• No results found

Analyse van Ontwerp 1

Aan de hand van de ontwerpeisen (par. 4.6.) analyseer ik mijn eerste Ontwerp (Bijlage VIII Routekaart 1 en Bijlage IX Ontwerp 1). Ik heb met twee leerlingen Ontwerp 1 uitgevoerd.

In Bijlage XI A Ontwerp1 ll1 en Bijlage XI B Ontwerp1 ll2 heb ik alle informatie bijgevoegd. Dit betreft Scoretabel 1; ESQ ouders; ESQ leerkracht; Checklist activiteit 1; Checklist activiteit 2; en foto’s gemaakt tijdens de uitvoering van de activiteiten.

Ontwerpeis 1: Het is duidelijk hoe de omgeving bevraagd wordt naar de ontwikkeling van de executieve vaardigheden van de leerling

De omgeving van de leerling wordt bevraagd met behulp van de ESQ van Dawson & Guare. De leerkracht wordt gevraagd naar informatie uit het LOVS sociaal-emotionele ontwikkeling.

Ontwerpeis 2: De vragenlijsten voor de ouders en leerkrachten zijn niet te lang en goed te begrijpen De ESQ bestaat uit 27 vragen (leerlingen in de basisschoolleeftijd) of 33 vragen (leerlingen uit het middelbaar onderwijs). Bij iedere executieve functie horen drie stellingen, waaraan per stelling 1 tot 5 punten kunnen worden toegekend. De leerkracht van leerling 1 heeft vraag 31 niet ingevuld. De leerkracht van leerling 2 gaf aan dat zij de vragenlijst niet goed kon invullen omdat er regelmatig gevraagd werd naar het huiswerkgedrag van de leerling. De term ‘huiswerk’ komt inderdaad voor in vraag 12, 13, 14, 15, 20, 22, 23, 27. In een aantal gevallen wordt dit echter alleen als voorbeeld gegeven, zoals bij vraag 22: “Vindt het moeilijk om in te schatten hoe lang iets duurt (bijvoorbeeld huiswerk maken).” Andere vragen zijn gericht op hoe flexibel een leerling omgaat met een opdracht, zoals in vraag 27: “Heeft moeite met open huiswerkopdrachten (weet bijvoorbeeld geen onderwerp te bedenken voor een werkstuk).” Wellicht heeft de leerkracht hier geen zicht op. De informatie uit de omgeving wordt niet compleet in beeld gebracht. In een vervolgontwerp zou ik een aanpassing van de formulering van deze vragen kunnen maken. Vraag 22 wordt dan als volgt geformuleerd: “Vindt het moeilijk om in te schatten hoe lang iets duurt (bijvoorbeeld een taak in de klas maken).”

Ontwerpeis 3: De leerling zelf wordt betrokken bij het proces van in beeld brengen van de ontwikkeling van de executieve vaardigheden

Door met de leerling twee activiteiten uit te voeren, wordt de leerling bij het proces betrokken.

Daarnaast ga ik in gesprek met de leerling en zijn ouders over het totaalbeeld van de executieve vaardigheden, zowel sterk als zwak. Tijdens dit gesprek bespreek ik mijn bevindingen en vraag ik of de leerling en ouders de bevindingen herkennen.

Ontwerpeis 4: Het is duidelijk wanneer er verder onderzoek moet plaatsvinden naar de ontwikkeling van de executieve vaardigheden

Door tijdens het intakegesprek informatie te verwerken in het Causaal Model, geeft de

gedragsbeschrijving van de ouders en leerkracht duidelijke aanknopingspunten. Doordat ik in de strategiefase een aantal criteria heb benoemd, wordt duidelijk wanneer verder onderzoek moet plaatsvinden. Bij het invullen van het formulier van Ontwerp 1 merk ik echter dat de criteria niet duidelijk gesteld zijn. Het eerste criterium is een ontkenning: “Het gedrag behoort niet bij ontwikkelingsfase van de leerling” en moet beantwoord worden met ja / nee. Dit zorgt voor

verwarring. Daarnaast zouden alle criteria met ja beantwoord moeten worden om vervolgens verder onderzoek te doen. Dit is wellicht een strenge beoordeling. Bij minder criteria zou het ook al aan te bevelen zijn om verder onderzoek te doen, afgewogen naar aard en ernst van het probleem. Als

28

remedial teacher kan ik op basis van deze informatie een afweging maken. Deze bevinding kan ik aanpassen in mijn ontwerp.

Ontwerpeis 5: Informatie over de executieve vaardigheden komt vanuit het dagelijks leven van de leerling

Door ouders en leerkrachten te bevragen aan de hand van de ESQ, te informeren naar andere bronnen als agenda en LOVS sociaal-emotionele ontwikkeling verkrijg ik informatie over het executief functioneren uit het dagelijks leven. Ik ben hierbij wel afhankelijk van de informatie die door ouders en leerkracht aangeleverd wordt; de leerkracht van leerling 2 heeft 10 vragen niet ingevuld omdat deze betrekking hadden op huiswerk (zie ontwerpeis 2). Ik heb voor mijn beide leerlingen geen informatie uit het LOVS sociaal-emotionele ontwikkeling ontvangen. De activiteit gericht op ‘sturen van gedrag’

richt zich ook op een activiteit uit het dagelijks leven (schilderen en opruimen). Daarnaast wordt het totaalbeeld van het executief functioneren met de leerling en de ouders besproken, waarbij gevraagd wordt of het geschetste beeld van het executief functioneren in het dagelijks leven van de leerling herkenbaar is.

Ontwerpeis 6: Alle executieve vaardigheden worden in beeld gebracht, zowel sterke als zwakke; ze zijn nog in ontwikkeling

Doordat ouders en leerkrachten bij het invullen van de ESQ punten geven aan alle executieve vaardigheden, worden zowel de sterke als de zwakke executieve vaardigheden in beeld gebracht.

Vervolgens worden -per executieve functie- de punten van de drie stellingen bij elkaar opgeteld. Zo beoordeelt de leerkracht van leerling 1 de stellingen 10, 11 en 12 met een 2, een 4 en een 4. De toekenning van 2 punten door de leerkracht geeft aan dat de leerkracht een matig ernstig probleem ervaart bij concentratie. Aan de executieve functie Volgehouden aandacht wordt -door het optellen van drie stellingen- een totaalscore toegekend van 10 punten. Vervolgens wordt aan het eind van de ESQ naar drie sterke en drie zwakke executieve functies gevraagd, maar geeft hierbij niet aan hoe tot dit inzicht gekomen moet worden.

Om hier toch antwoord op te kunnen geven, en een hypothese te kunnen formuleren, heb ik de punten (toegekend per executieve functie door leerkracht en ouders) bij elkaar opgeteld en vertaald naar ontwikkeltermen (beginneling-in ontwikkeling – gevorderd – expert)(Bijlage VII Scoretabel). In de praktijk bleek echter dat door dit puntentotaal de informatie uit de ESQ geen waarde meer heeft. Zo vallen bij leerling 1 nu vrijwel alle executieve functies in de categorie ‘in ontwikkeling’, ondanks dat er een groot verschil is in het toekennen van punten aan de stellingen door ouders en de leerkracht. Dit geeft niet juist weer wat ouders en leerkracht ervaren in het executief functioneren van de leerling.

Met deze werkwijze mis ik nuance en belangrijke informatie. Tijdens het uitvoeren van Ontwerp 1 kwam ik er achter dat ik geen hypothese kan vormen en mijn onderzoek stagneert in de

Onderzoeksfase; Routekaart stap 6 (Scoren van data uit stap 4 & 5 met behulp van scoringstabel) en stap 7 (Opstellen van een hypothese).

Daarmee ben ik terug gaan kijken in de literatuur; Dawson en Guare (2019) geven aan “De schalen [van de ESQ] zijn niet genormeerd en moeten ook niet als vervanging beschouwd worden van beoordelingsschalen die wel genormeerd zijn” (p. 34). Dit is de fout die ik gemaakt heb in mijn ontwerp. Ik zou niet uit moeten gaan van een rekenkundige benadering, en de punten optellen alsof het een lineaire uitkomst is. De ESQ is niet gevalideerd maar wel theoretisch onderbouwd, waarmee de ESQ belangrijke informatie geeft en van waarde is voor mijn onderzoek. Door een analyse en interpretatie te geven van de ingevulde ESQ, kijkend naar de verdeling over de schalen, kan ik tot een hypothese komen over de ontwikkeling van het executief functioneren van mijn leerlingen. Dit past ook bij mijn als remedial teacher en professional.

29

Om mijn onderzoek verder voort te kunnen zetten heb ik de vragenlijsten van ouders en leerkracht vergeleken, tot een hypothese kunnen komen. Hierbij zijn de verschillen tussen de puntentoekenning van de ouders en leerkracht juist zeer belangrijke informatie gebleken. Door niet alleen per executieve functie maar ook op itemniveau (per stelling) te kijken kon ik mijn hypothese nog sterker verwoorden.

In de hypothese kon ik bijvoorbeeld stellen dat de concentratie van leerling 1 nog onvoldoende aanwezig is, aangezien de leerkracht dit als een matig ernstig probleem ervaart (zie voorbeeld

hierboven). Door op itemniveau naar de ESQ te kijken, kan ik ook belangrijke informatie ontlenen aan de vragenlijst van de leerkracht van leerling 2, ondanks dat deze niet helemaal ingevuld was. Door deze informatie kan ik gerichter observeren tijdens de activiteiten.

Bij beide leerlingen worden de hypotheses bevestigd door mijn eigen observaties van de activiteiten.

Kiezen voor twee verschillende activiteiten om te observeren, waarbij de executieve functies verdeeld worden in ‘doel bepalen en uitvoeren’ en ‘gedrag sturen’ zorgt voor inzicht in het gedrag en de specifieke executieve vaardigheden. Zo blijkt bij leerling 1 uit de analyse dat de executieve functies die belemmerend werken vooral gericht zijn op gedrag sturen, terwijl bij leerling 2 zijn dit juist de

executieve functies gericht op doel bepalen en uitvoeren zijn. Beide leerlingen scoren hoger op reactie-inhibitie dan de leerkrachten aangeven, dit kan te maken hebben met de individuele setting waarin ik werk. Ook zie ik duidelijk de gedragsbeschrijvingen van de ouders en leerkracht terugkomen in de hypothese en observatie van de activiteiten.

Ontwerpeis 7: Het is duidelijk welke executieve functies zwak of sterk zijn en waar de interventie zich op kan richten

Door het verzamelen van gegevens over de ontwikkeling van de executieve functies, kan ik aangeven welke belemmerend of bevorderend werken. Hierbij wil ik geen oordeel uitspreken over executieve functies; ze zijn nog in ontwikkeling. Doordat executieve functies samenwerken, kunnen beter ontwikkelde executieve vaardigheden zorgen voor ondersteuning. Het is duidelijk dat de interventie zich zal richten op de executieve vaardigheden die belemmerend werken; daarnaast heb ik ook sterke vaardigheden van de leerling in beeld gebracht. Doordat ik nu zicht heb op de ontwikkeling van de executieve vaardigheden van de leerling kan ik tot een juiste interventie komen, om de specifieke executieve vaardigheden te verbeteren. Deze interventies neem ik niet mee in dit onderzoek. Door deze interventies te bespreken met de ouders en leerling en vervolgens mee te nemen in mijn handelingsplan, hoop ik niet alleen te komen tot een verbetering van de executieve vaardigheden, maar ook een beter antwoord te geven op de didactisch hulpvraag.

Het geheel van informatie -de ESQ, hypothese, observaties van de activiteiten- geeft aan welke executieve functies bevorderend werken voor de leerling en welke een belemmerende factor zijn bij de didactische hulpvraag (of in het dagelijks leven van de leerling). Daarbij wordt de hypothese bevestigd door mijn eigen observaties. In het geval van leerling 2 zijn planning, organisatie en werkgeheugen executieve functies in ontwikkeling. Het is voorstelbaar dat dit een belemmerende factor is voor zijn spellingprobleem, waar bij het schrijven van moeilijke woorden eerst bedacht moet worden welk spellingprobleem er speelt, de juiste spellingregel te bedenken en dit vervolgens toe te passen. Dat vergt een planmatige aanpak en eist veel van het werkgeheugen. Bij leerling 1 kijk ik naar de belemmerende executieve functies volgehouden aandacht en metacognitie en vraag ik me af of er sprake van faalangst zou kunnen zijn; ouders spreken van uitstelgedrag, de leerkracht ziet dat hij zijn werk niet nakijkt en ik observeer dat hij zo snel mogelijk van de taak af wil zijn. Hiermee kom ik tot een holistische kijk op het gedrag en de ontwikkeling van de leerling. In de nabespreking met ouders en leerling geef ik aan waar de interventie zich op kan richten. De termen zwak en sterk zijn dan niet nodig. Het einddoel van mijn routekaart stap 10: ‘Welke executieve functies spelen een

30

belemmerende of bevorderende rol bij de didactische hulpvraag van de leerling?’ kan ik hiermee beantwoorden.

Ontwerpeis 8: Het in kaart brengen mag maximaal 2 weken duren

Na het intakegesprek wordt bekeken of er verder onderzoek moet plaatsvinden. In de daaropvolgende weken worden vragenlijsten meegegeven aan ouders en leerkracht, ik heb er geen invloed op

wanneer deze ingevuld geretourneerd worden. Vervolgens wordt er een hypothese geformuleerd en worden twee activiteiten met de leerling gepland. Alle informatie wordt verzameld en dit totaalbeeld wordt besproken met de leerling en zijn ouders. Het in kaart brengen van de ontwikkeling van de executieve vaardigheden is hiermee doelgericht en tijdefficiënt. Het onderzoek kan binnen twee weken afgerond zijn.

Ontwerpeis 9: Er hoeven geen nieuwe of dure materialen aangeschaft te worden

De ESQ en Checklist voor observatie van het gedrag tijdens het testen zijn beschikbaar als bijlage in

‘Executieve functies bij kinderen en adolescenten’ en ook de Toren van Hanoi is vrij verkrijgbaar (verschillende webwinkels).

6.2. Herontwerpen

Tijdens het uitvoeren van het ontwerp heb ik al enkele aanpassingen gedaan, om verder te kunnen met het onderzoek. Ik vat deze aanpassingen samen:

• De criteria in de strategiefase zijn niet duidelijk geformuleerd. De ontkenning in punt 1 moet worden weggelaten. De formulering luidt dan als volgt: ‘Het gedrag behoort bij

ontwikkelingsfase van de leerling’ (ja/nee).

• Er zou niet aan alle vijf de criteria te hoeven worden voldaan; op basis van de aard en de ernst van het probleem kan verder onderzoek plaatsvinden.

• De normering die ik heb toegepast bij de ESQ is niet juist. Dit heeft geleid tot een aanpassing van stap 6 in Routekaart 1. Stap 6 wordt: analyseren van data uit omgeving van de leerling.

Door zowel naar de executieve functie in zijn geheel als op itemniveau te kijken en als het ware ‘in- en uit te zoomen’ maak ik een uitgebreide analyse van de ESQ.

• Het formulier van Ontwerp 2 is aangepast en heeft meer plaats voor deze analyse.

• De scoretabel die ik in Routekaart 1 heb gebruikt, komt te vervallen, evenals het koppelen van de totaalscores aan de termen ‘beginneling – in ontwikkeling – gevorderd – expert’.

• Bij de stappen 9 en 10 kan gesproken worden over executieve vaardigheden die belemmerend of bevorderend werken voor de leerling. Hiermee wordt aangegeven dat de executieve functies in ontwikkeling zijn en dat het trainen van belemmerende executieve functies ervoor kan zorgen dat de leerling zich ontwikkelt.

In Bijlage XII Ontwerp 2 zijn deze aanpassingen opgenomen. De uitwerking van dit herontwerp is voor beide leerlingen ingevuld en is bijgevoegd in Bijlage XIII A Ontwerp2 ll1 en Bijlage XIII B Ontwerp 2 ll2.

31

Hoofdstuk 7 Conclusie

Met Ontwerp 2 heb ik een instrument in handen waarmee ik de ontwikkeling van de executieve functies van mijn leerlingen in kaart breng. Dat een goede analyse van het executief functioneren van de leerling belangrijk is voor de didactische hulpvraag, is voor mij in de loop van dit onderzoek steeds duidelijker geworden. Door gebruik te maken van modellen, heb ik de probleemanalyse objectiever gemaakt. Deze informatie is nodig voor het bepalen van de juiste interventie door mij als remedial teacher.

Mijn onderzoek stopt hier niet. In Ontwerp 1 probeerde ik vol goede bedoelingen de ontwikkeling van de leerling duidelijk te maken door de termen beginneling – in ontwikkeling – gevorderd – expert te koppelen aan het puntentotaal. Door deze ‘fout’ ben ik erop gewezen dat er nauwkeurig gekeken moet worden naar de executieve functies, ondanks dat ze samen een geheel vormen. Door in- en uit te zoomen op de executieve functies als geheel én op itemniveau, kom ik tot een scherpe analyse waarvan mijn ontwerp uiteindelijk sterker is geworden. Mijn ontwerp zal ik in mijn praktijk zeker voor meer leerlingen gaan gebruiken. Deze ervaringen zullen nieuwe inzichten geven. Ik kan me voorstellen dat ik op termijn een andere vragenlijst voor de leerkracht ga uitproberen, of zal overwegen de BRIEF aan te schaffen. Vervolgens ben ik benieuwd hoe ik hier mijn interventie aan kan koppelen. Er zijn heel wat boeken en methodes op de markt met tips en aanbevelingen voor leerkrachten om de executieve vaardigheden van de leerling te verbeteren. Omdat ik door dit onderzoek heeft inzicht gekregen heb in de complexiteit van de executieve functies, zal ik deze kritisch bekijken. Het boek

‘Executieve functies bij kinderen en adolescenten’ heeft verschillende scoretabellen en planningsformulieren opgenomen, aan de hand waarvan een specifiek onderdeel getraind kan worden. Omdat dit aansluit bij mijn eerder gebruikte methoden, zal ik deze zeker gaan uitproberen.