• No results found

Om de elementen uit zowel het genre tijdschriftjournalistiek als het genre advertenties te identificeren per advertorial zijn twee analysemodellen opgesteld op basis van de literatuur van beide genres. Een derde model brengt een paar typische elementen van advertorials in kaart. De focus ligt echter op het analyseren van kenmerken uit de genres tijdschriftjournalistiek en advertenties om in kaart te kunnen brengen of er sprake is van een genremix en hoe deze tot stand komt. Het derde model om elementen van advertorials te analyseren is opgesteld omdat bestaande literatuur over advertorials niet genegeerd mag worden, en mocht er sprake zijn van een blend dan kan deze informatie belangrijke aanwijzingen opleveren wat betreft een nieuwe structuur die voortvloeit uit de blend. Omdat een blend samengesteld wordt uit input uit meerdere domeinen én uit nieuwe elementen is de input die de drie analysemodellen opleveren noodzakelijk om conclusies te kunnen trekken met betrekking tot de conceptuele integratie theorie.

De opgestelde analysemodellen zijn gebaseerd op de analysemodellen van Schuurs en de Groot (in: Schellens & Steehouder, 2008, p. 193). De belangrijkste inspiratie bij het opstellen van deze modellen is een onderscheid tussen drie categorieën dat ook gebruikt worden door Schuurs en de Groot, namelijk vormkenmerken, inhoudelijke zetten en tekstuele of talige kenmerken. Inhoudelijke zetten zijn een functionele stap in de richting van een of meerdere doelen, niet zomaar een inhoudelijk onderdeel van de tekst (Schuurs & de Groot, p. 175 in: Schellens & Steehouder, 2008). Bij een redactioneel artikel bijvoorbeeld de inleiding, lead, of conclusie. Al deze kenmerken zijn vastgesteld op basis van eerder onderzoek en zijn terug te vinden in het theoretisch kader van dit verslag of als toelichting bij de onderdelen van het model. In de analysemodellen is ook een kolom toegevoegd voor extra specificaties van de kenmerken om deze makkelijker te kunnen herkennen, gebaseerd op het metadiscourse-model van Hyland en Tse (2004, p. 269, in: Schellens & Steehouder, 2008, p. 180). Het instrument werkt met een +/- systeem, waarbij een + betekent dat een element wel aanwezig is en een – kenmerkt de afwezigheid van een bepaald element.

MODEL 1 – ELEMENTEN TIJDSCHRIFTJOURNALISTIEK

Het eerste model is een middel om de elementen die kenmerkend zijn voor (tijdschrift-)journalistiek te herkennen in de dataset van advertorials. De checklist maakt onderscheid tussen vormkenmerken zoals lay-out, inhoudelijke zetten zoals onderwerpkeuze en tekstuele kenmerken zoals taalgebruik.

VORMKENMERKEN

Volgens vele onderzoeken is een belangrijk kenmerk van advertorials dat ze op het eerste gezicht veel lijken op redactionele content (Van Eemeren, Grootendorst, 1992; Van Reijmersdal et al, 2005; Hoeken et al, 2009, p.16, 35, Cook, 1992). Door de advertorial te integreren in de lay-out van het tijdschrift, hetzelfde lettertype te gebruiken en de structuur van een redactioneel na te bootsen heeft de advertorial veel weg van een redactioneel artikel.

Categorie Specificaties Aanwezig +/- Literatuur Opmerkingen Vormkenmerken Advertorial oogt redactioneel

 Lay-out is gelijk aan die van het tijdschrift

 Lettertype is gelijk aan stijl van het tijdschrift

 Structuur is vergelijkbaar met redactioneel artikel Van Eemeren, Grootendorst, 1992; Van Reijmersdal et al, 2005; Hoeken et al, 2009, p.16, 35, Cook, 1992 Bevat blikvangers om o.a. de functie of het deelonderwerp van de tekst te kunnen herkennen.  Koppen  Intro  Streamers  Afbeeldingen  Bijschriften

Asbreuk & de Moor, 2013, p. 186, samengestelde producties

Tabel 3.

Andere vormkenmerken van tijdschriftartikelen zijn blikvangers om onder andere de functie of het deelonderwerp van de tekst te kunnen herkennen. Lezers kunnen voor hen relevante stukken tekst herkennen en selecteren aan de hand van een aantal blikvangers: de koppen, de intro, streamers, de plaatjes en de bijschriften (Asbreuk & de Moor, 2013, p. 186). Streamers zijn zeer korte teksten van twee of drie regels die “los” in de kolommen wordt gezet in een groter letterkorps (NRC Stijlboek, 2013), ze moeten de lezer ertoe verleiden onmiddellijk het stuk te lezen.

INHOUDELIJKE ZETTEN

Niet alleen het uiterlijk van de advertorial speelt een rol, ook meer inhoudelijke kenmerken leveren een bijdrage aan het overtuigingsproces. In de omschrijvingen die bladen geven over hun doelgroep spreken ze vaak ook over een aantal terugkomende onderwerpen waar hun doelgroep graag over leest. Een advertorial over een totaal ander onderwerp zou dan al snel uit de toon vallen.

De meeste journalistieke artikelen of nieuwsberichten zijn voorzien van een kop, die het belangrijkste kernpunt omvat. Door alinea’s te gebruiken komt er lijn in het verhaal, deze alinea’s kunnen verschillende functies hebben en verschillende deelonderwerpen belichten (Asbreuk & de Moor, p. 81). Tot slot brengen een inleiding en een slot in het verhaal meer structuur aan (Asbreuk & de Moor, pp. 68, 96-101). Een afrondend slot dient geen nieuwe informatie meer te bevatten.

In tijdschriften en kranten komen ook vaak samengestelde producties voor, ook wel mozaïekverhalen genoemd, dit is niet één groot verhaal maar een opsplitsing van het onderwerp in verschillende kleinere onderwerpen en tekstjes (Asbreuk & De Moor, 2013, p. 185-187; Kussendrager & van der Lugt, 2007, p.344).

Categorie Specificaties Aanwezig +/- Literatuur Opmerkingen Inhoudelijke zet Onderwerp past bij doelgroep en blad Zie uitgebreide

omschrijvingen dataset per blad. Bevat essentiële elementen voor een redactioneel artikel  Kop  Inleiding  Conclusie

 Alinea’s voor structuur en deelonderwerpen

Kussendrager & van der Lugt, 2007, p. 196; Asbreuk & de Moor, 2013, pp. 68-101 Lijkt op samengestelde productie / mozaïekverhaal

Een opsplitsing van het onderwerp in verschillende kleinere onderwerpen en tekstjes met verschillende functies.

Asbreuk & De Moor, 2013, pp. 185-187; Kussendrager & van der Lugt, 2007, p.344

Tabel 4.

TEKSTUELE KENMERKEN

Bij journalistiek staat objectiviteit altijd voorop (Calcutt & Hammond, 2011; Mindich, 2000; Schiller, 1981). Met andere woorden, journalisten dienen zo eerlijk en onpartijdig mogelijk te schrijven. Concreet houdt dit in dat feiten controleerbaar zijn en er geen suggestieve woordkeuzes worden gebruikt (Kussendrager & van der Lugt, p. 198, Ward, 2005).

Categorie Specificaties Aanwezig +/-

Literatuur Opmerkingen

Tekstueel

Objectief taalgebruik

Zo eerlijk en onpartijdig mogelijk. Concreet: controleerbare feiten en geen suggestieve woordkeuzes.

Ward, 2005; Kussendrager & van der Lugt, p. 198; Calcutt & Hammond, 2011; Mindich, 2000; Schiller, 1981

Schrijfwijze is concreet en specifiek

 Woorden die spreken

 Taal die laat zien door: o Feiten o Voorbeelden o Details

Asbreuk en de Moor, 2013, pp. 117 - 127

 Beeldspraak

 Persoonlijk verhaal

 Voorstelbare cijfers

 Mensen aan het woord (citeren) Tabel 5.

Concreet en specifiek schrijven kan bereikt worden door de volgende stijlmiddelen: kies woorden die iets zeggen, laat zien door feiten, details en voorbeelden, gebruik beeldspraak, maak je verhaal persoonlijk, laat mensen praten en gebruik voorstelbare cijfers (Asbreuk & de Moor, 2013, p. 119). Woorden of formuleringen die iets zeggen zijn volgens Asbreuk en de Moor zo voorstelbaar mogelijk. Bij de woorden “citroen” of “koe” weten mensen bijvoorbeeld snel waar het over gaat, ze zijn erg voorstelbaar. Uitspraken moeten geen vragen oproepen als: wie precies?, wat precies?, hoe precies?. Dus niet “Hij had een typisch kledingstuk aan”, maar “Hij had een geblokte trui aan”.

Om gebeurtenissen zo specifiek mogelijk weer te geven is het ook van belang dat journalisten goed letten op feiten, details en voorbeelden. Het is hierbij vooral van belang dat journalisten geen algemene karakteriseringen opschrijven zoals “het was een mooie dag”, dit is namelijk al snel subjectief en laat de lezer raden naar wat er zo mooi was (Asbreuk & de Moor, 2013, p.121-123). Door feiten, details en voorbeelden op te schrijven wordt de tekst niet alleen concreter en specifieker, maar ook objectiever. Feiten zijn controleerbaar. Het zijn dingen die je ziet gebeuren, als je de feiten voor zich laat spreken, kan de lezer zelf zien wat een schrijver bedoelt (Asbreuk & de Moor, 2007, p. 141). Asbreuk en de Moor geven al aan dat het onderscheid tussen goed gekozen feiten en details niet scherp is (2007, p. p. 142) en zeggen zelfs dat er ook zoiets bestaat als feitelijke details. Details worden geoperationaliseerd als een goed gekozen typerend kenmerk van een situatie of gebeurtenis. Voorbeelden kunnen een algemene uitspraak concreet en specifiek maken, voor de lezer is het dan gemakkelijker om zich een voorstelling te maken van een situatie (Asbreuk & de Moor, 2007, p. 143).

Beeldspraak is “spreken met beelden”. Bij beeldspraak gebruiken de schrijvers een beeld dat de lezer kent voor iets dat onbekend of abstract is (Asbreuk & de Moor, 2012, p. 124). Het maakt een tekst meer voorstelbaar door bijvoorbeeld een vergelijking te trekken als “zo groen als gras”.

Een persoonlijk verhaal betrekt de lezer meer bij het verhaal. Dit kan door het betrekken van bijvoorbeeld een getuige, klant of woordvoerder in een tekst. Persoonlijke woorden verwijzen naar mensen door middel van een naam te benoemen, maar ook door persoonlijke voornaamworden of naamvervangers (bijvoorbeeld: de jongen, de keukenhulp) (Asbreuk & de Moor, 2013, p. 126). Ook citeren is een belangrijk middel om een verhaal informatiever, persoonlijker en overtuigender te maken (Asbreuk & de Moor, 2013, p. 127). De lezer kan dan zelf zien wie iets heeft gezegd en wat er is gezegd.

Tot slot is het gebruik van voorstelbare cijfers een middel om een tekst concreet en specifiek te maken. Hierbij is het van belang dat deze cijfers voorstelbaar zijn. In de zin: “er waren weinig toeschouwers bij de wedstrijd” weten de lezers niet hoeveel weinig is. Door concrete aantallen te benoemen of te schrijven “het stadion was voor een kwart gevuld” kan de lezer een betere voorstelling maken (Asbreuk & de Moor, 2013, p. 131).

Categorie Specificaties Aanwezig +/- Literatuur Opmerkingen Tekstueel Schrijfwijze is begrijpelijk Alternatieven voor:  Onbegrijpelijke woorden en zinnen

 Vage woorden en zinnen

 Vaktermen

 Dure woorden

 Lange woorden of zinnen

 Dubbele ontkenning  Onduidelijke verbanden  Vage verbindingen  Onduidelijke verwijzingen Asbreuk en de Moor, 2013, p. 117, 132-135. Notitie maken en turven als één van deze onbegrijpelijke taalvormen wél in de tekst voor komt.

Tabel 6.

Bij begrijpelijk schrijven gaat het juist om het vermijden en dus de afwezigheid van een groot aantal “taalvervuilers” (Asbreuk & de Moor, p. 132) die funest zijn voor de begrijpelijkheid van de tekst. Voorbeelden hiervan zijn moeilijke woorden, vaktermen, dure woorden, lange woorden, afkortingen, lange of ingewikkelde zinnen, zinnen met dubbele ontkenning, onduidelijke verbanden, vage verbindingen of onduidelijke verwijzingen. Een goede tekstschrijver en/of de eindredactie van een tijdschrift probeert deze onnodig moeilijke uitingen dus te vermijden.

Onduidelijke verbanden, verwijzingen en vage verbindingen worden vaak veroorzaakt door foutieve verwijzingen. Dit wordt door Asbreuk en de Moor (p. 148) bestempeld als “vaagmakers” en dit kan gebeuren bij onduidelijke verbanden tussen alinea’s en binnen of tussen zinnen. Door verwijswoorden te gebruiken als hij, zij, deze, dat, die, ermee, ervan of hierboven kan de schrijver herhaling voorkomen en samenhang aanbrengen in de tekst. Onduidelijke verwijzingen zijn echter de meest gemaakte stijlfouten, zo is het soms onduidelijk waar een verwijswoord naar verwijst, verwijst het naar niets of kan het juist naar meer verwijzen. Voorbeelden hiervan zijn als “zij” naar niets verwijst wat uit de eerdere tekst of context opgemaakt kan worden of als “zij” naar meerdere personen of zaken kan verwijzen. Naast foutieve verwijzingen komen vage verbindings- of signaalwoorden ook voor. Door foutief gebruik van signaalwoorden wordt de lezer op een dwaalspoor gezet (Asbreuk & de Moor, pp. 149-150). Voorbeelden hiervan zijn het door elkaar halen van “ook” en “maar”, de laatste zou een tegenstelling moeten aanduiden. Ook kunnen oorzaak en een tijdsaanduiding worden verward, de schrijver gebruikt dan bijvoorbeeld “nadat” in plaats van “omdat”. Ook moeten schrijvers zich bewust zijn van het verschil tussen “waarom” (reden) en “waardoor” (oorzaak).

Asbreuk en de Moor (p. 140) benoemen ook het gebruik van overdreven nuances, ofwel versterkers of verzwakkers, die vaak worden gebruikt in advertenties. Deze nuances maken een journalistieke tekst vaag,

roepen vragen op en maken onspecifieke informatie nog onspecifieker. Als voorbeeld: hoe goed is “goed”, en wat is dan “erg goed”?

Categorie Specificaties Aanwezig +/- Literatuur Opmerkingen Tekstueel Schrijfwijze is bondig en met vaart

 Actieve / bedrijvende vorm / tegenwoordige tijd

 Vermijden lijdende vorm

 Vermijden naamwoordstijl

Niet te veel tekst.

Asbreuk en de Moor, 2013, p. 117, 151-156

Tabel 7.

Schrijven is schrappen. Een goed journalistiek verhaal is naast begrijpelijk ook kort en bondig beschreven. Dit wil zeggen dat er geen woord teveel in je tekst staat (Asbreuk & de Moor, p. 151). Om met vaart te schrijven is het verstandig om werkwoorden het werk te laten doen door een actieve schrijfstijl toe te passen en handelingen te benadrukken. Het is hierbij van belang om naamwoordstijl en de lijdende vorm te vermijden.

Het gebruik van de naamwoordstijl maakt een tekst extra traag. Deze stijl houdt in dat de schrijver van een werkwoord een zelfstandig naamwoord maakt. Dit is meestal overbodig en maakt de tekst passief, traag, vaag en bovendien onduidelijk (Asbreuk & de Moor, p. 152). Als voorbeeld: “.. maakten zich schuldig aan het gooien van bananen naar ” is minder levendig en duidelijk dan: “.. gooiden bananen naar ”.

Actief schrijven betekent dat de formulering laat zien wie wat doet. Hier staat de lijdende vorm tegenover, een passieve wijze van formuleren. Een voorbeeld van de lijdende vorm is: “de hond wordt geslagen” of “de hond is geslagen”. Deze formulering maakt niet duidelijk door wie de hond is geslagen. Als Carel de hond heeft geslagen is de actieve formulering: “Jan slaat de hond” of “Jan heeft de hond geslagen”. De zin is dan geformuleerd in de actieve of bedrijvende vorm (Asbreuk & de Moor, p. 153). Bij een actieve schrijfstijl hoort ook het schrijven in de tegenwoordige tijd. Een verhaal dat in de tegenwoordige tijd is geschreven betrekt de lezer meer bij het onderwerp. Daarnaast leest een verhaal “in het nu” sneller en krijgt de lezer het gevoel “er bij te zijn”. Het gebruik van de verleden tijd schept juist afstand tot de lezer (Asbreuk & de Moor, pp. 154-156).

MODEL 2 – ELEMENTEN ADVERTENTIES

VORMKENMERKEN

Categorie Specificaties Aanwezig +/- Literatuur Opmerkingen Vormkenmerk Opvallend beeldmateriaal Onder andere:  Productfoto’s  Kleurgebruik  Logo’s

 Opvallende koppen of bijschriften

Miniard et al. 1991, in: Sauerbreij, 2005, p.5; Mitchell, 1986, p. 12

Gebruik van “merk-lettertype”

Sommige merken gebruiken “iconische” en daarmee herkenbare lettertypes in hun uitingen die terugkomen in bijvoorbeeld logo en slogan.

Cook, 1992, pp. 78-79, 84

Tabel 8.

Bij traditionele advertenties wordt de aandacht vaak getrokken door opvallend beeldmateriaal, bijvoorbeeld door productfoto’s, kleurgebruik, logo’s en opvallende koppen of bijschriften (Miniard et al. 1991, in: Sauerbreij, 2005, p.5; Mitchell, 1986, p. 12). Een meer beeldende strategie om de aandacht naar advertenties te trekken is door gebruik te maken van een iconisch lettertype dat past bij het merk en/of logo (Cook, 1992, p. 78-79, 84). Dit lettertype moet leiden tot een snellere herkenning van het merk.

INHOUDELIJKE ZETTEN

In traditionele advertenties wordt het centraal staande product vaak opgehemeld, voordelen worden benadrukt en nadelen achterwege gelaten (Cook, 1992, p. 219). Ook wordt er veel gedetailleerde productinformatie gegeven om de lezer te overtuigen van de voordelen van het product (Bhatia, in: Halmari & Virtanen, 2005, pp. 214-215; Pander Maat & de Jong, 2007, p. 348). Voorbeelden zijn nadruk op de voordelen van het product, informatie over de verkrijgbaarheid en prijs, novelty-aspecten en productkenmerken.

Categorie Specificaties Aanwezig

+/- Literatuur Opmerkingen Inhoudelijke zet Veel gedetailleerde productinformatie

 Nadruk op voordelen product

 Info over verkrijgbaarheid en prijs

Novelty-aspecten

 Productkenmerken

Bhatia, in: Halmari & Virtanen, 2005, pp. 214-215; Pander Maat & de Jong, 2007, p. 348

Product wordt opgehemeld

Benadrukken voordelen, achterwege

laten van nadelen Cook, 1992, p. 219

Double-grounding strategie

 Ambigue verwijzingen

 Metonymie

 Metafoor

Brône & Feyaerts, 2005 Advertentie speelt in op emoties, gevoel en humor om gedrag te beïnvloeden  Humor  Emoties Cook, 1992, p. 10 Tabel 9.

Een typische advertentie-strategie binnen de theorie van conceptuele integratie is de double grounding strategie (Brône, Feyaerts, 2005). Door deze toe te passen in een advertentie wordt er extra nadruk op een bepaald onderwerp gelegd. Typerende double grounding-strategieën zijn ambigue verwijzingen en humor en combinaties van metaforen en metonymie.

Advertenties die hopen een gedragsverandering of koopintentie te weeg te brengen proberen in te spelen op emoties, gevoel en humor (Cook, 1992, p. 10).

TEKSTUELE KENMERKEN

De teksten in traditionele advertenties zijn veelal gericht op het ophemelen van het product en overtuigen van de lezer. Dit uit zich in sturend en wervend taalgebruik en een prominente rol voor onder andere bijvoeglijke naamwoorden, intensiveerders en de inzet van statistische evidentie.

Categorie Specificaties Aanwezig +/- Literatuur Opmerkingen Tekstueel Sturend en wervend taalgebruik (promotional language)

 Lange teksten over het product

 Bijvoeglijke naamwoorden

 Gedetailleerde productinformatie (inclusief termen)

 Focus op positieve informatie

 Evaluatieve uitspraken, enkel positief.

Hoeken, 2005; Pander Maat & de Jong, 2007, pp. 348 – 351, 367

Prosodisch taalgebruik

 Gedichten

 Nadruk en herhalingen van woorden

 Anaforen*

 Parallellisme**

* Meermaals herhalen zelfde woord of woordgroep aan begin van opeenvolgende zinnen of zinsdelen.

** Twee of meer zinswendingen naar inhoud of naar vorm min of meer gelijk (spreken is zilver, zwijgen is goud).

Gebruik van intensiveerders

Lexicaal: zeer schoon.

 Semantisch: heerlijke (i.p.v. lekkere) kroket.

Stilistisch: wonderschoon (i.p.v. mooi, beeldend).

Renkema, 2007

Tabel 10.

Sturend en wervend taalgebruik is een zeer typische strategie in traditionele advertenties (Hoeken, 2005; Pander Maat & de Jong, 2007, pp. 348-351, 367). Kenmerken van promotional language zijn lange teksten over het product, bijvoeglijke naamwoorden, gedetailleerde productinformatie (inclusief termen), focus op positieve informatie en enkel positieve evaluatieve uitspraken.

Het taalgebruik in advertenties is professioneel, maar volgens Cook niet noodzakelijk literair (Cook, 1991, p. 70), hoewel hij op andere plekken in zijn boek wel schrijft over het gebruik van prosodie, metaforen en woordspelingen in advertenties. Voorbeelden van prosodisch taalgebruik zijn gedichten of rijm, jingles en nadruk en herhalingen van woorden zoals bij anaforen of parallellisme (Cook, 1991, pp. 121-129).

Verder worden intensiveerders ingezet om de voordelen van een product extra te benadrukken, dit zijn woorden die een betekenis maximaliseren of een boost geven (Ito & Tagliamonte, 2003). Renkema (1997) onderscheidt hierbij drie categorieën: lexicale-, semantische- en stilistische intensiveerders (Renkema, 1997, p. 3-6).

 Lexicale intensiveerders zijn de meest zwakke intensiveerders zoals “goed”, en “zeer”. Deze woorden worden toegevoegd om de betekenis van een ander woord te versterken.

Voorbeeld: Een schone was  Een zeer schone was.

 Semantische intensiveerders kunnen een woord met vrij algemene betekenis vervangen door een ander woord met een ongeveer dezelfde betekenis dat specifieker, scherper en krachtiger is (Renkema, 1997, p. 5).

Voorbeeld: “Een lekkere kroket”  “Een heerlijke kroket.”

 Stilistische intensiveerders zijn vaak beeldend en metaforisch van aard waardoor de woordbetekenis sterker wordt.

Voorbeeld: “Een mooie bloem”  “Een wonderschone bloem. “

Categorie Specificaties Aanwezig +/-

Tekstueel

Statistische evidentie

86 % van de vrouwen kiest X

 Verbaal

 Visueel

Hoeken & Hustinx, 2009; Parrot et al, 2005

Tabel 11.

Een veelgebruikt middel om claims in advertenties kracht bij te zetten is statistische evidentie, zoals “Maar liefst 86% van ons vrouwentestpanel is zeer tevreden!”. Dergelijke statistische onderbouwingen blijken zeer overtuigend te werken (Hoeken & Hustinx, 2009). Bij het presenteren van dergelijke statistisch bewijs dient taal niet onderschat te worden. De presentatie van cijfers en percentages werkt beter wanneer het verbaal is uitgedrukt in cijfers in plaats van visueel in een grafiek. De verbale evidentie scoort hoger en leidt tot meer begrip van de boodschap (Parrot et al, 2005).

Categorie Specificaties Aanwezig +/- Literatuur Opmerkingen Tekstueel Bevat veel bijvoeglijke naamwoorden

Lange, groene, mooie, fijne producten.

Bevat onnodig ingewikkelde nuanceerders

“erg goed”, “extreem fijn”,

 Versterkers  Verzwakkers Asbreuk en de Moor 2013, p. 140 Alledaags taalgebruik

 Lijkt op gesproken taal*

 Affectieve rol (roept emoties / gevoelens op)

*Alsof een ander de tekst uitspreekt in een face-to-face situatie. Cook, 1992, p. 72-75 Creatief taalgebruik (evt in samenwerking met beeld)  Woordspelingen  Metaforen  Cartoons Cook, 1992, p. 54 Tabel 12.

Aansluitend bij de theorie over intensiveerders worden veel bijvoeglijke naamwoorden gebruikt (Hoeken, 2005; Pander Maat & de Jong, 2007, pp. 348 – 351, 367) om de producten uit de advertenties zo positief mogelijk te beschrijven. Een vergrotende trap zijn nuanceerders zoals “erg” en “extreem” om een bijvoeglijk naamwoord nog meer kracht bij te zetten (Asbreuk & de Moor, 2013, p. 140). Deze maken de tekst echter onnodig ingewikkeld.

Door alledaags taalgebruik kan de advertentie een grote groep mensen aanspreken, taal speelt dan een affectieve rol (Cook, 1992, p. 72-75). De taal in advertenties lijkt zelfs op gesproken taal. Om het publiek aan te spreken en de aandacht te trekken worden ook van creatieve vormen van taalgebruik zoals vaak metaforen en woordspelingen ingezet (Cook, 1992, p. 54). In combinatie met beeld komt dit ook voor in de vorm van cartoons.

MODEL 3: CHECKLIST ADVERTORIALS

Dit model is voor elementen die niet toe te schrijven zijn aan kenmerkende aspecten van de genres