• No results found

Antecedenten in ‘het coöperatieve businessmodel’

In document Het coöperatieve businessmodel (pagina 47-59)

4  Casestudy Rabobank  4.1  Inleiding 4.1  Inleiding

4.5  Antecedenten in ‘het coöperatieve businessmodel’

4.5.1  Juridisch 

 Alle respondenten bevestigen dat het eigenaarschap van leden van doorslaggevende betekenis is in  ‘het coöperatieve businessmodel’. De rol van de leden is verwoord in de statuten van de Rabobank.  Voor  Rabobank  zijn  de  statuten  op  twee  niveaus  beschreven.  Op  het  eerste  niveau  is  de  “Aangesloten Bank: een coöperatieve bank, die lid is van Rabobank Nederland” als lid benoemd. Dit  lidmaatschap  “staat  uitsluitend  open  voor  coöperatieve  banken  die  in  het  bezit  zijn  van  door  Rabobank Nederland goedgekeurde statuten”. Het tweede niveau zijn de leden van de aangesloten  banken.  Deze  leden  zijn  natuurlijke  personen,  die  “wonen  of  een  beroep  of  bedrijf  uitoefenen  binnen  het  werkgebied  van  de  coöperatie”.  De  relevante  en  significante  overeenkomsten  en  verschillen  tussen  deze  twee  groepen  leden  op  basis  van  een  beschrijving  van  de  statuten  is  weergegeven in tabel 5.  

 

Tabel 5: Vergelijking statutair lidmaatschap Rabobank: centraal en lokaal 

Lidmaatschap  Aangesloten bank  Natuurlijke persoon 

Doel en middelen   “behartigen belangen  van de leden”  “behartigen belangen  van de leden”  Verkrijging en verlies  lidmaatschap  √  √  (Eigendoms)rechten van de  leden  Allesomvattend eigendom met  winstaandeel  Geen eigendom: deelname algemene  vergadering (AV), inzien ledenregister  en notulen AV  Verplichtingen van de leden  √  ‐  Aansprakelijkheid (“verplicht”)  √  ‐  Kapitaalinbreng  “verplichte aandelen” o.b.v.  Verdeelsleutel  Vrijblijvende, vrij verhandelbare  “participaties” 

Organen & hun functioneren   Centraal, landelijk  Lokaal, werkgebied 

Stemrecht  Elk lid ten minste 1 stem o.b.v.  Verdeelsleutel  Elk lid 1 stem  Winstbestemming  ‐ dividend aan aandeelhouders  ‐ vergoedingen op participaties  ‐ versterken van solvabiliteit RN  ‐ “onder geen geval […] te verdelen”  ‐ toevoeging aan de algemene reserve  ‐ max 4% algemene reserve te  besteden aan plaatselijk of algemeen  belang   

Een  vergelijking  van  de  statuten  levert  het  beeld  op  dat  de  aangesloten  banken  een  statutair  lidmaatschap  hebben  met  eigendomsrechten,  verplichtingen,  waaronder  kapitaalinbreng,  aansprakelijkheid en winstdeling. De rol van natuurlijke personen die lid zijn van aangesloten banken  is  beperkt  tot  deelname  aan  lokale  overlegorganen,  waar  leden  invloed  kunnen  uitoefenen  op  de  lokale  besturing. De  leden  benoemen  de  raad  van  commissarissen  bij  de  aangesloten  bank,  geven  advies en beslissen mee op hoofdlijnen. Specifiek beslist de ledenraad over de bestemming van een 

deel van de algemene reserve. Voor het overige hebben deze leden geen statutaire verplichtingen of  aansprakelijkheden, noch rechten. 

 

Volgens  de  classificatie  van  coöperatieve  rechtsvormen  (Chaddad  &  Cook,  2004)  liggen  de  eigendomsrechten  van  de  Rabobank  volledig  bij  de  aangesloten  banken,  zijn  deze  beperkt  tot  “uitsluitend aangesloten banken” en niet  aflosbaar of overdraagbaar. Dit maakt  Rabobank  tot  een  ‘new  generation  co‐op’,  waarbij  de  leden  de  aangesloten  banken  zijn.  Het  lidmaatschap  voor  natuurlijke  personen  bij  Rabobank  doet  weliswaar  denken  aan  de  traditionele  coöperatie  met  het  proportionaliteitsprincipe  van  ‘één  persoon,  één  stem’,  maar  aangezien  deze  leden  geen  eigendomsrechten hebben, geen kapitaal inbrengen noch aansprakelijk zijn, past hun lidmaatschap  niet  in  de  classificatie  van  coöperatieve  rechtsvormen.  Dat  neemt  niet  weg  dat  hun  belangen  statutair worden nagestreefd en daarmee verbonden zijn aan het wettelijk doel van de coöperatie.  Een  verklaring  voor  de  bevestiging  van  de  doorslaggevende  betekenis  van  het  eigenaarschap  van  leden in ‘het coöperatieve businessmodel’ zou kunnen zijn dat zij bij het businessmodel doelen op  het  bestuursmodel.  Uit  de  statuten  kan  worden  opgemaakt  dat  het  eigenaarschap  van  deze  coöperatie bij de lokale coöperatieve banken ligt.           Volgens de respondenten speelt de actuele wettelijke verankering van bancaire activiteiten door de  corporate  governance  codes  in  de  financiële  sector,  samengevat  in  het  stakeholdermodel  dat  de  klant centraal stelt, nadrukkelijk een rol bij de definitie en het functioneren van het businessmodel  van de coöperatieve bank. Respondenten wijzen er bijvoorbeeld op dat het belang van de klanten in  de  statuten  is  vastgelegd,  waardoor  het  stakeholdermodel  naadloos  aansluit  bij  ‘het  coöperatieve  businessmodel’. Daarnaast hebben de corporate governance codes volgens respondenten impact op  de klantpropositie van de banken. Deze zal veranderen, bijvoorbeeld op het gebied van transparante  kosten.  

 

Aangezien  de  bancaire  regelgeving  voor  alle  banken  gelijk  is,  en  dus  niet  is  voorbehouden  aan  coöperaties,  kan  niet  worden  gesteld  dat  deze  juridische  antecedenten  van  doorslaggevende  betekenis  voor  ‘het  coöperatieve  businessmodel’  zijn.  Wel  zou  de  aansluiting  van  het  stakeholdermodel bij de statuten, missie en doelstellingen van de coöperatie kunnen verklaren dat  de  coöperatie  in  haar  businessmodel  het  klantbelang  intern  afdwingt  en  dat  dit  bijdraagt  aan  het 

“Het oorspronkelijke coöperatieve businessmodel kan in de huidige  tijdsgeest gelijk worden gesteld aan de term klantintegriteit.” 

succesvol  functioneren  van  het  coöperatieve  businessmodel.  Voor  een  significante  rol  van  de  juridische antecedenten, zoals het eigenaarschap dat door de respondenten werd genoemd, zou het  eigenaarschap  van  de  coöperatie  wellicht  op  het  niveau  van  de  externe  klanten  en  leden  moeten  liggen. 

4.5.2  Sociaal 

Vrijwel  alle  respondenten  verwachten  een  wederkerige  relatie  van  hun  klanten.  Dit  betekent  dat  “klanten bewust kiezen, weten dat ze lid zijn en een actieve houding aannemen”. Drie respondenten  geven  aan  de  groep  ‘betekenisvolle  klanten’  als  belangrijkste  klantgroep  te  beschouwen.  Dit  zijn  klanten met het profiel of wens van een langdurige relatie, wat blijkt uit een afname van minimaal 2‐ 3  producten  of  diensten  en  lidmaatschap.  Rabobank  heeft  in  2012  1,9  miljoen  leden.  De  meeste  respondenten  maken  geen  onderscheid  tussen  klanten  en  leden.  Anders  gezegd  is  voor  hen  elke  klant even belangrijk, ongeacht of deze lid is. Sommige respondenten maken wel onderscheid tussen  typen  klanten,  bijvoorbeeld  tussen  MKB  en  agrariërs  vanuit  risico‐optiek,  maatschappelijke  relevantie of historische relaties. De wederkerige relatie en bewuste, lokaal gedifferentieerde focus  op klanten kan verklaren dat Rabobank haar klanten goed kent, dat dit bijdraagt aan het succes en  dat deze relatie wordt beïnvloed door ‘het coöperatieve businessmodel’.      Ondanks de overtuiging van de wederkerige relatie blijkt uit de toetsen op de rapportages niet wat  wordt gemeten of op welke wijze hierop wordt gestuurd zodat de wederkerigheid leidt tot succes.  Sommige respondenten geven aan dat hun bank het lidmaatschap door middel van een zogenaamde  ‘negatieve  optie’  promoot  onder  klanten  met  meer  dan  twee  producten,  waarbij  ‘geen  reactie  automatisch  lidmaatschap’  inhoudt.  Sommige  respondenten  noemden  dat  leden  ‘langer  dan  gemiddeld’  klant  zijn  en  soms  meer  producten  afnemen  dan  niet‐leden.  Deze  bevindingen  blijken  niet uit het centrale format van performance‐indicatoren, waardoor mag worden aangenomen dat  dit  berust  op  lokale  metingen.  In  een  enkel  geval  bevestigde  een  respondent  het  meten  van  de  gemiddelde  dienstafname  van  leden  en  de  ‘ledentrouw’  (niet  zijnde  loyaliteit).  Dit  leverde  echter  onvoldoende concrete resultaten op voor een analyse. Uit het centrale format blijkt wel de meting  van de ledenratio (percentage klanten dat lid is) en de Net Promoter Score (NPS), die als indicatoren  van de wederkerige relatie zouden kunnen gelden. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de NPS  niet voorbehouden is aan coöperaties.         “Onze klanten gunnen de bank haar marges, vanuit de historische  ervaring dat de bank bijdraagt aan een sterke cohesie in het gebied en  daarin investeert.” 

 

De  diversiteit  aan  klantbenaderingen  die  bij  respondenten  is  beluisterd,  zou  kunnen  worden  verklaard  door  de  diversiteit  in  lokale  omstandigheden.  In  lijn  met  de  bevindingen  in  de  vorige  paragraaf  staan  klanten  en  leden  aantoonbaar  centraal.  De  wijze  waarop  hier  invulling  aan  wordt  gegeven  en  de  wijze  waarop  hierop  wordt  gestuurd,  zouden  kunnen  duiden  op  een  lokale  differentiatie van ‘het coöperatieve businessmodel’. De lokale differentiatie blijkt bijvoorbeeld uit de  wijze waarop leden lokaal invulling geven aan hun lidmaatschap. Figuur 3 geeft het sociale klimaat in  de gemeenten van de werkgebieden van de respondenten weer, bestaande uit de samenstelling van  de bevolking26 en de saamhorigheid27.     Figuur 5: Sociaal klimaat in werkgebieden respondenten    Bron: Gemeenteonderzoek Elsevier 2012            26 Samenstelling van de bevolking wordt bepaald door het aantal huishoudens met een hoog inkomen, het  gemiddelde inkomen, het percentage uitkeringsontvangers ten opzichte van dat in de regio, en de oordelen  van inwoners over de bevolkingssamenstelling uit het Woononderzoek Nederland met inkomensgegevens van  het CBS (Elsevier, 2012)  27 In het Woononderzoek Nederland beoordeelden inwoners de saamhorigheid op de vraag of ze al dan niet  prettig contact hebben met hun buren, of ze de buurt gezellig vinden en of zij zich verantwoordelijk voelen  voor de leefbaarheid in hun buurt (Elsevier, 2012) 

Vrijwel alle respondenten bevestigen een directe relatie tussen de score van het sociale klimaat in  de gemeenten in hun werkgebied en de interactie met de ledenraden van de bank. Hoewel het niet  empirisch is onderzocht, blijkt uit de reacties van respondenten in het algemeen dat hoe hoger de  score op sociaal klimaat is, des te (pro‐)actiever de ledenraad is. En des te lager de score op sociaal  klimaat,  des  te  passiever  de  ledenraad.  Dit  correspondeert  met  de  verklaring  die  al  bleek  uit  de  literatuur over de invloed van de factor solidariteit op de interactie tussen leden en de coöperatie.  Respondenten  verklaarden  de  verschillen  daarnaast  uit  verschillen  tussen  enerzijds  steden,  waar  over het algemeen meer anonimiteit, dus minder sociale cohesie en een passievere ledenraad wordt  ervaren,  en  anderzijds  agrarische  of  krimpgebieden  waar  klanten  en  leden  elkaar  meer  nodig  hebben,  minder  anonimiteit  en  meer  sociale  cohesie  wordt  ervaren  en  ledenraden  (pro‐)actiever  zijn.  Overigens  is  dit  niet  empirisch  gestaafd.  Behalve  het  verschil  in  sociaal  klimaat  zijn  uiteenlopende  verklaringen  genoemd  voor  de  verschillen  in  ledeninteractie  die  respondenten  ervaren,  zoals  de  professionaliteit van  individuele  actieve  leden,  de  historische  (agrarische)  relatie  tussen de leden en hun bank of de invloed van directie en medewerkers. Hoe dan ook leidt het beeld  van lokale diversiteit tot een vermoeden dat ‘het coöperatieve businessmodel’ op lokaal niveau op  uiteenlopende wijzen functioneert, onder meer beïnvloed door het sociale klimaat van de omgeving.   

Vrijwel  alle  respondenten  bevestigen  dat  veel  wordt  geïnvesteerd  in  medewerkers  voor  de  overtuiging  dat  ze  werken  voor  een  coöperatieve  bank  in  plaats  van  een  commerciële  bank.  Dit  betekent  bijvoorbeeld  selectie  ‘aan  de  poort’  waarbij  medewerkers  worden  bevraagd  over  hun  motivatie  voor  het  werken  bij  een  coöperatie,  hun  sociale  netwerk  en  hun  bereidheid  buiten  reguliere kantooruren voor de bank actief te zijn. Daarnaast worden concrete prestatie‐indicatoren  vastgelegd  waarop  actieve  monitoring  en  sturing  door  de  leidinggevende  plaatsvindt.  Veel  respondenten  noemen  bijvoorbeeld  het  vertonen  van  ‘goed  klantgedrag’.  Sommige  banken  ‘stimuleerden  medewerkers  om  deel  te  nemen  aan  ideële  projecten’  of  rapporteerden  over  medewerkersvrijwilligersdagen  of  medewerkers  als  “belangenbehartigers”  en  “ambassadeurs”  van  de coöperatie voor het onderbouwen van de relatie met de omgeving.           Gelet op de sterke overtuiging bij vrijwel alle respondenten van het belang van medewerkers die het  belang van de coöperatie begrijpen, ondersteunen en zich actief inzetten voor het klantbelang, mag  worden verondersteld dat het antecedent ‘overtuiging medewerker’ een factor van betekenis is in  “Onze klanten bankieren niet bij een bank, maar bij een  accountmanager.” 

‘het  coöperatieve  businessmodel’.  Investeren  in  medewerkers  is  daarnaast  een  van  de  elementen  van  ‘in  company’  investeringen.  Een  ander  in  het  oog  springend  element  bij  Rabobank  is  de  Gedragscode,  waarin  de  kernwaarden  ‘respect,  integriteit,  professionaliteit  en  duurzaamheid’  het  fundament van het handelen van de medewerkers van de Rabobank vormen.  

 

Alle respondenten onderstrepen maatschappelijk verantwoord ondernemen als intrinsiek onderdeel  van ‘het coöperatieve model’. In het centrale rapportagemodel is de MVO‐score samengevat onder  de  indicator  ‘identiteit’.  Met  name  in  de  jaarverslagen  van  de  onderzochte  banken  zijn  de  details  over de relevante coöperatieve elementen van maatschappelijk verantwoord ondernemen terug te  lezen.  Zo  houden  alle  coöperatieve  banken  een  Coöperatiefonds  aan  dat  bestemd  is  voor  de  gemeenschap.  Klanten  en  leden  mogen  suggesties  voor  de  bestemming  van  het  fonds  doen.  De  ledenraad  beslist  over  de  suggesties  en  keert  dit  zogenaamde  coöperatief  dividend  uit  voor  investeringen in de gemeenschap. Respondenten zijn er van overtuigd dat deze praktijken bijdragen  aan  de  binding  met  hun  klanten  en  hun  loyaliteit,  omdat  klanten  graag  een  rol  spelen  bij  de  ontwikkeling  van  hun  maatschappelijke  omgeving.  Enkele  respondenten  van  banken  met  een  passieve  ledenraad  gaven  aan  dat  de  middelen  in  het  fonds  onvoldoende  worden  benut.  Zoals  eerder bleek, zou dit kunnen worden verklaard door het matige lokale sociale klimaat.     Daarnaast heeft Rabobank duurzaamheid als een van de kernwaarden benoemd die de basis vormen  voor haar dienstverlening. “De Rabobank Groep heeft een primaire oriëntatie op haar klanten en op  de samenleving en draagt bij aan een duurzame ontwikkeling van welvaart en welzijn.”28 Rabobank  verbindt de coöperatie met “verantwoord en duurzaam”: “als grote financiële instelling wil ook de  Rabobank haar verantwoordelijkheid nemen in het maatschappelijk verantwoord verlenen van haar  diensten:  de  klant  centraal,  met  oog  voor  de  samenleving,  nu  en  in  de toekomst.  Ook  mag van  de  Rabobank  verwacht  worden  dat  ze  actief  bijdraagt  aan  een  duurzame  ontwikkeling  van  de  werkgebieden waarin ze actief is.”29 De verbinding van de coöperatie met duurzaamheid kan worden  verklaard door de focus op de lange termijn als uniek kenmerk van het coöperatieve businessmodel  vanwege het ontbreken van op korte termijn gerichte aandeelhouders. Alle respondenten noemden  de focus op de lange termijn als bepalende factor van ‘het coöperatieve businessmodel’.  

4.5.3  Bedrijfseconomisch 

De  visie  op  de  klantwaarde  wordt  door  respondenten  op  uiteenlopende  wijzen  geformuleerd.  In  tabel  6  zijn  de  inhoudelijke  reacties  van  de  respondenten  kort  weergegeven, verdeeld  in  bancaire         

28

 Bron: Jaarverslag Rabobank 2011 

29

waarden en coöperatieve waarden. In de  laatste kolom staan  de reacties  van respondenten op de  vraag bij welke waarde voor hen het zwaartepunt in het coöperatieve businessmodel ligt.  

 

Tabel 6: Visie op bancaire en coöperatieve klantwaarde volgens respondenten   

Nr.  Bancaire waarde  Coöperatieve waarde  Zwaartepunt  

Retailbank  (‘op  wie  richt  je  je  in  de  markt’) 

Hoe  je  het  hebt  ingericht  (met  invloed  van  leden) 

Coöperatie 

Één  op  één  de  reële  economie  dienen  met lage kosten 

Integriteit:  goed  gedrag  vertonen,  vertrouwen niet beschamen 

Gelijk 

Retailbank  Coöperatieve identiteit steviger en explicieter  koppelen aan bancaire activiteiten  

Gelijk 

‘wat’  (bancair,  gericht  op  tevreden  klanten en institutionele partijen) 

‘hoe’ (duurzaam, met leden)  Gelijk 

Levenslange  betrouwbare  financiële  partner  voor  (een  groot  deel  van)  de  maatschappij… 

…te bereiken door zeggenschap van leden   Bancair 

Benadering  van  de  markt  in  de  bancaire sector 

Manier waarop je klanten bedient (besturing)  Bancair 

Retailbank…  …richting  gegeven  door  coöperatieve 

waarden  (bijvoorbeeld  voor  risicoprofiel,  winstgevendheid, duurzaamheid) 

Bancair 

Retailbank…  …met coöperatieve besturing   Bancair 

Retailbank…  …die  succesvol  is  door  coöperatieve 

grondslag (normen en waarden) 

Bancair 

10  Retailbank…  …met  statutair  afgedwongen  klantbelang 

(vertrouwen,  langetermijnfocus  en  intrinsiek  gemotiveerde  medewerkers  die  goed  gedrag  vertonen) 

Bancair 

11  Retailbank…  …met coöperatief doel (samenwerken)  Bancair 

 

Uit de resultaten blijkt dat de overtuiging over het zwaartepunt van het coöperatieve businessmodel  varieert tussen nadruk op respectievelijk de coöperatieve en de sectorspecifieke klantwaarden of het  gelijk  stellen  van  deze  waarden.  Een  verklaring  voor  het  gelijk  stellen  van  of  de  nadruk  op  de  bancaire  waarden  zou  kunnen  zijn  dat  de  respondenten  er  van  overtuigd  zijn  dat  in  de  financiële  sector  klantwaarde  moet  worden  geboden.  Dat  in  die  markt  moet  worden  geconcurreerd  met  andere  aanbieders  van  financiële  klantwaarde.  Het  is  niet  ondenkbaar  dat  de  centrale  focus  op  bancaire  KPI’s  (bijlage  3)  bijdraagt  aan  een  focus  op  de  bancaire  waarden.  Verder  benoemen  respondenten opvallend vaak expliciet de retailbank als de sectorspecifieke klantwaarde. Een aantal  respondenten onderbouwt dit met het argument dat dit model het beste past bij de coöperatie. Met 

andere  woorden  dat  andere  bankmodellen,  zoals  wholesalebank  of  investmentbank,  zich  moeilijk  laten vereenzelvigen met de coöperatieve identiteit.  

 

De  traditionele  focus  van  ‘het  creëren  van  waarde  voor,  door  en  met  haar  leden  tegen  zo  gering 

mogelijke kosten en met zo gering mogelijke financiële risico’s’ vanuit de coöperatie als rechtsvorm, 

is  bij  Rabobank  ten  dele  gebleken.  Volgens  het  jaarverslag  voert  Rabobank  Groep  een  prudent  risicobeleid, gericht op een gematigd risicoprofiel. Zij richt zich daarbij op kredietrisico, landenrisico,  renterisico,  liquiditeitsrisico,  marktrisico,  valutarisico  en  operationeel  risico30.  De  risicoafhankelijkheid  voor  winst  en  eigen  vermogen  worden  onderbouwd  vanuit  de  bancaire  omgeving, de algemene economische omstandigheden, overheidsbeleid en regelgeving. In navolging  van de bevindingen uit de vorige alinea duidt dit op een focus op de bancaire factoren. Een toets op  de jaarverslagen wees uit dat de bedrijfslasten een stijgende trend vertoonden, terwijl de nettowinst  daalde.  Dit  werd  met  name  verklaard  door  de  stagnatie  van  de  kredietverlening,  een  laag  investeringsvolume  bij  bedrijven  en  een  toename  van  de  regelgeving,  zoals  de  kapitaaleisen  van  Bazel III en compliancekosten voor klantdossiers. Dit type kosten kan bij Rabobank op lokaal niveau  niet door leden worden beïnvloed. De term ‘kostendekking’ noch de term ‘kostendekkingsbeginsel’  is in de laatste (half)jaarverslagen aangehaald.  

 

Het algemene beeld dat naar voren komt, is het streven naar een zo goed mogelijke klantbediening  tegen zo laag mogelijke  kosten. Kostenbesparing ten koste  van klantwaarde  is in het coöperatieve  model  niet  gewenst. De  ‘typisch’  coöperatieve  factoren  in  het  businessmodel, die  in  dit  kader  zijn  genoemd door respondenten, waren 1) risico’s dragen die individuen niet kunnen of willen nemen  en transacties  faciliteren met een veilige  digitale infrastructuur, 2)  bijdragen aan economische en  financiële  stabiliteit  door  transparante  en  gedifferentieerde  klantbediening:  dit  betekent  klanten  tariferen  conform  risicocategorieën  en  wederkerige  consequenties  accepteren,  3)  een  lagere  drempel  van  tevredenheid  over  het  rendement  dan  bij  commerciële  banken,  ten  behoeve  van  de  rentabiliteit op lange termijn, 4) sturen op loyaliteit en ledenratio, eventueel ten koste van financiële  prestatie‐indicatoren, 5) aandacht voor medewerkers vanuit de coöperatieve filosofie: commercieel  gedreven accountmanagers met hoge financieringsresultaten, maar te weinig oog voor de belangen  van  de  klant  als  individu,  de  samenleving  en  de  sector  lopen  een  risico.  Als  keerzijde  van  het  coöperatieve model werd genoemd dat de coöperatie bestuurlijke complexiteit met zich meebrengt  en dat ledeninteractie tijd, energie en geld ‘kost’.            30  Bron: Jaarverslag Rabobank 2011 

       

Rabobank heeft  net als elke andere  bank of onderneming focus  op het  kostendekkingsbeginsel en  aandacht  voor  de  bancaire  risicobeheersing  en  een  bedrijfsmatige  focus  op  kostenbeheersing.  De  keuze  voor  klantwaarde,  mede  ingegeven  door  de  lokale  leden,  gaat  echter  als  leidend  principe  boven de keuze voor de laagste kosten of de hoogste winst. 

 

Alle  respondenten  benoemden  dat  in  het  coöperatieve  businessmodel  winstmaximalisatie  niet  voorop staat. Er kwam wel duidelijk naar voren dat er voldoende winst moet worden gemaakt voor  de  financiële  stabiliteit  in  de  toekomst,  maar  als  bijkomend  ‘gevolg’  van  het  leveren  van  klantwaarde, en dus niet als doel op zichzelf. Als belangrijkste doel van de winst werd ‘bijdragen aan  de continuïteit’ genoemd. Daarnaast bleek dat de winst wordt omgezet in het belang van de klant op  zowel  materiële  als  immateriële  wijze.  Rabobank  voegt  haar  winst  toe  aan  de  algemene  reserves.  Daarnaast  wordt  ‘dividend’  uitgekeerd  aan  houders  van  de  participaties  onder  de  naam  ‘ledencertificaten’  en  stortingen  gedaan  in  de  Coöperatiefondsen  voor  lokale  investeringen  (‘participaties’). Een enkele keer werd ook de keerzijde genoemd van het winstmechanisme vanuit  bancair  perspectief:  de  bank  wil  graag  meegroeien  met  haar  klanten  bij  het  verstrekken  van  financieringen, maar kan door haar coöperatieve karakter moeilijk extern kapitaal aantrekken. Daar  komt in de huidige tijd bij dat de kapitaaleisen wettelijk zijn aangescherpt. Voor beide doelen dient  de  coöperatieve  bank  meer  winst  te  maken.  Daaruit  mag  worden  opgemaakt  dat  het  antecedent 

In document Het coöperatieve businessmodel (pagina 47-59)