• No results found

4. Het gebruik van pragmatische argumentatie in adviserende gezondheidsteksten van

4.8 Pragmatische argumentatie in de adviserende voorlichtingstekst over

4.9.2 Anticiperen op kritische vragen in de voorlichtingstekst over slapen

Door middel van de zojuist besproken tekstfragmenten uit de adviserende voorlichtingstekst over slapen wordt getoond hoe de schrijver van de tekst anticipeert op de kritische vragen bij pragmatische argumentatie.

71 Anticiperen op kritische vragen in tekstfragment 29

(29) (1 Genoeg slapen (X) is wenselijk)

1.1a Als je genoeg hebt geslapen (X),voel je je fit en uitgerust en kun je de aandacht houden bij wat je doet (Y) (Kritische vraag 1)

(1.1b Je fit en uitgerust voelen en de aandacht houden bij wat je doet (Y) zijn wenselijk)

(1.1a-1.1b’ Als genoeg slapen (X) ervoor zorgt dat je je fit en uitgerust voelt en je de aandacht kunt houden bij wat je doet (Y), en je fit en uitgerust voelen en de aandacht houden bij wat je doet (Y) zijn wenselijk, dan is genoeg slapen (X) wenselijk)

Anticiperen op kritische vragen in tekstfragment 30

(30) (1 Onvoldoende slaap is (X) onwenselijk)

1.1a Onvoldoende slaap (X) leidt tot prikkelbaarheid, moeite met concentreren en leren, sloomheid, hoofdpijn en een verminderde weerstand (Y) (Kritische vraag 1)

(1.1b Prikkelbaarheid, moeite met concentreren en leren, sloomheid, hoofdpijn en een verminderde weerstand (Y) zijn onwenselijk) (1.1a-1.1b’ Als onvoldoende slaap (X) leidt tot prikkelbaarheid, moeite met

concentreren en leren, sloomheid, hoofdpijn en een verminderde weerstand (Y), en prikkelbaarheid, moeite met concentreren en leren, sloomheid, hoofdpijn en een verminderde weerstand (Y) zijn

onwenselijk, dan is onvoldoende slaap (X) onwenselijk)

Kritische vraag 1: Zijn de gevolgen van (on)voldoende slaap daadwerkelijk (on)wenselijk? De positieve gevolgen van het wenselijke gedrag, voldoende slapen, kunnen daadwerkelijk als wenselijk worden ervaren door de jongeren. De schrijver beargumenteerd dat als je genoeg slaapt je je fit en uitgerust voelt, waardoor je de aandacht kunt houden bij wat je doet. Dit kan door de jongeren daadwerkelijk als wenselijk worden ervaren, omdat de jongeren lange dagen

72

maken op school en op een sport- of hobbyclub waar ze een bepaalde prestatie moeten leveren. Wanneer ze zich fit en uitgerust voelen en ze de aandacht kunnen houden bij wat ze doen, zal dit invloed hebben op de prestaties die de jongeren leveren. Ook kan het fit en uitgerust voelen ervoor zorgen dat jongeren na schooltijd meer leuke dingen kunnen doen. Dit wordt echter niet expliciet genoemd in de tekst.

Ook de negatieve gevolgen van het onwenselijke gedrag, onvoldoende slapen, kunnen voor de jongeren daadwerkelijk als onwenselijk worden gezien. Prikkelbaarheid, moeite met concentreren en leren, sloomheid, hoofdpijn en een verminderde weerstand zijn onwenselijke gevolgen van het onwenselijke gedrag die jongeren niet kunnen gebruiken in de

adolescentiefase. Hoewel het niet expliciet genoemd wordt kunnen deze negatieve gevolgen verwijzen naar ruzie met vrienden of ouders, slechte cijfers halen op school, weinig zin hebben om leuke dingen te doen en vaker ziek zijn.

In de tekst wordt ingespeeld op de kenmerken en voorkeuren van de doelgroepen door te wijzen op zowel positieve als negatieve gevolgen die voor de doelgroep wenselijk of onwenselijk kunnen zijn. Echter had de schrijver van de tekst hier in de argumentatie explicieter op in kunnen spelen, door gevolgen te presenteren die laten zien dat de gevolgen van (on)voldoende slaap daadwerkelijk (on)wenselijk zijn.

Kritische vraag 2: Leidt (on)voldoende slaap daadwerkelijk tot de (on)wenselijke resultaten?

De schrijver van de adviserende gezondheidstekst over slapen anticipeert niet expliciet op de tweede kritische vraag. Er worden geen voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat wanneer jongeren voldoende slapen ze zich fit en uitgerust voelen en de aandacht kunnen houden bij wat ze doen. Ook worden er geen voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat onvoldoende slaap leidt tot prikkelbaarheid, moeite met concentreren en leren, sloomheid, hoofdpijn en een verminderde weerstand. Een verklaring hiervoor kan zijn dat slapen een alledaagse bezigheid is. Iedereen heeft weleens voldoende en te weinig geslapen. De kenmerken van zowel

voldoende als onvoldoende slaap zullen dus herkenbaar zijn voor de doelgroep. Hierdoor is het mogelijk dat de schrijver ervoor heeft gekozen niet op de tweede kritische vraag te anticiperen.

73

Kritische vraag 3: Zijn er andere factoren die aanwezig moeten zijn naast voldoende slaap om het gewenste resultaat te creëren?

In de adviserende gezondheidstekst over slapen geeft de schrijver advies over andere factoren die aanwezig moeten zijn naast voldoende slaap om het gewenste resultaat te creëren. Zo worden er tips gegeven over wat je kunt doen voordat je naar bed gaat en als je in bed ligt. Voorbeelden hiervan zijn: ‘Stop minstens een uur voor het naar bed gaan met studeren en ga nog iets ontspannends doen’, ‘Zet je mobieltje uit’ en ‘Zorg voor rustige achtergrondmuziek, die automatisch uitgaat’. Daarnaast geeft de schrijver overige tips die ervoor kunnen zorgen dat het gewenste resultaat wordt behaald, zoals ‘Slaap overdag niet, doe ook geen dutje’ (zie bijlage M). Deze tips ondersteunen de pragmatische argumentatie van tekstfragmenten 29 en 30.

Kritische vraag 4: Heeft (on)voldoende slaap ook (on)gewenste bijwerkingen?

In de adviserende gezondheidstekst over slapen anticipeert de schrijver niet op de vierde kritische vraag. Waarschijnlijk wordt het anticiperen op deze vraag door de schrijver niet als belangrijk geacht, omdat slapen een alledaagse handeling is waaraan ieder persoon behoefte heeft en waaraan geen ongewenste bijwerkingen verbonden zijn. Hier geldt ook het

tegenovergestelde: niemand zal gewenste bijwerkingen ervaren van onvoldoende slaap, omdat iedereen behoefte heeft aan voldoende slaap.

Kritische vraag 5: Kunnen de genoemde resultaten ook op andere manieren bereikt worden? De schrijver van de adviserende gezondheidstekst over slapen noemt geen andere manieren waarop de genoemde resultaten bereikt kunnen worden. Om zich fit en uitgerust te voelen hebben jongeren 8 ½ uur slaap nodig. Slaap kan niet vervangen worden voor een ander handeling.

74 4.10 Conclusie

Uit de analyse van de zeven adviserende gezondheidsteksten van de GGD blijkt dat er geen vast patroon is bij het gebruik van de varianten van pragmatische argumentatie. Wanneer de schrijver van de voorlichtingstekst een gewenste handeling aanraadt wordt er in de meeste gevallen ingegaan op de positieve gevolgen van dit gedrag (variant I). Dit is het geval bij de standpunten ‘Stop met roken’, ‘Eet gezond’, ‘Beweeg voldoende’, ‘Verzorg je mond goed’ en ‘Slaap voldoende’. Op welke manier deze argumenten ondersteund worden verschilt echter per tekst. In de ene tekst, bijvoorbeeld in de voorlichtingstekst over bewegen en sporten, wordt het advies niet alleen ondersteund door in de argumentatie de positieve gevolgen van de handeling te benadrukken (variant I), maar ook door in de argumentatie de negatieve

gevolgen te benadrukken die voorkomen kunnen worden als het advies wordt aangenomen (variant III). In een andere tekst, zoals de tekst over slapen, worden de argumenten volgens variant I van pragmatische argumentatie ondersteund door de negatieve gevolgen van de tegenovergestelde handeling, onvoldoende slapen, te presenteren (variant II). Daarnaast komt het voor, bij de adviserende voorlichtingstekst over gezond eten en bewegen bijvoorbeeld, dat de schrijver de positieve gevolgen van gezond eten benadrukt (variant I), net als de negatieve gevolgen van de tegenovergestelde handeling, ongezond eten (variant II) en de negatieve gevolgen die voorkomen kunnen worden wanneer het advies geaccepteerd wordt (variant III).

Wanneer een ongewenste handeling wordt afgeraden brengt de schrijver van de tekst argumenten naar voren waaruit blijkt dat de handeling negatieve gevolgen heeft (variant II). Dit wordt gedaan in combinatie met zowel variant I als variant III. Zo wordt er in de tekst over roken niet alleen ingespeeld op de negatieve gevolgen van de handeling (variant II), maar wordt er een extra standpunt aangevoerd waarin jongeren geadviseerd worden om te stoppen met roken. Hierbij speelt de schrijver van de voorlichtingstekst in op de positieve gevolgen van het stoppen met roken (variant I) en wordt benadrukt welke negatieve gevolgen voorkomen kunnen worden wanneer de jongeren stoppen met roken (variant III). In de voorlichtingstekst over jeugdpuistjes worden meerdere gedragingen afgeraden om zo een gewenst resultaat te behalen. Hierbij maakt de schrijver gebruik van zowel variant II als variant III van pragmatische argumentatie. In de tekst over alcohol gaat de schrijver vooral in op de negatieve gevolgen van de handeling (variant II), echter wordt er ook een positief gevolg van het drinken van alcohol gepresenteerd (variant I) om zo in te spelen op de doelgroep. Naar aanleiding van de bevindingen is een tabel opgesteld waarin de

75

mogelijkheden die een schrijver heeft om prescriptieve standpunten door middel van verschillende varianten van pragmatische argumentatie te ondersteunen worden gepresenteerd.

Adviseren gewenste handeling Afraden ongewenste handeling Varianten I en II (slapen) – 1 en 3 Varianten II en I (alcohol) Varianten I en III (bewegen en sporten,

mondverzorging, stoppen met roken) 1, 2, 3, (4, 5)

Varianten II, I en III (roken)

Varianten I, II en III (gezond eten en bewegen) Varianten II en III (jeugdpuistjes) Tabel 2. Mogelijkheden gebruik verschillende varianten van pragmatische argumentatie

Naar aanleiding van de analyse kan geconcludeerd worden dat de schrijver van adviserende gezondheidsteksten in de argumentatie op de eerste kritische vraag anticipeert. In de zeven gezondheidsteksten wordt het resultaat als daadwerkelijk (on)wenselijk gepresenteerd door in de argumentatie in te spelen op de kenmerken en voorkeuren van de doelgroep. In de meeste gevallen vult de schrijver de argumentatie aan met nieuwe argumenten of informatie om aan te tonen dat de oorzaak daadwerkelijk tot het (on)wenselijke resultaat leidt (kritische vraag 2). In de categorie dagelijks gedrag ligt deze informatie echter voor de hand en anticipeert de schrijver het minst op deze kritische vraag. Ook op de derde kritische vraag wordt bijna in alle gevallen geanticipeerd door de schrijver door de jongeren extra tips of informatie te geven hoe het gewenste gedrag uitgevoerd kan worden. In de categorie risicogedrag anticipeert de schrijver op de vierde vraag. Door ook positieve effecten van het risicogedrag te benadrukken kan weerstand weg worden genomen bij jongeren die het risicogedrag al uitvoeren en

positieve effecten ervaren. Bij het uitvoeren van gezond gedrag en dagelijks gedrag zijn er geen ongewenste bijwerkingen, hier wordt dan ook niet op de vierde kritische vraag

geanticipeerd. In enkele voorbeeldteksten anticipeert de schrijver op de vijfde kritische vraag door in de argumentatie alternatieven te presenteren die bijdragen aan het bereiken van het gewenste resultaat. Hiermee is antwoord gegeven op de laatste deelvraag: ‘Welke varianten van pragmatische argumentatie gebruikt de GGD in de adviserende gezondheidsteksten gericht op jongeren en hoe anticipeert de schrijver daarbij op mogelijke twijfel en kritiek van de lezer tegenover het advies?’.

76

5. Conclusie

Op basis van de informatie uit de voorgaande hoofdstukken kan er een antwoord op de centrale vraag worden geformuleerd. De centrale vraag luidt als volgt:

‘Hoe kan de schrijver van adviserende gezondheidsteksten gericht op jongeren bij de keuze voor het benadrukken van positieve of negatieve gevolgen van een (on)gezonde leefstijl rekening houden met de doelgroep?’

Om deze vraag te beantwoorden is in hoofdstuk 2 de institutionele context van adviserende gezondheidsteksten beschreven. Het gebruik van pragmatische argumentatie om het

prescriptieve standpunt te verdedigen wordt deels beperkt door deze context. Zo moet er rekening worden gehouden met de conventies van het medische domein,

overheidscommunicatie, het genre ‘adviserende gezondheidsteksten’ en met kenmerken en voorkeuren van de doelgroep jongeren. Om te zien op welke manieren pragmatische

argumentatie kan plaatsvinden is de adviserende gezondheidstekst in het derde hoofdstuk als argumentatief activiteitstype gekarakteriseerd. Vervolgens zijn de verschillende varianten van pragmatische argumentatie uiteengezet en toegelicht tijdens de reconstructie van de

argumentatiefase van de adviserende gezondheidsteksten.

Omdat er bij een gezondheidsbrochure sprake is van een impliciete discussie is het niet mogelijk voor de schrijver om exact te weten welke kritiek en twijfel de lezer van de brochure heeft tegenover het advies. Door middel van kritische vragen die bij een pragmatisch argumentatieschema horen kan worden ingespeeld op mogelijke twijfel en kritiek. Het blijkt dan ook dat de schrijver van een adviserende voorlichtingstekst gericht op jongeren rekening houdt met en anticipeert op de mogelijke kritische reacties van de lezer. Dit wordt gedaan door in de argumentatie in te spelen op de kenmerken en voorkeuren van de doelgroep. Zo wordt er gewezen op gevolgen voor de schoolprestaties of het uiterlijk. Hier hechten jongeren namelijk waarde aan.

Daarnaast is er in deze scriptie gekeken naar de verschillende varianten van pragmatische argumentatie. Zo kan de schrijver in de argumentatie wijzen op een positief gevolg van een gewenste gedraging, maar ook op een negatief gevolg van een ongewenste gedraging. Uit de analyse blijkt dat de schrijver in het geval van het aanraden van wenselijk gedrag kiest voor het benadrukken van de positieve gevolgen van dit gedrag en in het geval van het afraden van onwenselijk gedrag voor het benadrukken van de negatieve gevolgen van

77

het gedrag. Hoe deze argumenten vervolgens worden ondersteund is afhankelijk van de context.

Door middel van deze scriptie zijn er binnen de argumentatietheorie nieuwe inzichten verworven over adviserende gezondheidsteksten gericht op een specifieke doelgroep,

namelijk jongeren. Deze doelgroep wordt vaak als ongrijpbaar gezien, maar er zijn wel degelijk mogelijkheden om op de specifieke kenmerken en voorkeuren van de jongeren in te spelen. Concluderend kan worden gesteld dat het belangrijk is dat de schrijver van

adviserende gezondheidsteksten gericht op jongeren zich voor het schrijven van de voorlichtingstekst verdiept in de leefwereld van jongeren. Wanneer de schrijver genoeg kennis heeft van de doelgroep kan hier de argumentatie op worden aangepast. Het is van belang om te weten in welke levensfase de jongeren zich bevinden en hoe ze tegenover het geadviseerde gedrag staan. Als bekend is dat jongeren positief tegenover het drinken van alcohol staan is het belangrijk om in de argumentatie naast negatieve gevolgen van het drinken van alcohol ook de positieve gevolgen te benoemen. Daarnaast moeten de

argumenten die het advies ondersteunen zo worden gepresenteerd dat ze in het licht van de doelgroep daadwerkelijk (on)wenselijk zijn. Jongeren krijgen tijdens de adolescentiefase meer seksuele interesses, het is dus raadzaam om bij een voorlichtingstekst waar geadviseerd wordt over tandenpoetsen in te spelen op het feit dat zoenen met iemand die vieze of bruinen tanden heeft een no go is. Op die manier zullen jongeren het advies eerder aannemen dan wanneer er andere, irrelevante argumenten worden gegeven.

78

Literatuurlijst

Boschma, J., & Groen, I. (2007). Generatie Einstein: slimmer, sneller en socialer.

Communiceren met jongeren van de 21e eeuw. Amsterdam: Pearson Education Benelux.

Crone, E. (2008). Het puberende brein. Over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke

periode van de adolescentie. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker.

Feteris, E. T. (2002). A Pragma-Dialectical Approach of the Analysis and Evaluation of

Pragmatic Argumentation in a Legal Context. Argumentation, 16, 349-367.

Garssen, B. J. (1997). Argumentatieschema’s in pragma-dialectisch perspectief. Een

theoretisch en empirisch onderzoek. Dordrecht: ICG printing.

GGD Brabant-Zuidoost. (z.d.). Kun jij nee zeggen? Laatst geraadpleegd op 19 april 2015 via

http://www.ggdbzo.nl/jongeren/roken/Documents/Brochure%20Kun%20jij%20nee%2

0zeggen.pdf

GGD Flevoland. (z.d.) Jeugdgezondheidszorg. Laatst geraadpleegd op 4 juni 2015 via

http://www.ggdflevoland.nl/client/1/?websiteid=1&contentid=50

GGD Flevoland. (z.d.). Bewegen en Sporten. Laatst geraadpleegd op 21 april 2015 via

http://www.ggdflevoland.nl/client/1/?websiteid=1&contentid=339&hoofdid=29&page

title=Bewegen_en_Sporten

GGD GHOR. (z.d.) Jeugd. Laatst geraadpleegd op 4 juni 2015 via

79

GGD Noord- en Oost-Gelderland. (2013). Een gezonde mond. Laatst geraadpleegd op 19 april

2015 via ??

GGD Noord- en Oost-Gelderland. (2013). Jeugdgezondheidszorg. Laatst geraadpleegd op 24

maart 2015 via http://www.ggdnog.nl/Jeugdgezondheid/Jeugdgezondheidszorg

GGD Noord- en Oost-Gelderland. (2013). Jeugdpuistjes. Laatst geraadpleegd op 19 april

2015 via

http://www.ggdnog.nl/GetDocument.ashx?Source=documentoverview&DocumentID=

11431&rnd=635650526259364000

GGD Noord- en Oost-Gelderland. (2013). Slapen. Laatst geraadpleegd op 19 april 2015 via

http://www.ggdnog.nl/GetDocument.ashx?Source=documentoverview&DocumentID=

11431&rnd=635650526259364000

GGD Noord- en Oost-Gelderland. (2013). Veel bewegen, gezond eten – informatie voor

jongeren. Laatst geraadpleegd op 24 maart 2015 via

http://www.ggdnog.nl/GetDocument.ashx?Source=documentoverview&DocumentID=

22662&rnd=635627138002816000

GGD Noord- en Oost-Gelderland. (2014). Alcohol – informatie voor jongeren. Laatst

geraadpleegd op 24 maart 2015 via

http://www.ggdnog.nl/GetDocument.ashx?Source=documentoverview&DocumentID=

22868&rnd=635627138002660000

Hermes, J., Naber, P., & Dieleman, A. (2012). Leefwereld van jongeren: thuis, school, media

en populaire cultuur. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Klaassen, R. (2004). Voorlichtingskundig ontwerpen. Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Kleinjan, M., & Engels, R. C. M. E. (2010). Universele preventie van middelengebruik onder

80

Nelis, H., & Van Sark, Y. (2009). Puberbrein binnenstebuiten: wat beweegt jongeren van 10

tot 25 jaar? Utrecht/Antwerpen: Kosmos Uitgevers.

Paschja. (2010). Wat doet de GGD? Laatst geraadpleegd op 4 juni 2015 via http://mens-en-

gezondheid.infonu.nl/leven/48726-wat-doet-de-ggd.html

Pol, B., & Swankhuisen, C. (2013). Nieuwe aanpak in overheidscommunicatie: mythen,

misverstanden en mogelijkheden. Bussum: Uitgeverij Coutinho.

Rijksvoorlichtingsdienst. (2004). Uitgangspunten overheidscommunicatie. Gedownload op 19

april 2015 via file:///C:/Users/Judith/Downloads/uitgangspunten-

overheidscommunicatie.pdf

Ruyters, M., & Teunissen, J. (2005). Een goede argumentatie. Utrecht/Zutphen:

ThiemeMeulenhoff.

Schut, D., & Wagemans, J. H. M. (2014). Argumentatie en debat. Den Haag: Boom Lemma

uitgevers.

STAP. (2014). Feiten en cijfers. Laatst geraadpleegd op 4 juni 2015 via

http://www.stap.nl/nl/home/feiten-en-cijfers.html

Stichting Reclame Code. (z.d.). De Nederlandse Reclame Code (NRC). Laatst geraadpleegd

op 4 juni 2015 via https://www.reclamecode.nl/nrc/pagina.asp?paginaID=0&deel=2

Van Eemeren, F. H. (2010). Strategic Maneuvering in argumentative discourse. Amsterdam:

John Benjamins.

Van Eemeren, F., Garssen, B., & Rietstap, E. (2014). Overtuigend schrijven. Amersfoort:

ThiemeMeulenhoff.

81

Van Eemeren, F. H., Grootendorst, R., & Snoeck Henkemans, F. (1996). Handboek

argumentatietheorie. Groningen: Martinus Nijhoff uitgevers.

Van Poppel, L. (2010). Institutionele invloed op het strategisch manoeuvreren in adviserende

gezondheidsteksten. Titelbijdrage congresbundel.

Van Poppel, L. (2013). Getting the vaccine now will protect you in the future. Dissertatie

Amsterdam.

Van der Werf, F., & Sealy, M. (2010). Gelijk hebben, gelijk krijgen. Evidence-based

reasoning in de gezondheidszorg. Den Haag: Uitgeverij LEMMA.

Wet publieke gezondheid. (2008). Laatst geraadpleegd op 4 juni 2015 via

82

83

Bijlage B: argumentatiestructuur voorlichtingstekst ‘alcohol’

(1) (1 Alcohol drinken (X) is onwenselijk)

1.1a Alcohol drinken (X) is schadelijk voor je hersenen (Y)

1.1a.1a Je kunt minder goed leren en je karakter kan veranderen 1.1a.1a.1 Bij een drinker gebeurt er duidelijk minder in zijn hersenen (1.1a.1b Minder goed kunnen leren en een veranderend karakter zijn

onwenselijk)

(1.1b Schade aan je hersenen (Y) is onwenselijk

(1.1a-1.1b’ Als alcohol drinken (X) schadelijk is voor je hersenen (Y), en schade aan je hersenen (Y) is onwenselijk, dan is het drinken van alcohol (X) onwenselijk)

(2) (1 Alcohol drinken (X) is onwenselijk)

1.1a Alcohol (X) remt de groei van je hersenen (Y)

1.1a.1a Je hersenen zijn pas klaar met groeien rond je 23e.

1.1a.1b Hoe jonger, hoe vaker en hoe meer je drinkt, hoe schadelijker het is (1.1b De groei van je hersenen remmen (Y) is onwenselijk)

(1.1a-1.1b’ Als alcohol (X) de groei van je hersenen remt (Y), en het remmen van de groei van je hersenen (Y) is onwenselijk, dan is het drinken van alcohol (X) onwenselijk)

(3) (1 Alcohol drinken (X) is wenselijk)

1.1a Met een biertje op (X) voel je je goed, praat je makkelijker en laat je je eerder gaan (Y)

(1.1b Je goed voelen, makkelijk praten en je eerder laten gaan (Y) zijn wenselijk)

84

(1.1a-1.1b’ Als alcohol drinken (X) ervoor zorgt dat je je goed voelt, je makkelijker praat en je je eerder laat gaan (Y), en je goed voelen, makkelijk praten en je eerder laten gaan (Y) zijn wenselijk, dan is het drinken van alcohol (X) wenselijk)

(4) (1 Alcohol drinken (X) is onwenselijk)

1.1a Jongeren hebben eerder onveilige seks (Y) met alcohol op (X)

(1.1b Onveilige seks (Y) is onwenselijk)

(1.1a-1.1b’ Als alcohol drinken (X) leidt tot onveilige seks (Y), en onveilige seks (Y) is onwenselijk, dan is alcohol drinken (X) onwenselijk)

(5) (1 Alcohol drinken is onwenselijk)

1.1a Sommigen hebben onder invloed van alcohol (X) een erg kort lontje (Y)

(1.1a.1a Een erg kort lontje hebben leidt tot geweld) (1.1a.1b Geweld is onwenselijk)

(1.1b Een erg kort lontje hebben (Y) is onwenselijk)

(1.1a-1.1b’ Als alcohol drinken (X) leidt tot het hebben van een erg kort lontje (Y), en het hebben van een erg kort lontje (Y) is onwenselijk, dan is alcohol drinken (X) onwenselijk)

(6) (1 Alcohol drinken (X) is onwenselijk)

1.1a Alcohol (X) maakt dik (Y)

(1.1b Dik zijn (Y) is onwenselijk)

(1.1a-1.1b’ Als alcohol (X) je dik maakt (Y), en dik zijn (Y) is onwenselijk, dan is alcohol drinken (X) onwenselijk)

85

86

Bijlage D: argumentatiestructuur voorlichtingstekst ‘roken’

(1) (1 Roken (X) is onwenselijk)

1.1a Als je rookt, gaan je adem, haren en kleding stinken (Y)

(1.1b Stinkende adem, haren en kleding (Y) zijn onwenselijk)

(1.1a-1.1b’ Als roken (X) leidt tot het stinken van je adem, haren en kleding (Y), en een stinkende adem, haren en kleding (Y) zijn onwenselijk, dan is roken (X) onwenselijk)

(2) (1 Roken (X) is onwenselijk)

1.1a Roken kost je veel geld (Y)

(1.1b Iets wat je veel geld kost (Y) is onwenselijk)

(1.1a-1.1b’ Als roken (X) je veel geld kost (Y), en iets wat veel geld kost (Y) is onwenselijk, dan is roken (X) onwenselijk)

(3) (1 Roken (X) is onwenselijk)

1.1a Je kunt al na één of twee sigaretten verslaafd raken (Y)

(1.1b Verslaafd raken (Y) is onwenselijk)

(1.1a-1.1b’ Als het roken (X) van één of twee sigaretten ervoor kan zorgen dat je verslaafd raakt (Y), en verslaafd raken (Y) is onwenselijk, dan is roken (X) onwenselijk)

(4) (1 Roken (X) is onwenselijk)

1.1a Je moet meer hoesten en kunt een lelijke huid krijgen (Y)

(1.1b Hoesten en een lelijke huid (Y) zijn onwenselijk)

(1.1a-1.1b’ Als roken (X) ervoor zorgt dat je meer moet hoesten en dat je een lelijke huid krijgt (Y), en hoesten en een lelijke huid (Y) zijn onwenselijk, dan is roken (X) onwenselijk)

87

(5) (1 Roken (X) is onwenselijk)

1.1a Je bent sneller moe tijdens het sporten en je gezondheid loopt gevaar (Y)

(1.1b Snel moe zijn tijdens het sporten en gevaar oplopen voor je gezondheid (Y) zijn onwenselijk)

(1.1a-1.1b’ Als roken (X) ervoor zorgt dat je sneller moe bent tijdens het sporten en dat je gezondheid gevaar loopt (Y), en snel moe zijn tijdens het sporten en gevaar oplopen voor je gezondheid (Y) zijn onwenselijk, dan is roken (X) onwenselijk)