• No results found

Artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM geeft aan een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft het recht om zich binnen dat grondgebied vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen. Daarnaast heeft een ieder het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten. Aan de uitoefening van deze rechten mogen geen andere beperkingen worden verbonden dan die bij wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, ter voorkoming van strafbare feiten, ter bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.235 Naast de genoemde gronden voor de beperking van de bewegingsvrijheid in lid 3 (‘necessary in a democratic society’), geeft lid 4 nog een bijzondere grond voor het

to

beperking van het recht om zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen tevens kan worden op grond van ‘the public interest in a democratic society’. Beperkingen die op deze grond zijn gerechtvaardigd mogen worden opgelegd in bepaalde gebieden.236 Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer in een bepaald gebied in het

235 Zie ten aanzien van deze beperkingsgrond ook hetgeen hier reeds terzake over art. 8 lid 2 EVRM is opgemerkt.

openbaar gehandeld wordt in (hard)drugs of (hard)drugs in het openbaar wordt gebruikt.237

In beginsel vallen alle vormen van vrijheidsbeperking die aan een persoon kunnen worden opgelegd onder de bescherming van dit artikel. Dat geldt voor vrijheidsbeperking in het kader van schorsing van de voorlopige hechtenis, voor zelfstandige vrijheidsbeperkende sancties, maar bijvoorbeeld ook voor een voorwaardelijke veroordeling met een straatverbod als bijzondere voorwaarde. Deze beperking van de vrijheid kan op verschillende wijzen worden vormgegeven. Daarbij valt te denken aan een gebieds- of verblijfsverbod (al dan niet in combinatie met) een meldingsplicht, een contactverbod, huisarrest, een verplichting om bepaalde activiteiten juist wel of niet te verrichten, een beroepsverbod, ondertoezichtstelling, een verplichting een medische behandeling te ondergaan, etc. Zodanige beperkingen zijn - buiten de in lid 4 geregelde situatie - slechts dan toegestaan indien deze bij wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving om één van de redenen die lid 2 van dit artikel noemt. In het kader van de vrijheidsbeperkende maatregelen of sancties zal dan met name gedacht moeten worden aan het belang van de openbare veiligheid, de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De ‘noodzakelijkheid’ komt bijvoorbeeld te vervallen

uitreisverbod als bijzondere voorwaarde bij een schorsing van de voorlopige hechtenis

indien er een vertraging wordt geconstateerd in het notificeren van de persoon op wie een vrijheidsbeperkende maatregel of sanctie van toepassing is dat deze wordt opgeheven.238 Ook werd een ondertoezichtstelling van een persoon niet noodzakelijk in een democratische samenleving geacht, aangezien deze enkel gegrond werd op het feit dat de betrokkene ervan werd verdacht connecties te hebben met de maffia, terwijl hij van deze verdenkingen werd vrijgesproken, maar hij wel getrouwd was met de zus van een overleden maffiabaas.239

Het vereiste dat de beperking van de vrijheid moet zijn voorzien bij wet, stelt voorwaarden aan de kwaliteit van de wet in die zin, dat deze voldoende toegankelijk en duidelijk voor de betrokken burger moet zijn.240 Al te hoge eisen lijken hieraan niet te

worden gesteld.241 De Europese Commissie oordeelde in een zaak waarin een

68. /Italië) par. 39-40.

enk Willink 2000, p. 202-203. 237 EHRM 4 september 2002, nr. 37331/97 (Landvreugd/Nederland) par.

238 EHRM 22 feburari 1994, nr. 12954/87 (Raimondo 239 EHRM 6 april 2000, nr. 26772/95 (Labita/Italë). 240 EHRM 4 mei 2000, nr. 28341/95 (Rotaru/Roemenië).

was gesteld dat geen sprake was van schending van art. 2 van het Vierde Protocol, omdat de beperking in overeenstemming met de wet was – die daarin uitdrukkelijk voorzag - en noodzakelijk voor het voorkomen van strafbare feiten.242 Niettemin heeft de Hoge Raad in het kader van het zogenoemde Antilliaanse reisverbod, onder verwijzing naar het verdragsrecht, paal en perk gesteld aan het baseren van ingrijpende voorwaarden op een

latief algemene bevoegdheid als de mogelijkheid bijzondere voorwaarden “het gedrag van de veroordeelde betreffende” te stellen.243 Gelet op de duur en mate waarin het gsvrijheid beperkte, werd de voorwaarde

ederland zouden worden ingevoerd.

t criterium van ‘noodzakelijk in en democratische samenleving’. Algemene belemmeringen voor invoering van bepaalde aatregelen, zoals die in de voorafgaande hoofdstukken zijn besproken, zijn er verder auwelijks. Ook vormen van dadelijke uitvoerbaarheid zijn als zodanig niet in strijd met

re

reisverbod de verdachte in haar bewegin

ontoelaatbaar geacht. Zij voldeed volgens de Hoge Raad niet aan de vereisten van kenbaarheid en voorzienbaarheid als bedoeld in art. 2 leden 3 en 4 van het Vierde Protocol bij het EVRM.

9 Afsluiting

In het bovenstaande zijn de in de voorafgaande hoofdstukken besproken maatregelen gelegd langs de meetlat van het EVRM. Bezien is waar knelpunten zouden kunnen bestaan als dergelijke maatregelen in N

Geconcludeerd kan worden dat er, gelet op de aard van de maatregelen, als zodanig weinig algemene beperkingen bestaan. Wel zal terughoudend moeten worden omgesprongen met voorlopige hechtenis. Vrijheidsbeperkende vormen hebben de voorkeur van het Europese Hof boven vormen van preventieve vrijheidsbeneming, terwijl de categorische uitsluiting van dergelijke vrijheidsbeperkende varianten in de regel niet in overeenstemming is met art. 5 EVRM.

Goede regeling bij wet en toepassing in procedures die aan de eisen voldoen, kunnen veel Straatsburgs onheil voorkomen. Vage omschrijvingen in bevoegdheidsbepalingen of in gedragsverplichtingen leveren Straatsburgse risico’s op. Niet valt uit te sluiten dat een bepaalde maatregel of de toepassing ervan in concreto de toets in Straatsburg niet zal doorstaan. Dat kan zich vooral voordoen bij de strikte, enigszins casuïstische toets aan de eis van proportionaliteit, bijvoorbeeld in het kader van he

e m n

242 Beschikking van 6 maart 1984 (M. tegen Duitsland), nr. 10307/83.

het EVRM, al wijst de rechtspraak wel op het belang van een belangenafweging en de ogelijkheid van schadevergoeding in geval het vonnis waarbij de reeds (ten dele) itgevoerde sanctie is opgelegd, alsnog wordt vernietigd.

Inleiding

l in de vorige hoofdstukken voor de afzonderlijke landen itgezette lijnen worden samengebracht. Niet op alle aspecten wordt ingegaan. De ingang is telkens min of meer thematisch. Aan de hand daarvan kan iets worden gezegd over de het ederlands systeem zouden passen. Bij de beantwoording van die vraag spelen ook m

u

H 7 Slotbeschouwing

1

In het voorgaande zijn de vier onderzochte landen geïnventariseerd. In deze hoofdstukken ligt een beantwoording van de onderzoeksvragen besloten. Voorts is de betekenis van het EVRM voor de vrijheidsbeperkende en vrijheidsbenemende varianten besproken. De grenzen die het EVRM stelt zijn ook van belang voor het beantwoorden van de vraag in hoeverre maatregelen uit het recht van andere landen zouden kunnen passen in het Nederlandse recht en de toepassing ervan in de praktijk.

In dit hoofdstuk zal een aanta u

vraag of bepaalde, in de onderzochte landen aangetroffen modaliteiten ook in N

traditionele, typisch Nederlandse uitgangspunten van de systematiek van het publiekrecht en het strafrecht een rol van betekenis. Ook aan dergelijke factoren moet aandacht worden besteed. Het hoofdstuk heeft daarmee het karakter van een wat algemenere, thematische nabeschouwing.