• No results found

Alle reehtskringen

In document MEDEDEELING N£. IV. (pagina 131-198)

268. In den natuurstaat was het bosch stam- of gemeenschappelijk bezit van de stamleden, die allen een gelijk recht tot inzamelen hadden.

Privaat bezit of gebruik van bosch voor de inzameling van boschpro-ducten was onbestaanbaar

Toen evenwel de stammen voornamelijk door vermeerdering van het ledental en door den landbouw tot samenwoning in kampongs kwamen, moesten huizen gebouwd en bosschen ontgonnen, dus stukken grond aan het gemeenschappelijke recht tot inzamelen onttrokken worden. Afge-weken moest worden van het natuurrecht en het gemeenschappelijk inzamelingsrecht beperkt. Daartoe was noodig de toestemming van den geheelen stam, en deze werd, omdat die rechtsbeperking onvermijdelijk, natuurlijk was, ook verleend. Als bewijs van blijvende erkenning en onderwerping aan het natuurrecht werd het echter adat, die toestem-ming, waardoor de huisbouwer voor zichzelf en zijn nakomelingen een privaat bezit- of gebruiksrecht kreeg van den grond, waarop zijn huis was gebouwd, de landbouwer van het stuk bosch door hem ontgonnen, te verkenen op voorwaarde, dat hij een offer bracht als bewijs van blijvende erkenning van en onderwerping aan het natuurrecht, bestaande o.a. in een onthaal van de gezamenlijke stamleden, en in een deel van den oogst.

Vandaar dat ook tegenwoordig nog bij het bouwen van een huis aan de gezamenlijke kampongbewoners een feest aangeboden, en bij

bosch-— 115 bosch-—

H S T . V ONTST.-INH. GENOTR.

ontginning meestal een geschenk in geld gegeven w o r d t ter verdeeling onder hoofden en oudsten.

De huis- en landbouwer kregen evenwel niet de vrije beschikking over den door hen gebruikten grond, doch alleen het g e b r u i k s r e c h t1) . De grond bleef stamgrond 2) , mocht niet verkocht, aanvankelijk zelfs niet verpand worden, en w e r d het huis verplaatst, de ontgonnen g r o n d verlaten, dan wel stierf de rechthebbende zonder nakomelingschap, dan werd die grond weder stam-, later gemeentegrond 3) .

D a a r nu alle leden van den stam een gelijk recht hadden om een gedeelte bosch in gebruik te nemen voor het bouwen van een huis, voor het aanplanten van voedingsmiddelen, ook om gehoord en in h u n recht erkend te worden, telkens wanneer woeste grond in gebruik ge-nomen werd voor huis- of landbouw, is uit den huis- en landbouw het private gebruiks- of bezitrecht*) van grond [ontstaan] als gevolg

v a n i n d i v i d u ë e l e n a r b e i d . [ K o o r e m a n B o s c h p r o d u c t e n 486—487]

269. De door den stam geoccupeerde gronden zijn algemeen eigendom v a n4) den stam, en daar al zijne leden in dezelfde rechten en vrijheden deelen, hebben ook allen het gelijk en gemeenschappelijk gebruiksrecht daarop s) . Ziedaar het beginsel, de basis w a a r o p de rege-ling van het landbezit bij de verschillende stammen in den Indischen Archipel algemeen b e r u s t : de stam, het dorp of de gemeente, als staat-kundige grondterm, als politieke eenheid, w a a r a a n eene zekere uitge-strektheid gronds in eigendom toebehoort ') van welken grond de leden onder zekere voorwaarden het uitsluitend recht van v r u c h t g e b r u i k1 ) krijgen

[ O p den grond binnen zulk een beschikkingskring w o r d t ] naast de jacht en de inzameling van boschproducten de landbouw door

') Liever : g e n o t r e c h t d a n wel bezitrecht.

ALLE RECHTSKRINGEN 2Ó8 2 / 2

enkelen beoefend. Hoewel n u de leden van den stam gelijke rechten hebben op het gebruik van den stamgrond, spreekt het van zelf, d a t hij, die door het ontvellen van het geboomte als anderszins, een stuk van dien grond voor den aanplant geschikt maakt, d a a r o v e r ook boven zijne mede-leden een praeferent recht van gebruik l) verkrijgt. 2)

[Wilken II 367—368]

2 7 0 . D u u r z a m e rechten op den g r o n d zelven kunnen echter van die ontginning n o g niet h e t gevolg zijn. I m m e r s de gelijke en gemeenschappelijke rechten van de leden v a n den stam op den grond zijn

nog te sterk geprononceerd, d a n d a t het begrip daarbij reeds ingang kan vinden, d a t een enkel individu door eene eenvoudige ontginning een gedeelte van dien grond voor goed a a n die rechten k a n onttrekken. 3) Zoolang echter de ontginner door zijnen arbeid den grond in bebouw-baren staat houdt, is het natuurlijk, dat hij ook het door ontginning verkregen praeferent recht van gebruik 1) daarop behoudt.

[Wilken II 368]

2 7 1 . Bij [vele Indonesische] volksstammen [o.a. de Alfoeren van Boeroe, N o o r d - H a l m a h e r a , C e r a m ] zien w i j : .. 20. dat dit gelijk en gemeenschappelijk recht van de leden van den stam, enz. op den grond geregeld w o r d t door het feit van eerste ontginning, in zooverre name-lijk, d a t hij die een stuk grond ontgint d a a r o p boven zijne medeleden erheben Neben Jagd, Fischerei u n d d e m Einsammeln wildwach-sender Pflanzen gewinnt der Ackerbau m e h r u n d m e h r an B e d e u t u n g ; da aber n u r die auf jungfräulichem Boden angelegten Felder einen

') Genotrecht dan wel inlandsch bezitrecht.

2) Deze plaats legt een duidelijk verband tusschen het in Pandecten I behandelde beschikkingsrecht en het hier behandelde genotrecht.

3) D a t evenwel zelfs inlandsch bezitrecht k a n b e s t a a n ook w a a r b e s c h i k k i n g s r e c h t n o g leeft, blijkt d o o r l o o p e n d u i t P a n d e c t e n I p l a a t s e n 1370—1706.

1 1 7 —

H S T . V ON'TST.-INH. GENOTR.

reichen Ertrag lieferen so werden sie nach der ersten Ernte wieder aufgegeben. Der Ueberfluss an Land ermöglicht es jedem, seine Felder anzulegen, wo es ihm beliebt und nach jeder Ernte ein neues Stück der Wildnis vorübergehend urbar zu machen

Einen dauernden Anspruch auf 1) ein bestimmtes Gebiet erhebt also nur die Gesammtheit. Der einzelne, der innerhalb dieses allen

gehören-den Gebietes ein Stück der Wildnis urbar macht und bepflanzt, hat damit ein Recht auf den Ertrag seiner Arbeit, auf die Ernte.

[ B e r k u s k y 48—49]

273. Velerlei omstandigheden kunnen den eersten stoot geven tot het oprichten eener nieuwe desa Bij het toenemen van het aantal

in-woners eener plaats breekt een tijd aan, dat de in de naaste omgeving der woningen gelegen gronden geen voldoende opbrengst meer leveren, om in het levensonderhoud van allen te voorzien. De personen bij wie de nood begint te dringen, gaan er toe over ook de verderaf liggende gronden, waarvan tot dien tijd door niemand notitie is genomen, in oogenschouw te nemen, kiezen er eenige uit en getroosten zich dagelijks het afleggen van den verren afstand heen en terug om den nacht in de desa te kunnen doorbrengen

Behalve de met zwaar bosch begroeide gronden liggen er ook nog andere, die uitstekend geschikt zouden zijn om in bebouwing gebracht te worden. Doch zij zijn zoo ver van de desa afgelegen, dat er aanvan-kelijk geen aandacht aan is geschonken, totdat eindelijk, als de behoefte aan bouwgronden [op verren afstand gelegen] zich te zeer begint te doen gevoelen een der ondernemendsten besluit zijn geluk in die nieuwe streken te gaan beproeven. Het was zijn voornemen eiken avond naar de desa terug te keeren en aanvankelijk deed hij het ook, hoe groot de vermoeienis ook was, maar nadat het hem eenige malen was overkomen dat hij den nacht in de open lucht had moeten doorbrengen, besloot hij in de nabijheid zijner velden, zoo met de bebouwing daarvan reeds goede resultaten verkregen werden, eene tijdelijke woning (koeboe) te bouwen, waar hij, in de tijden dat de landbouwwerkzaamheden het drukst waren, een onderkomen kon vinden en welke tevens kon dienen als bergplaats voor zijn gereedschap

') Bedoeld is h e t b e s c h i k k i n g s r e c h t .

— 118 —

ALLE RECHTSKRINGEN 272—275 Intusschen had hij tijdens zijn verblijf in de desa niet stil gezeten, doch eenige desagenooten, die het door de uitbreiding hunner familie ook niet ruim hadden, weten over te halen zijn voorbeeld te volgen en de goede gronden te gaan ontginnen, welke nog in overvloed in de nabij-heid der zijne voorkwamen. Zoodoende verrezen daar meerdere koeboe's, er ontstond langzamerhand eene kleine vestiging en nu er gezelschap was, had het ook minder bezwaar in er wat langer te verwijlen.

[Liefrinck Bali 265—267]

274. [De] desa is alleen de officiëele woonplaats van den soendanees, zijn eigenlijke woning is een hut, of liever goeboeg, vanwaar

uit hij zijn padigewas bewaakt, dat voor een jaar in de behoefte van zijn gezin moet voorzien. Eerst wanneer de oogst binnen is gehaald kan hij weder zijne woning in de desa betrekken, om van daaruit de plek te kiezen, waar hij een volgenden moeson zal zaaien, want de bevolking dezer streken is nog niet gevestigd, zij is nog nomadisch.

[ E R . I I bijlage B 20]

275. [In streken met tijdelijke bouwvelden] bebouwt [men] den grond voor een zeker tijdsverloop; is hij uitgeput, men verlaat hem weder

Wij zien dus hier den landbouw in zijn meest primitieven vorm ; de landbouwer kiest een stuk grond ter bebouwing; hij ontwoudt het, door de grootere boomen, die zich daarop mochten bevinden, van hunne takken en van de slingerplanten die er zich aan vastgehecht hebben te ontdoen, het kleinere hout kapt hij weg en wordt daarin bijgestaan door zijne naburen, daarna steekt hij het struikgewas en het lange gras of alangalang in brand, dan gaat hij met een krommen gepunten stok

ge-wapend naar het veld, waar hij met dat eenvoudige werktuig, zooveel mogelijk op geregelde rijen en afstanden, gaten in den grond steekt, waarin zijn vrouw het zaad poot, en daarmede is de beplanting afge-loopen; er blijft niets meer te doen over dan het schoonhouden en bewaken van het veld, en, zonder groote tegenspoeden, is weder zijn toekomst en die van zijn gezin voor een jaar verzekerd.

[ E R . I I bijlage B 21—22]

119 —

STUK I.

G E N O T R E C H T V A N T I J D E L I J K E B O U W -V E L D E N O P -V A N E I G E N W E I D E G R O N D .

§ i. Atjèh.

2 7 6 . Bijzondere rechten op hetgeen tot de rimba *) behoort ontstaan alleen door ontginning Door het aanleggen van ladangs 2) ontstaan b e z i t s r e c h t e n3) , welker d u u r bepaald w o r d t door den levensduur d e r ladangs, die zeer sterk afwisselt n a a r de omstandigheden.

fSnouck I 308]

§ 2. Gajo-, Alas- e n B a t a k l a n d e n .

277. H e t recht van b e z i t4) w o r d t verkregen door ontginning van den g r o n d

De bevolking is vrij een deel van de h a r a n g a n "') in bezit te nemen, daaruit hout te kappen, den grond zoowel voor den landbouw als voor eenig ander doel te ontginnen [Neumann 47—48]

278. Ieder ingezetene [in het K a r o l a n d ] heeft binnen het gebied van zijn eigen oeroeng resp. dorp het recht van ontginning, mits met kennisgeving aan het hoofd.

') W o e s t e g r o n d van een dorp of g a m p o n g .

2) D e „ s l e c h t s ruw o n t g o n n e n " droge velden (Snouck I 308).

3) G e n o t r e c h t d a n wel i n l a n d s e n bezitrecht.

4) Vermoedelijk is hier ook wel aan g e n o t r e c h t g e d a c h t .

s) G r o n d e n , m e e r in de nabijheid der b e w o o n d e streken g e l e g e n , die, hoewel in staat van woestheid v e r k e e r e n d e , nog sporen v e r t o o n e n van vroegere b e b o u w i n g .

— 120 —

ATJEH-BATAKS 276 282 E e r s t e occupatie geeft het recht op den grond, nl. hetzij bezitrecht, hetzij genotrecht. [Batakspiegel 237]

279. G e b r u i k s r e c h t e nl) hebben in de k a m p o n g alle Bataks, van welken stam ook, die er blijvend gevestigd zijn en ten bewijze d a a r v a n kerindiensten verrichten, dat zijn diensten tot bewaking van de k a m -pong als de bewoners op de ladangs zijn. Zij moeten hoofden zijn van huisgezinnen, — jonggezellen hebben geen rechten — weduwen met kinderen, evenals w e d u w n a a r s met kinderen, hebben het gebruiks-recht wèl. [Adatrb. VII 56]

2 8 0 bij ontginningen [in Tapanoeli] van gronden voor ladangs, w a a r v a n men zich het gebruik voorstelt voor slechts een beperkt aantal j a r e n heeft [men] niet te vreezen voor aanspraken van

ande-ren O m die reden is het niet gebruikelijk, dat voor dergelijke ont-ginningen vooraf vergunning w o r d t gevraagd

[Résumé Sumatra 54]

2 8 1 heeft men het oog op gasgas 2), dan moet men zich ver-staan met den persoon, aan wien die grond toebehoort. V o o r een nadere ontginning is zijne toestemming noodig. Gewoonlijk gaat dan de aan-vrager een accoord aan met den houder van de gasgas, w a a r v a n gewoon-lijk de strekking alleen is om de regten van den eersten ontginner steeds te doen erkennen.?') [Résumé Sumatra 54]

282. L a d a n g s worden zoo mogelijk dagelijks door de eige-n a a r s vaeige-n de k a m p o eige-n g uit bezocht; liggeeige-n zij te ver af voor zulk eeeige-ne behandeling, dan gaat de ontginner, al of niet van zijn gezin vergezeld, zijne djamboer in de ladang voor geruimen tijd betrekken, m a a r al woont hij d a a r zelfs eenige j a r e n lang, wanneer hij er niet in slaagt, er sawahs aan te leggen, behoudt zulk eene vestiging toch steeds h a a r tijdelijk k a r a k t e r . [Snouck Gajöland 141]

') Hetzij genot-, hetzij bezitrecht.

z) Gronden, die reeds eenmaal ontgonnen zijn, doch weder verlaten zonder tot den staat van woestheid te zijn teruggekeerd, en waarop de ontginners steeds hun aan-spraken kunnen doen gelden.

3) De eerste heeft dan bezitrecht (anders ware zijn recht vervallen bij de verlating) ; de tweede genotrecht, figuur : of 2.

— 121 —

H S T . V , I O N T S T . - I N H . G E N O T E . : i T I J D E L I J K E V E L D E N

283. De bijzondere leden van den stam .. k u n n e n op den bodem slechts bezit-, genot- en gebruiksrechten verkrijgen

Zeer beperkt, [niet] zuiver individueel zijn de genotrechten der dorpsbewoners op die gronden, w a a r o p wisselbouw gedreven wordt, die dus nu eens bebouwd worden, dan weer b r a a k liggen.

[ W e s t e n b e r g 523]

2 8 4 . D e ingezetenen van eene k a m p o n g [in T a p a n o e l i ] , hebben het regt van geheel vrije beschikking over de voortbrengselen van den g r o n d , door hen ontgonnen [Résumé Sumatra 56]

285 aan de ingezetenen [is] toegekend het recht om vrijelijk te beschikken over de voortbrengselen van de door hen ontgonnen gron-den, met dien verstande, dat h u n het recht ontzegd w o r d t over alles, w a t onder den grond gevonden wordt, behoorende die vondsten aan de oeroeng, en wordende aan den vinder niet meer dan een gering b e d r a g in b a a r geld als geschenk geoffreerd

[Kroesen O o s t k u s t 273]

286. T e n aanzien van de gronden, die [in K o t a P i n a n g ] tot het gebied van het dorp behooren, m a a k t men n o g onderscheid tusschen de gronden die extensief (djoema) en die intensief (sawah, tuinen) be-bouwd worden. De laatste worden erfelijk individueel bezeten en kun-nen verpand of in deelbouw afgestaan worden, mits met toestemming van den radja. *) [Nota Kota Pinang 225]

§ 3. Het Minangkabausehe gebied,

287. Stellen we ons de kôtô ") voor als centrum, dan liggen d a a r -omheen de sawah's, ingesloten door een ring van goeroen's, p a d a n g ilalang en biloeka moedô 3) afgewisseld door ladang's en sasôq's 4) ; dan

'•) V a n d e eerste, de wisselvallige b o u w v e l d e n , geldt dit blijkbaar niet.

2) D e b e b o u w d e k o m v a n liet M i n a n g k a b a u s e h e dorp (nagari).

3) G r a s v l a k t e n , a l a n g a l a n g v l a k t e n , en sinds vrij l a n g verlaten, eertijds o p e n g e k a p t e g r o n d .

4) D r o g e b o u w v e l d e n en sinds k o r t v e r l a t e n , eertijds o p e n g e k a p t e g r o n d . Bij deze g r o n d e n en bij d e b i l o e k a rijst de v r a a g , of er soms n o g inlandsch bezitrecht d a n wel g e n o t r e c h t op rust of r u s t t e .

— 122 —

BATAKS-MINANGKABAU 283 290

volgt een breede strook biloeka toewô1), met hier en daar een stuk sasôq's of een nieuw ontgonnen ladang, en eindelijk is het geheel omsloten door de rimbô gadang, het sombere, statige woud, dat men in sommige richtingen dagen lang zou kunnen doortrekken alvorens te stuiten op een dergelijke plek als de pas beschrevene. Vooral is dit het geval in het zuiden der Padangsche Bovenlanden

[v. Hasselt 301]

288. Gronden, bestemd voor de teelt van éénjarige gewassen als cbies en djagong, alsmede die welke ontgonnen worden voor den droogen rijstbouw of voor den aanplant van tabak, dragen den algemeene naam van ladang.

Zij blijven na een gebruik van slechts enkele jaren, dikwijls slechts van een jaar, braak liggen.

Waar overvloed van die gronden beschikbaar is, worden zij voor goed verlaten; anders worden zij na omstreeks 3 jaren, al naar gelang der vruchtbaarheid van den grond en van den aard van den aanplant, weder in gebruik genomen. [Résumé Sumatra 3]

289. Roofbouw en woudvernieling, zoomede het doen verkeeren van vruchtbaren boschgrond in dor alang-alang-veld hebben heden ter Sumatra's Westkust nog evenzeer plaats als in vroegere dagen.

De adat gedoogde [roofbouw] nimmer.

[Willinck 640—641, 647]

290 de drie volgens het adatrecht bestaande soorten van Inlandsche rechten op onroerend goed, alle genoemd in de bekende katö adat, die voor de Minangkabauers de basis vormt voor hunne be-grippen omtrent grondenrecht.

ha bamilië haratö bapoenjö

Gemeenschappelijk beschikkingsrecht wordt (door ontginning van grond) bezitsrecht; op individueele (roerende of onroerende) goederen wordt beperkt eigendomsrecht uitgeoefend.

[Westenenk 98]

') Sinds zeer lang verlaten, eertijds opengekapte grond.

— 123 —

H S T . V, I ONTST.-INH. GENOTR. : I T I J D E L I J K E VELDEN

2 9 1 . Uit de samenstelling der Maleische maatschappij , volgt als vanzelf dat individueel landbezit, praedium privatum, op een enkele uitzondering na, bij de M a n a n g k a b o ë r s onbestaanbaar is

Biloeka en säsoq w o r d e n steeds en overal individueel b e z e t e n ; m a a r het is een geheel onjuiste meening, dat er sporen van vroe-gere ontginning w o r d e n gevorderd opdat zij als individueel eigendom erkend w o r d e n ; met de erkenning van e i g e n d o m s r e c h t e n1) hebben die sporen niet te maken, zij zijn alleen noodig om te bepalen tot welke kategorie de g r o n d behoort. [v. H a s s e l t ^ 3 0 3 ]

2 9 2 . N a a r den Maleischen adat w o r d t e i g e n d o mJ) door eerste

ontginning verkregen. [ y B o s s e ^

2 9 3 . Ontginning geeft eigendom *). De Maleijer d r u k t dit beginsel uit, door te zeggen : had bermilik, h a r t a bernanpoenja s) . De ontginning-zelve heet „tjantjang latih" (tjantjang = omkappen, en latih = om-spitten.)

Eigen ontgonnen gronden worden ook wel aangeduid door de be-naming „tambilang basi" (door ijzeren spade verkregen)

[ R é s u m é S u m a t r a i 8 ] 2 9* b iJ d en Maleier [geeft] wel degelijk ontginning eigen-dom 2)

Zij die het eigendomsrecht in twijfel trekken, beroepen zich in de eerste plaats op het feit, dat ontgonnen doch verlaten gronden weder ter beschikking kunnen komen van de negri, en dat dus 4) de ontginner slechts gebruiksrechten daarop heeft kunnen hebben

Ook hier moet [echter] rekening worden gehouden met het kenmerkend verschil tusschen tijdelijke en p e r m a n e n t e ontginningen.

H e t is waar, de ladangs welke door den ontginner zijn ver-laten, en tot zulken staat van woestheid zijn teruggekeerd, dat het ter-rein wederom met geboomte is begroeid, en dan beloekar toea w o r d t genoemd, komen weder tot beschikking van het algemeen, en wel in

') G e n o t r e c h t , b e z i t r e c h t ?

MINANGKABAU 29I 2g6 de eerste plaats aan de soekoegenooten van den ontginner, zoo die namelijk nog bekend zijn, of anders aan de negri. Als zoodanig kunnen onbebouwde gronden soekoegrond w o r d e n

De h o o f d v o o r w a a r d e van zulk een overgang is echter altijd, dat de grond geen sporen meer d r a a g t van vroegere ontginning, en dat de n a a m van den ontginner niet meer bekend is. Gaan dan de rechten van den ontginner verloren, dit is niet het gevolg van een beperking van den eigendom, m a a r eenvoudig omdat hij bij een tijdelijk gebruik van den g r o n d er geen belang bij had om zijn eigendomsrecht te verzekeren en dus geen middelen heeft aangewend om dat recht te constateeren.

[Kroesen Westkust 14]

2 9 5 . Den middels individueelen arbeid verkregen grondeigendom noemt de M i n a n g k a b a u ë r hak m a t j a n t j a n g malatih, n a a r de handelingen van het omkappen (matjantjang) van boomen en het omspitten, omwer-ken (malatih) van den grond, die d a a r gewoonlijk bij te pas komen.

E n het aan het Arabisch ontleende woordje hak beteekent recht.

bevoegdheid. H e t is intusschen opmerkelijk, dat, ten einde bedoeld recht te kunnen erlangen, altijd de twee zelfde elementen moeten samengaan, welke men reeds in het romeinsche recht kende bij het ontstaan van bezit, van possessio, namelijk de animus en het corpus. W a n t het is ook n a a r Minangkabausche rechtsopvatting n i m m e r voldoende geweest, —

al-thans in de noordelijke helft der P a d a n g s c h e bovenlanden —, om alleen den wil op te vatten ten einde een stuk van den woesten grond in parti-culier bezit te e r l a n g e n ; die wil moest ook steeds geïncorporeerd wor-den in de een of andere handeling, uit welke ten duidelijkste bleek, dat men den grond voor zich of de zijnen in beslag had genomen, hoe opper-vlakkig of gering die handeling dan overigens ook mocht zijn. H e t was echter nooit noodig om den geoccupeerden grond gedurende een bepaal-den tijd te hebben bezeten, om dien aan de negrigemeenschap te kunnen onttrekken. [Willinck 664—665]

296. Bij ladangbouw kan men alleen eigendom ontkennen, als men als motief d a a r v o o r zou k u n n e n aannemen, dat het gebruik niet mede-brengt om eigendomsregten op zulke gronden te doen gelden. Gewoonlijk toch worden die gronden reeds bij het leven van den ontginner weder verlaten, en zoo komen ze weder ter beschikking van het algemeen,

— 125 —

H S T . V, I ONTST.-INH. GENOTE. : I T I J D E L I J K E VELDEN

omdat de eigenaar er geene waarde aan hecht en van het verder gebruik daarvan afziet. Onder die omstandigheden mogen al feitelijk die gronden slechts in vruchtgebruikl) genomen worden, er wordt ook hierdoor niets te kort gedaan aan de stelling, dat ontginning regt van eigen-dom 2) geeft. [ R é s u m é S u m a t r a 22]

297. Bepaalde tegenspraak van het eigendomsregt, treft men alleen aan, in de verslagen van Sidjoendjoeng, Fort de Koek, Aijer Bangies en Poear Datar. In de drie eerstgenoemde rapporten gaat men uit van de redenering, dat eigendom niet kan bestaan bij de bepaling, dat gron-den, na verlaten te zijn en na weder tot den woesten staat te zijn terug-gekeerd, wederom ter beschikking komen van de negri.

[ R é s u m é S u m a t r a 22]

298. [Van gronden], welke tot ladangs zijn ontgonnen, [wordt]

alleen vruchtgebruik 3) verkregen [ R é s u m é S u m a t r a 22]

299. Thans hebben wij de vraag nog nader te bespreken welk recht het matjantjang malatih eigenlijk altijd geboren deed worden, vermits die tot nog toe steeds verschillend beantwoord werd. Het spreekt intus-schen van zelf, dat de Minangkabauër die vraag nooit gesteld heeft.

omdat hij het onderscheid tusschen de verschillende zakelijke rechten, die wij ten aanzien van den grond mogelijk achten, nooit gekend heeft.

Voor hem was het altijd voldoende, indien hij wist, dat de ontgonnen grond óf harto pantjarian, dan wel, indien hij met zijn vrouw dezen had verworven, harto soearang werd, of dat die terstond tot de poesako-goederen van zijn familie was gaan behooren Raadpleegden onze ambtenaren dezen en genen Minangkabauër, die iets van moslimsen

Voor hem was het altijd voldoende, indien hij wist, dat de ontgonnen grond óf harto pantjarian, dan wel, indien hij met zijn vrouw dezen had verworven, harto soearang werd, of dat die terstond tot de poesako-goederen van zijn familie was gaan behooren Raadpleegden onze ambtenaren dezen en genen Minangkabauër, die iets van moslimsen

In document MEDEDEELING N£. IV. (pagina 131-198)