wiskunde had hij in 1637 uiteen gezet in een bijlage La Géometrie bij zijn in het algemeen filosofische werk Discours de la méthode, aangezien het volgens hem daaraan puur ondergeschikt

98 99

Alles heeft me veel inzicht gegeven in hoe onderzoek nou echt gedaan wordt en werd en hoe bureaucratisch en arbeidsintensief het tegenwoordig kan zijn. Het idee van de knutselende wetenschappers van vroeger is totaal uit mijn hoofd verdwenen en de drempel, of berg, lijkt soms ook wel hoog te worden met alle stappen die ondernomen moeten worden om eindelijk eens aan je eigen onderzoek te mogen beginnen.

Op het moment zijn we aanbeland bij ‘Synthese’, waarbij we iets integrerends doen met al de opgedane kennis van de meer dan anderhalf jaar daarvoor. Dit boek is daar dan ook de vrucht van. Een manier om twee jaar intensief werk en denken mooi en gezamenlijk af te sluiten.

zou zijn. Toch is het alsnog een erg invloedrijk werk geweest op sommige aspecten van de algebra en meetkunde, zoals de ontwikkeling van de grafiek bijvoorbeeld. De tweede module ‘Grote vraagstukken’ bracht ons in aanraking met de vragen wat tijd en leven zijn, hoe we dit onderzoeken en hoe we wetenschap kunnen bedrijven over veelzijdige en complexe problemen als bijvoorbeeld klimaatproblematiek (de toekomst). Als afsluitend werk heb ik voor ‘tijd’ samen met Pascal Sleutel een soort Veni-voorstel geschreven voor onderzoek naar het fysiologische mechanisme in de hersenen dat zorgt voor tijdswaarneming volgens het model van een pulsgenerator en een pulsenteller. Bij ‘leven’ heb ik samen met Roy van Koten een simulatie van kunstmatig evoluerend leven gemaakt om de invloeden van selectiefactoren op het evolutionaire eindresultaat te bekijken. Bij ‘toekomst’ heb ik me samen met Rob Rorije gericht op de oorzaken en een mogelijke oplossingsstrategie voor de toename van CO2 in de atmosfeer volgens het wiggenmodel van Pacala en Socolow

(Science 2004).

Voor mijn eigen onderzoek in mijn vakgebied, de domeinverkenning, heb ik me bezig gehouden met organische zonnecellen. Deze worden gemaakt van een (organisch) plastic. Het voordeel van deze cellen is dat ze printbaar, goedkoop, weinig milieubelastend en de grondstoffen niet schaars zijn. Ze kunnen bijvoorbeeld deels uit olie bij lage temperaturen gemaakt worden, in tegenstelling tot de bekende blauwe silicium-zonnecellen die een duur productieproces hebben. Het nadeel is nog wel dat ze minder lang meegaan en minder energie opwekken dan silicium zonnecellen. Daarom was mijn onderzoeksvoorstel ook om via een Life Cycle Assessment uit te zoeken hoeveel het produceren op grote schaal van een aantal verschillende organische zonnecellen zou kosten op energie- en milieugebied, waaruit de economische kosten dan zouden volgen. Met dit onderzoek zou men dan kunnen bepalen of het in sommige gevallen rendabel is om al over te gaan op deze organische cellen of wanneer dit rendabel wordt. Dit onderzoeksvoorstel is ook werkelijk ingediend bij Senter Novem, een onderdeel van het Ministerie ven Economische zaken dat onder andere subsidie verleent voor onderzoek naar (nieuwe) energiemogelijkheden. Helaas paste het onderzoek niet direct binnen hun programma met als hoofdreden dat het te los stond van ander onderzoek.

100 101

Hier zijn twee fictieve mensen aan het woord: een persoon die totaal het nut niet inziet van wetenschap, en iemand wiens leven er juist door wordt gedreven. Natuurlijk zijn ze allebei een beetje overdreven of eenzijdig, maar eigenlijk kunnen we in de maatschappij ook twee extreme typen mensen of concepten onderscheiden: het type ‘normale mens’ en het type ‘ideale wetenschapper’. De normale mens die toch eigenlijk bij alles alledaags denkt en doet volgens het gezonde verstand en de wetenschapper die bepaalde dingen in een ander, en misschien correcter, daglicht bekijkt en handelt volgens de wetenschappelijke methode. Denken dat iemand puur een van de twee kan zijn is naïef, iemand scoort eigenlijk gewoon voor een deel op beide typen.

Twee werelden

C.P. Snow sprak in 1959 zijn beroemd geworden lezing The Two Cultures uit.

Hij analyseert daarin de splitsing tussen twee culturen in de moderne maatschappij, en in het verlengde daarvan de communicatieproblemen ertussen:

de natuurwetenschappen en de ‘humanities’. Naar mijn idee is het echter nog erger gesteld: er is niet alleen een kloof tussen verschillende typen wetenschap, maar ook tussen mensen die wel wat met wetenschap hebben en mensen die er helemaal niets mee hebben. Zo komen niet-gelijk-toepasbare wetenschappelijke ideeën moeilijk over bij het grote publiek. De evolutietheorie riep destijds veel weerstand op en is nog steeds niet bij veel mensen duidelijk of echt bekend. En de paus heeft nog maar een tiental jaren geleden Galilei in ere hersteld, want het is toch echt moeilijk te zien dat de aarde om de zon draait. En als de mensen het wel weten, betekent dat nog niet dat ze het begrijpen; ze hebben dan nog geen inzicht in het mechanisme hierachter, laat staan in het waarom daarvan. Er worden, zeker in het basisonderwijs, veel dingen onderwezen waarvan aangenomen moet worden dat ze ‘waar’ zijn, zonder uitleg daarover. Dit is niet erg, omdat die kennis zelf vaak nuttiger is dan het werkingsprincipe, maar op deze manier ontstaat er een kloof tussen feiten en verklaringen, die wetenschap juist probeert te overbruggen.

De wetenschappelijke ideeën, of het gevoel dat wetenschap eigenlijk gewoon is, komen niet echt aan bij veel van de mensen. De ‘normale mens’ heeft moeite met wetenschap. Deze moeite loopt van het niet weten wat wetenschap nou eigenlijk inhoudt of voor

De onnatuurlijkheid van wetenschap

In document De uitdaging (pagina 52-54)