• No results found

Afdeling 2: Nederland

4) Arrest London/Delta Lloyd (2009)

92. Het arrest London/Delta Lloyd van de Hoge Raad heeft betrekking op de regresproblematiek die zich manifesteert in het kader van alternatieve veroorzaking.170 Bij

alternatieve causaliteit doet zich namelijk de bijzonderheid voor dat ook in de interne regresverhouding tussen de verschillende aansprakelijken het niet mogelijk is vast te stellen in welke mate de gebeurtenissen waarvoor zij aansprakelijk zijn in werkelijkheid aan de schade hebben bijgedragen. Het is hierbij immers niet geweten welke van twee of meer gebeurtenissen het schadegeval eigenlijk heeft doen ontstaan. De vraag stelt zich derhalve hoe de bijdrageverplichting van de hoofdelijk aansprakelijken dient te worden bepaald in deze situatie.

167 J.M. VAN DUNNÉ, “Ruime opvatting van alternatieve causaliteit: als kans op veroorzaking van gehele

schade. Amerikaanse toestanden?”, AA 2003, 765-766; J.M. VAN DUNNÉ, “’Aandeeltwijfel’ bij meerdaderschap en meervoudige causaliteit” in E.J. NUMANN e.a. (red.), Massificatie in het privaatrecht.

Opstellen ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van het genootschap Iustitia et Amicitia, Kluwer, 2010, 21.

168 L.C. ROELOFS, noot onder HR 18 december 2009, TVP 2010, afl. 2, 53.

169 J.M. VAN DUNNÉ, “’Aandeeltwijfel’ bij meerdaderschap en meevoudige causaliteit” in E.J. NUMANN e.a.

(red.), Massificatie in het privaatrecht. Opstellen ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van het genootschap

Iustitia et Amicitia, Kluwer, 2010, 21.

54

93. London/Delta Lloyd biedt een antwoord op voorgaande vraag. De zaak betrof een bestuurder (Jansen) die tot tweemaal toe slachtoffer was geworden van een botsing met een andere auto, waardoor deze lichamelijke letsels opliep en uiteindelijk volledig arbeidsongeschikt zou worden. De eerste keer werd hij op 9 juni 1995 aangereden door een verzekerde van verzekeringsmaatschappij Delta Lloyd, de tweede keer op 27 augustus 1997 door een verzekerde van London. Beide WAM-verzekeraars hadden de aansprakelijkheid van hun verzekerden voor de respectieve ongevallen erkend. Delta Lloyd had de schaderegeling voor zowel het eerste als het tweede ongeval op zich genomen en vergoedde Jansen voor enerzijds de volledige schade die ten gevolge van beide ongevallen was ontstaan en anderzijds de nog te lijden schade. Jansen had zijn rechten met betrekking tot beide ongevallen aan verzekeraar Delta Lloyd gecedeerd, op grond waarvan deze laatste de verzekeringsmaatschappij London aansprak om een bijdrage van 50% te leveren in de schade door en na het tweede ongeval. London weigerde dit evenwel omdat het tweede ongeval – het ongeval dat veroorzaakt was door zijn verzekerde – slechts 10% aan de schade zou hebben bijgedragen.

94. De rechtbank te Amsterdam oordeelde dat beide verzekeringsmaatschappijen op grond van artikel 6:99 j° 6:102, lid 1 NBW hoofdelijk aansprakelijk gesteld moesten worden voor de schade die ontstaan was na het tweede ongeval. De rechtbank stelde namelijk op grond van de medische rapporten dat “niet gebleken is dat de gevolgen van beide ongelukken in belangrijke mate in ernst verschillen.” Gelet op het feit dat dus niet kon worden vastgesteld dat de schade (gedeeltelijk) het gevolg was van de eerste dan wel de tweede aanrijding, moest volgens de rechtbank worden aangenomen dat de gehele schade het gevolg kon zijn van elk van beide ongevallen en zeker het gevolg van ten minste één ervan. Op basis hiervan meende de rechtbank dat de gehele schade die ontstaan was na het tweede ongeval moest worden beschouwd als ‘mengschade’, waarvoor Delta Lloyd en Londen elk voor gelijke delen zouden moeten bijdragen. De vordering van Delta Lloyd tot betaling van 50% van de vergoedde mengschade werd in eerste aanleg bijgevolg ingewilligd.

95. Verzekeringsmaatschappij London stelde evenwel hoger beroep in bij het Hof te Amsterdam, waarbij deze aanvoerde dat de rechtbank onterecht artikel 6:99 NBW had toegepast gezien het tweede ongeval niet de volledige schade zou kunnen hebben veroorzaakt. De verzekeringsmaatschappij meende bovendien dat haar aandeel in de schade slechts 10% bedroeg. Het Hof ging echter over tot bekrachtiging van het oordeel van de rechtbank aangezien London onvoldoende betwist zou hebben dat het tweede ongeval de volledige

55

schade kon hebben veroorzaakt, waardoor het artikel volgens het Hof wel terecht toegepast was. Bovendien rustte de bewijslast omtrent het beweerde aandeel van 10% volgens het Hof op London en was de verzekeraar er niet in geslaagd hiertoe voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren:

“Een redelijke wetstoepassing brengt met zich dat niet de op grond van art. 6:10 BW verhaal zoekende hoofdelijke schuldenaar (Delta Lloyd) behoeft te stellen en te bewijzen dat en in welke mate aan de bijdrageplichtige hoofdelijke schuldenaar (London) toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen, maar dat de partij die meent dat haar schade meer respectievelijk minder bedraagt dan een evenredig deel (in casu 50%) dit zal hebben te stellen en te bewijzen.”

96. London stelde vervolgens cassatieberoep in tegen het arrest van het Hof te Amsterdam, dat evenwel louter betrekking had op het oordeel van het Hof dat 50% door London zou moeten worden bijgedragen aan de door Delta Lloyd vergoede schade. Noch werd in cassatie betwist dat beide WAM-verzekeraars hoofdelijk aansprakelijk waren op grond van artikel 6:99 j° 6:102 NBW, noch dat de bijdrageverplichting in het regres van de mengschade moest worden verdeeld volgens de mate waarin de aan hen toerekenbare feiten tot de schade hadden bijgedragen.171

De Hoge Raad oordeelde het volgende omtrent het betwiste punt: “In de overwegingen van het hof ligt als zijn oordeel besloten dat ook in de interne verhouding tussen London en Delta Lloyd niet valt vast te stellen in welke mate de gebeurtenis waarvoor zij aansprakelijk zijn tot het ontstaan van de gehele schade heeft bijgedragen. Door in zodanig geval te aanvaarden dat, behoudens bijzondere – door London te stellen en zonodig te bewijzen – omstandigheden (zoals bijvoorbeeld de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten), draagplicht bestaat voor gelijke delen, heeft het hof – wat er zij van zijn daartoe gebezigde motivering – niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.”

97. Om derhalve de onderlinge bijdrageverhouding tussen de op grond van artikel 6:99 NBW hoofdelijk aansprakelijk gestelde personen te bepalen, geldt in beginsel een draagplicht voor gelijke delen, behoudens ingeval van bijzondere omstandigheden zoals de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten.

171 J.M. VAN DUNNÉ, “’Aandeeltwijfel’ bij meerdaderschap en meervoudige causaliteit” in E.J. NUMANN

e.a. (red.), Massificatie in het privaatrecht. Opstellen ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van het

genootschap Iustitia et Amicitia, Kluwer, 2010, 22-25; L.C. ROELOFS, noot onder HR 18 december 2009, TVP

56

§4 Tussentijdse conclusie

98. Volgens de klassieke visie vereist het Nederlands buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht in beginsel dat een oorzakelijk verband bewezen wordt tussen een tot aansprakelijkheid leidende gebeurtenis en de schade opdat tot aansprakelijkheid kan worden besloten. Wanneer een benadeelde echter geconfronteerd wordt met een situatie van alternatieve veroorzaking – namelijk het geval van causale onzekerheid waarbij twee of meer mogelijke oorzaken aanwezig zijn, zonder dat evenwel uitgemaakt kan worden welk van deze gebeurtenissen de schade werkelijk heeft doen ontstaan – kan deze zich beroepen op artikel 6:99 van het Nederlands Burgerlijk Wetboek om alsnog een schadevergoeding te krijgen. Dit artikel bevat een omkering van de bewijslast, waarbij elk van de potentieel aansprakelijke personen voor de gehele schade aansprakelijk is, tenzij deze bewijst dat de schade niet het gevolg is van de gebeurtenis waarvan beweerd wordt dat deze tot diens aansprakelijkheid leidt.

99. Voor de toepassing van deze aansprakelijkheid is niet vereist dat de benadeelde op exhaustieve wijze de kring van potentieel aansprakelijken aanduidt. Het volstaat dat de benadeelde ten aanzien van elke aangesprokene bewijst dat aan de toepassingsvoorwaarden van de wetsbepaling voldaan is, opdat – mits geen tegenbewijs wordt aangevoerd – elk van hen aansprakelijk wordt gesteld voor het geheel van de schade. Opdat het artikel kan worden toegepast, is het bovendien afdoende dat de kans bestaat dat de aangesprokene de volledige schade heeft veroorzaakt, ook al zijn er nog andere personen die een deel van de schade tot stand kunnen hebben gebracht.

De hoofdelijk aansprakelijke persoon die tot schadevergoeding is aangesproken, kan verhaal nemen op de andere hoofdelijk aansprakelijke personen. Principieel geldt hierbij een draagplicht voor gelijke delen, behalve ingeval van bijzondere omstandigheden zoals de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten. Indien het bovendien een geval betreft waarbij de aansprakelijken producenten zijn, is het bij het bepalen van de onderlinge regresverhouding van belang rekening te houden met hun respectieve marktaandelen.

Er bestaat evenwel nog steeds onduidelijkheid over de vraag of artikel 6:99 NBW ook toepassing vindt in situaties waarbij er één of meer potentiële oorzaken zijn die geen aansprakelijkheid met zich meebrengen.

57