• No results found

Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling en beleid

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).

Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan ARCHEOLOGIE

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) in de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân biedt voor de gehele provincie per locatie informatie over de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten Steentijd-Bronstijd en Ijzertijd-Middeleeuwen.

Voor het gehele plangebied geldt voor de tijdsperiode Steentijd-Bronstijd het advies dat 'geen onderzoek noodzakelijk' is, wat inhoudt dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen, ongeacht de grootte van de ingreep geen historisch en karterend onderzoek hoeft te worden verricht. De archeologische verwachting is zeer laag.

Voor de tijdsperiode IJzertijd-Middeleeuwen geldt voor het grootste deel van het plangebied het advies streven naar behoud (de rode kleur in figuur 6). Deels wordt het advies gegeven voor een waarderend onderzoek (terpen) (de roze kleur in figuur 6). Hierdoor is in het vigerend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming is een vrijstelling opgenomen van bouwactiviteiten tot een oppervlakte van 50 m2.

Aangezien het planvoornemen een bouwactiviteit van meer dan 50 m2 betreft is onderzoek noodzakelijk.

Figuur 6. Uitsnede FAMKE-kaart

Door RAAP is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. De onderzoeksnotitie is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting. Onderstaand worden de bevindingen uit dit onderzoek aangehaald. Ten behoeve van dit onderzoek zijn op 24 januari jongstleden ter hoogte van de Zuid Midslandweg 3 rondom de huidige bebouwing zes boringen gezet. In alle zes boringen is onder een verstoorde toplaag een 0,2 tot 0,68 m dikke archeologische laag herkend (meestal lichtbruingrijs, humusarm tot zwak humeus, zwak tot matig siltig, matig fijn, kalkarm zand met houtskool, verbrande klei en regelmatig fragmentjes baksteenpuin en humusvlekken). In boring 2 is de archeologische laag meer dan 1,6 m dik. Waarschijnlijk is hier in een archeologisch grondspoor geboord. In deze boring is in de archeologische laag/spoorvulling een scherfje kogelpotaardewerk uit de Late Middeleeuwen gevonden. Waarschijnlijk dateert de archeologische laag daarmee ook in Late Middeleeuwen met een mogelijke voortzetting in de Nieuwe tijd. Op basis van het booronderzoek is niet vast te stellen of de archeologische laag deel uitmaakt van de laatmiddeleeuwse 'dorpsterp' of van een losse huisplaats naast deze terp. In het plangebied kunnen ook resten van voormalige bebouwing (bijvoorbeeld uit omstreeks 1830) aanwezig zijn.

Aanbevolen wordt de aangetroffen archeologische laag en de eventuele resten van voormalige bebouwing te sparen. Aangezien het huidige maaiveld in het plangebied zowel in westelijke als in noordelijke richting afloopt en de archeologische laag niet overal even diep ligt, zijn vier zones vastgesteld met een maximale diepte van bodemingrepen van respectievelijk 1,7 m +NAP, 1,5 m +NAP, 1,3 m +NAP en 1,1 m +NAP. Bij deze waarden is een beschermingsbuffer tussen de archeologische laag en de maximale diepte van bodemingrepen van 0,15 m inbegrepen. In figuur 7 zijn de vier zones weergegeven.

Figuur 7. Uitsnede FAMKE-kaart

Bovengenoemd regime geldt voor alle bodemingrepen (zoals het uitgraven van het cunet van het parkeerterrein en de eventuele aanleg van kabels, leidingen en/of riool en beplanting). Ten behoeve van de uitbreiding van het parkeerterrein zal de huidige bebouwing in het plangebied worden gesloopt. Ook hierbij dient bovengenoemd regime in acht te worden genomen. Hierdoor zullen de diepere delen van de muren/fundering waarschijnlijk in de bodem moeten blijven zitten. Raadzaam is bij de sloop van de bebouwing en het uitgraven van het cunet van het parkeerterrein een archeoloog ter begeleiding aanwezig te laten zijn.

Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt aanbevolen een archeologisch vervolgonderzoek middels een proefsleuf (of sleuven) uit te laten voeren, om een beter beeld van de omvang, aard, datering, kwaliteit (gaafheid en conservering) en behoudenswaardigheid van de aanwezige archeologische resten te kunnen verkrijgen. Een dergelijk onderzoek moet worden uitgevoerd op basis van een door de gemeente

goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Op basis van de resultaten van een dergelijk onderzoek kan de gemeente besluiten hoe met de aanwezige archeologische resten moet worden omgegaan.

Bij de aanleg van het parkeerterrein, evenals tijdens de sloopwerkzaamheden, zal bovengenoemd regime worden aangehouden, en het terrein waar nodig worden opgehoogd. Hierdoor worden de verwachte archeologische resten in tact gelaten en is een aanvullend archeologisch onderzoek voor het planvoornemen niet nodig is. Het planvoornemen is hiermee voor wat betreft het aspect archeologie uitvoerbaar.

CULTUURHISTORIE

Op de CHK2 van de Provinsje Fryslân is informatie opgenomen over cultuurhistorische waarden. Voor het plangebied is deze kaart geraadpleegd. Op de kaart zijn in het plangebied geen cultuurhistorische elementen aangegeven.

Het gehele plangebied ligt in aardkundig waardevol gebied 20. Waddeneilanden: "de eilanden bestaan uit zeer veel gave en karakteristieke duinvormen waarin sedimentatie en erosie-processen nog steeds plaats vinden, grote strandvlakten en kwelders met de kenmerkende kreken". In de omgeving van het plangebied is het hoogteverschil van een duinbult waarneembaar. Het perceel zelf is vrijwel geheel egaal. Aangezien de ontwikkeling zich beperk tot dit ene perceel, wordt het in de omgeving aanwezige hoogteverschil vanwege het planvoornemen niet onevenredig aangetast.

De uitvoering van dit bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan.

4.2 Bedrijfshinder

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden aangetoond dat een planvoornemen buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.

Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, etc.).

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het planvoornemen voorziet niet in het realiseren van een milieuhinderlijke inrichting of een milieugevoelige functie. Het parkeerterrein heeft een openbaar karakter, daar het direct grenst aan het openbaar gebied. Tevens heeft het een geringe omvang, slechts 19 parkeerplaatsen, waarvan 9 reeds gedoogd. De VNG-categorie 'Autoparkeerterrein, parkeergarages' (milieucategorie 2) is in deze situatie

niet van toepassing, omdat deze betrekking heeft op grotere (betaalde) parkeergelegenheden. Veelal worden dergelijke parkeerterreinen bij een supermarkt wel meegenomen in de afweging rondom de bedrijfshinder van de inrichting. Voor supermarkten en warenhuizen geldt milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van milieugevoelige functies, in geval sprake is van een rustige woonwijk. Dit komt o.a. door de verkeersaantrekkende werking. Het plangebied ligt in de kern van Midsland.

Ter plaatse is een verscheidenheid aan functies aanwezig: detailhandel, horeca, wonen en een school.

Vanwege deze functiemenging kan de omgeving van het plangebied worden gezien als gemengd gebied, en de aangegeven richtafstand met één afstandstap worden verkleind naar 0 meter. Hieruit blijkt dat een dergelijke functie passend is in de omgeving. Dit komt overeen met de aard van het parkeerterrein. Tevens zijn deze parkeerplaatsen het meest ver van de supermarkt gelegen. De parkeerplaatsen aan de andere zijde van de Sudachterom worden naar waarschijnlijkheid eerst gebruikt. De nieuwe parkeerplaatsen kunnen worden gezien als overloop gebied, die alleen bij drukte volledig worden gebruikt. Ook wordt geen aanzienlijke toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het nieuwe parkeerterrein verwacht. In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op eventuele geluidhinder die het planvoornemen ten gevolge kan hebben. Gelet op bovenstaande afweging is het niet aannemelijk dat vanwege de aanleg van het parkeerterrein het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen in het geding komt.

Het bestemmingsplan wordt op grond van bovenstaande niet door bedrijfshinder belemmerd.

4.3 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan.

Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daarom onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Voor dit bestemmingsplan is het actuele Bodemloket geraadpleegd (figuur 7). Hieruit komen geen bijzonderheden naar voren ten aanzien van het plangebied. Op de bodemkwaliteitskaart 2007 is het plangebied opgenomen in de zone West-Terschelling/Midsland. Binnen deze zone zijn kritische parameters van lood en zink aangetroffen. Dit wordt bevestigd door de in 2011 opgestelde nota bodembeheer. Hierin wordt de ondergrond van het plangebied gecategoriseerd in de ontgravingsklasse wonen maar krijgt de bovengrond de ontgravingsklasse industrie. Wel wordt hierbij opgemerkt dat er geen sprake is van onacceptabele risico's voor de mens bij hergebruik van deze grond in een woonomgeving.

Figuur 8. Kaartfragment bodemloket

Op grond van bovenstaande en omdat het hier geen ontwikkeling betreft die een bodemkwaliteit gevoelige functie mogelijk maakt, bestaan er geen planologisch bodemkundige bezwaren tegen het voorgenomen plan.

Vanuit het oogpunt van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan dit bestemmingsplan planologisch uitvoerbaar worden geacht.

4.4 Ecologie

Normstelling en beleid

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Een ecoloog van Zumkehr Ecologisch Adviesbureau heeft op 26 oktober 2017 het plangebied onderzocht.

Onderstaand is dit onderzoek verder uitgewerkt.

Soortenbescherming

Het onderzoek heeft uitgewezen dat op, aan of bij het pand geen strikt beschermde soorten voorkomen.

Ook populaties van andere kwetsbare en beschermde soorten ontbreken. Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten. Omdat beschermde soorten ontbreken leidt de uitvoering van het plan niet tot strijdigheid met de Wet Natuurbescherming aangaande de soortenbescherming. De aanvraag van een ontheffing van de wet is niet nodig.

Gebiedsbescherming

Het plangebied binnen de bebouwde kom van Midsland maakt geen deel uit van een Natura2000-gebied.

Bovendien ligt het plangebied op meer dan 1 kilometer afstand van de Natura2000-gebieden Waddenzee en Duinen Terschelling en op een afstand van meer dan 3 kilometer van Natura2000-gebied Noordzeekustzone. Voor de uitvoering van het plan is het niet nodig Natura2000-gebieden dichter dan de aangegeven afstanden te benaderen. Enig effect van de uitvoering van het plan op de instandhoudingsdoelen van de Natura2000- gebieden is uitgesloten. Het is niet nodig een uitgebreide effectanalyse in relatie tot Natura2000 op te stellen.

De PAS-regeling maakt deel uit van de Natura2000-wetgeving en heeft tot doel de effecten van de uitstoot van stikstof of de natuur te beperken. Voor Terschelling wordt dan gekeken naar effecten op de in de duinen voorkomende kwetsbare grijze duinen (habitattype H2130). Bij de uitvoering van het plan, de sloop van het pand en de inrichting ervan tot parkeerplaats, wordt door bouwverkeer een kleine hoeveelheid stikstof uitgestoten. Deze hoeveelheid overstijgt de grenswaarde van PAS-regeling niet, en leidt niet tot schade aan vegetaties van habitattype H2130. Ook verkeer leidt tot de uitstoot van stikstof. Hieromtrent is in het ecologisch onderzoek een afweging gemaakt. In lijn met uitspraken van de Provinciaal Ambtenaar betreffende de PAS-regeling wordt het parkeerterrein beschouwd als openbare weg, daar het wordt aangelegd direct grenzend aan de openbare weg. Een PAS-analyse is hierop niet van toepassing. De uitvoering van het plan leidt niet tot strijdigheid met de doelstelling van de PAS.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Nader onderzoek naar soorten- en gebiedsbescherming is niet noodzakelijk. Wel blijft de zorgplicht te allen tijde gelden. Het aspect ecologie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan. De ecologische Quickscan is als bijlage 2 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.