• No results found

5. AFSLUITENDE DISCUSSIE

In deze discussie geef ik kort de belangrijkste bevindingen per onderzoeksvraag weer. Op die manier is het duidelijk dat alle onderzoeksvragen na de analyse beant-woord werden.

Vervolgens bespreek ik kritisch de belangrijkste resultaten van het onderzoek.

Hiervoor maak ik onder andere gebruik van het theoretische kader aan het begin van deze scriptie. Uitspraken in verband met de resultaten doe ik met grote voorzichtigheid, aangezien deze scriptie niet tot doel heeft te veralgemenen.

Daarna komen de beperkingen in verband met het gevoerde onderzoek aan bod en waag ik me aan enkele aanbevelingen voor verder onderzoek.

Bij wijze van besluit blik ik tenslotte terug op een aantal indrukken die het onderzoek op mij heeft nagelaten.

Bevindingen bij onderzoeksvragen

 Waarom lezen ouders commerciële opvoedingsliteratuur?

Ouders lezen commerciële opvoedingsliteratuur in de eerste plaats omdat ze kinderen hebben en er daarom in geïnteresseerd zijn. Ze willen meer objectieve informatie over het opvoedingsproces. Daarnaast zoeken ze via die weg bevestiging, herkenning en begrip.

Uit de resultaten blijkt dat niet iedereen een specifieke reden heeft om commerciële opvoedingsliteratuur te raadplegen. Een aantal tijdschriften zoals Klasse en ook artikels in de krant krijgen ze zonder moeite voorgeschoteld. Anderen hebben dan weer een zeer specifieke reden om over opvoeding te lezen. Zij ondervinden problemen bij het opvoeden en gaan zeer gericht op zoek naar informatie.

De belangrijkste reden waarom ouders geen tijdschriften of boeken over opvoeding raadplegen, is omdat ze de inspanning te groot vinden of omdat ze vinden dat opvoeding iets heel persoonlijks is, iets dat je van nature uit doet.

 Waarover lezen ouders in commerciële opvoedingsliteratuur?

De keuze voor een bepaald thema blijkt voornamelijk afhankelijk van de specifieke opvoedingssituatie of ervaren opvoedingsproblemen. De ondervraagden geven aan dat ze datgene lezen dat voor hen herkenbaar is en hun interesse wekt. Ook de levensfase waarin de kinderen zich bevinden is een belangrijke factor.

5 . A f sl ui te nde di sc us si e

Uit de resultaten blijkt tevens dat men ervaringen boeiender vindt dan pure theoretische informatie.

Doorgaans vindt men de inhoud belangrijker dan het boek of het tijdschrift waarin iets over opvoeding verschijnt. Ook de auteur maakt voor velen geen verschil uit.

De tekst moet wel verstaanbaar zijn voor iedereen om niemand bij voorbaat uit te sluiten.

Tenslotte kan de inhoud van een boek of tijdschrift soms aanzetten tot het zien van problemen waar deze niet zijn.

 Hebben ouders bij aanvang van het lezen van commerciële opvoedings-literatuur bepaalde verwachtingen? En worden die verwachtingen na het lezen ingelost?

Meestal heeft men op voorhand geen verwachtingen bij het raadplegen van commerciële opvoedingsliteratuur.

Zijn die verwachtingen er wel, dan hoopt men voornamelijk een gevoel van her-kenning te ervaren bij het lezen. Deze verwachting wordt meestal ingelost.

Daarnaast verwachten veel ondervraagden dat de boeken of tijdschriften die ze raadplegen informatief van aard zijn. Deze verwachting wordt slechts gedeeltelijk ingelost.

Een minderheid, meestal zij met problemen in de opvoedingssituatie, heeft een specifieke hulpvraag en verwacht dus oplossingen. Meestal vinden ze ook daad-werkelijk oplossingen terug in de vorm van tips.

De verwachtingen blijken wel hoger als het gaat om een boek of tijdschrift dat aangeraden werd of waar men zeer specifiek naar op zoek gaat. Ook een bekende auteur kan de verwachtingen doen stijgen.

 Wat vinden ouders van de tips en adviezen in commerciële opvoedings-literatuur? En doen ze er nadien in de praktijk iets mee?

De meerderheid vindt de tips en adviezen die meegegeven worden goed en nuttig.

De beste tips omvatten meestal praktische zaken bij de opvoeding, zoals eten, slapen, huiswerk, orde, enz. Er wordt hier en daar tevens aangehaald dat veel tips op hetzelfde neerkomen.

De meeste ondervraagden doen daadwerkelijk iets met de tips en/of adviezen die ze gelezen hebben. Maar men geeft wel aan dat elk kind en situatie verschillend zijn en ze de tips daaraan aanpassen.

Verder probeert men meestal gewoon de tips uit, al vindt men het moeilijk deze consequent te blijven toepassen omdat men vaak hervalt in oude gewoonten.

Een aantal ondervraagden geeft tevens aan dat ze de tips onbewust toepassen.

5 . A f sl ui te nde di sc us si e

Zij die de tips niet echt toepassen en ze ook niet noodzakelijk vinden, zijn van mening dat je opvoedt vanuit je eigen gevoel en ideeën.

 Welk gevoel hebben ouders na het lezen van commerciële opvoedings-literatuur?

In het algemeen ervaren ouders een gevoel van steun en bevestiging bij het lezen van commerciële opvoedingsliteratuur. Men krijgt een goed gevoel en zelfver-trouwen als men leest over de opvoedingsproblemen van anderen zodat men de eigen situatie beter kan relativeren.

De meerderheid vindt het zeer belangrijk dat er over opvoeding geschreven wordt.

Men vindt het tevens belangrijk dat die informatie naar de mensen toe wordt ge-bracht. Hierbij haalt men aan dat veel mensen denken dat ze goed bezig zijn in de opvoeding, terwijl dat misschien niet zo is. Maar men schuift naar voren dat men meestal niet de mensen bereikt die net wel bereikt zouden moeten worden.

Naast het lezen van tijdschriften en/of boeken in verband met opvoeding spreekt men er ook met andere mensen over. In de eerste plaats is dat de partner, voornamelijk wanneer er problemen zijn in de opvoeding. Vrouwelijke ondervraagden geven wel aan dat hun man minder tijd heeft voor de opvoeding en er verder vanaf staat.

5 . A f sl ui te nde di sc us si e

Bespreking resultaten

Vragenlijst

De antwoordmogelijkheid ‘is een probleem’ wordt door de respondenten het meest aangekruist bij ‘pc en internet’. Onze technologisch snel evoluerende maatschappij biedt een mogelijke verklaring. De meeste ouders hebben vanuit hun jeugd immers weinig of geen ervaring met de computer en het internet zodat ze geen voorbeelden hebben om op terug te vallen.

Ook ‘regels en grenzen’ en ‘houden aan afspraken’ wordt regelmatiger aangeduid als problematisch, mogelijk als gevolg van een veranderende maatschappelijke context en gezinscontext. De evolutie van een bevelshuishouding naar een onderhandelingshuishouding zorgde ervoor dat beslissingen in verband met de opvoeding niet langer eenzijdig door de ouders genomen worden (Du Bois-Raymond, 1994). De ijkpunten van de opvoeding, de algemeen geldende waarden en normen zijn weggevallen of niet meer eenduidig. Het stellen van grenzen krijgt dus een moeilijke invulling.

Snyers et al. (2001) vinden in hun onderzoek dat ouders van tieners zich relatief weinig zorgen maken over drugs, terwijl dit traditioneel doorgaat als één van de grootste zorgen van hedendaagse ouders. Ze geven als verklaring dat er in het onderzoek relatief weinig ouders waren wiens kinderen effectief drugs gebruiken en dat de bekommernis omtrent drugs eerder een vage, algemene zorg is waarmee zij niet dagelijks geconfronteerd worden. Ook uit de vragenlijst van deze scriptie blijkt dat de meeste respondenten ‘drugs’ aanduiden als ‘geen probleem’.

Uit het onderzoek van Snyers et al. (2001) blijkt tevens dat schriftelijk voorlichtings-materiaal een belangrijk informatiekanaal is voor ouders. In de studie van Vermulst (2002) ziet 44% van de door hem bevraagde ouders foldermateriaal of boekjes als een gewenste vorm van opvoedingsondersteuning. Die bevinding vinden we ook terug in deze studie, zeker wat ‘boeken’ betreft.

Op een aantal vlakken komen de bevindingen van mijn vragenlijst echter niet overeen met reeds gevoerd onderzoek. Zo geven Snyers et al. (2001) aan dat ook andere kanalen van opvoedingsondersteuning, namelijk radio en televisie, hoog scoren. De door mij bevraagde respondenten gebruiken ‘radio en televisie’ daaren-tegen het minst als informatiekanaal bij de opvoeding. Uit een studie voor de Gezinsbond van De Neve (2002) blijkt dan weer dat ouders vooral tijdschriften en andere ouders de meeste geschikte informatiekanalen vinden. Voor het item ‘andere

5 . A f sl ui te nde di sc us si e

ouders’ kom ik in mijn onderzoek tot dezelfde conclusie, maar het item ‘tijdschrift’

vinden de respondenten het minst geschikt informatiekanaal.

Semi-gestructureerde interviews

Zoals eerder aangegeven, ontdekte ik weinig verschil tussen de verschillende categorieën die ik creëerde bij de interviews. Wat ik wel kan besluiten, is een verschil in behoefte aan commerciële opvoedingsliteratuur. Ouders die problemen ervaren in de dagelijkse opvoedingssituatie hebben hieraan meer nood en gaan gerichter op zoek naar informatie. De literatuur die thuis aankomt, zoals bijvoorbeeld Klasse en de krant, is voor hen onvoldoende. In dit verband halen Bertrand et al. (1998) aan dat de behoefte aan opvoedingsondersteuning niet los gezien kan worden van de sociale context van het gezin waarbij de aandacht gericht is op de invloed van stressoren in het gezin en in de omgeving rondom het gezin.

Deze twee ‘types’, namelijk ouders die al dan niet problemen ervaren in de opvoedingssituatie, zijn impliciet ook terug te vinden in de literatuur.

Opvoedingsondersteuning wordt enerzijds beschouwd als een belangrijk middel ter versterking van de opvoedingscompetentie van ouders (Colpin & Vande-meulebroecke, 2002). Volgens Vandemeulebroecke (1995) is een belangrijke functie van opvoedingsvoorlichting dan ook het ‘verrijken van het opvoedingsmilieu’.

Vanuit de analyses van de interviews kan ik dat alleen maar beamen. De onder-vraagden willen meer te weten komen over de opvoeding omdat ze het beste voor hebben met hun kinderen, ook al zijn er geen problemen.

Anderzijds heeft opvoedingsondersteuning als functie het bewaren en opnieuw in evenwicht brengen van de balans tussen risico- en protectieve factoren (Vandemeulebroecke & Nys, 2002). Deze functie verwijst naar die ouders met problemen in de opvoedingssituatie die op zoek gaan naar gerichte informatie.

Verder halen Vandemeulebroecke en Nys (2002) enkele activiteiten aan voor het realiseren van de verschillende functies van opvoedingsondersteuning. Ze plaatsen boeken en tijdschriften bij ‘voorlichting of informatieverstrekking’. Deels blijkt dat ook uit de interviews. De ondervraagden geven aan op zoek te zijn naar meer informatie. Maar nog meer willen ze een goed gevoel ervaren, weten dat ze er niet alleen voor staan. Daarom vind ik dat men boeken en tijdschriften ook bij de activiteit ‘emotionele en/of beoordelingssteun’ kan plaatsen. Deze behoefte aan emo-tionele steun komt tevens in het onderzoek van Snyers et al. (2001) tot uiting: ouders hebben nood om gehoord te worden, behoefte aan erkenning voor hun inzet en zorg

5 . A f sl ui te nde di sc us si e

Uit de interviews blijkt dat ouders ook daadwerkelijk een gevoel van herkenning en begrip ervaren. Zowel Lim-Feijen (1992) als Buddelmeijer (1992) erkennen deze voordelen van schriftelijke opvoedingsvoorlichting.

De meest voorkomende aanleiding tot het lezen van commerciële opvoedings-literatuur is het feit dat ouders het beste voor hebben met hun kind en dus goed willen functioneren als opvoeder omdat zoiets het kind alleen maar ten goed kan komen. Hermanns (1992) deed dezelfde bevinding. Als verklaring gaf hij dat meer ouders bewust kiezen voor kinderen en een hoger verwachtingspatroon over opvoeding hebben dan vroeger. Ouders zoeken dus bewust naar informatie over opvoedkundige aspecten.

Vandemeulebroecke en Colpin (2002) schrijven dan ook dat de vragen die ouders hebben niet noodzakelijk een uiting van opvoedingsonzekerheid zijn, dan wel een intentie om zo goed mogelijk op te voeden en daarbij gebruik te maken van de meest recente inzichten. Deze positieve visie op opvoedingsondersteuning impliceert dan ook dat alle ouders recht hebben op ondersteuning.

Uit de interviews bleek dat qua inhoud de grote meerderheid van de ondervraagden ervaringen verkiest. Vermeulen (1992) en Colpin en Vandemeulebroecke (2002) komen tot vergelijkbare bevindingen. Ouders zijn geïnteresseerd in hoe andere ouders de opvoeding aanpakken. Ze willen graag weten hoe de ander het doet.

In deze studie kwam naar voren dat door het lezen van commerciële opvoedings-literatuur ouders soms problemen zien waar ze niet zijn. Dit gegeven noemt men ook wel proto-professionalisering. Poot (1992) schrijft hierover dat de overvloedig aangedragen informatie niet altijd eenduidig is. Het kan dan gebeuren dat ouders, door het lezen van alle informatie die hen bereikt, hun vragen en problemen vertalen in de termen van de adviesgevende deskundigen. Dit kan tot gevolg hebben dat zij iets als een probleem gaan zien wat het voorheen voor hen niet was en zij zichzelf niet langer in staat achten het geschapen probleem op te lossen.

Het is met andere woorden zeer belangrijk dat men objectief blijft bij het raadplegen van informatie omtrent de opvoeding!

Opmerkelijk is dat ondanks het grote aanbod aan tips en adviezen, ouders uiteindelijk meestal hun eigen manier van opvoeden voortzetten. Een aantal onder-vraagden geeft aan dat het moeilijk is om consequent te blijven en dat men snel in oude gewoontes hervalt. Op zich hoeft dat geen probleem te zijn. Hermanns (1995) benadrukt immers dat opvoeden een zichzelfsturend proces is, dat dankzij de aanwezigheid van beschermende factoren onder zeer uiteenlopende omstandig-heden blijft functioneren. Voets (2000) stelt dat ouders zelf aanvoelen wat kinderen

5 . A f sl ui te nde di sc us si e

nodig hebben. Ook in dit onderzoek halen een aantal ouders aan dat je vanzelf groeit in het opvoedingsproces en ideeën en advies haalt uit de eigen opvoeding.

Blijkbaar lezen ze dus graag tips en adviezen omdat ze ‘goede’ ouders willen zijn, maar wordt er uiteindelijk weinig mee gedaan. We kunnen ons dan toch enkele vragen stellen bij het nut van deze adviezen.

Al vinden ouders tips in verband met de opvoeding niet zo nuttig voor zichzelf, ze vinden dat in ieder geval wel voor anderen. Men vindt het belangrijk dat informatie over opvoeding naar de mensen toe komt. Als reden geven de geïnterviewden dat sommige ouders hun kinderen slecht opvoeden, zonder het te weten. Dus bij hen zouden tips en adviezen de ogen openen. Langs de andere kant geeft men ook aan dat zij die het echt nodig hebben, waarschijnlijk toch niet bereikt worden.

Vanneste (2007) haalt in zijn essay aan dat opvoeding allang niet meer het privéterrein van opvoeders is. Ook Miller en Sambell (2003) wijzen erop dat opvoeding een publieke activiteit geworden is, onderworpen aan kritisch onderzoek van ouders en professionals. Dat blijkt dus duidelijk uit de bevindingen van deze studie. De geïnterviewde ouders vinden het stuk voor stuk niet meer dan normaal dat er via commerciële opvoedingsliteratuur tussengekomen kan worden in de opvoeding. Hierbij gaan ze ervan uit dat de auteur ‘het beter weet’, al valt dat in de praktijk blijkbaar vaak tegen. Wubs (2004) onderzocht verscheidene opvoedings-boeken en -tijdschriften. De belangrijkste les die ouders daar, volgens haar, uit kunnen trekken is dat wie goed wil opvoeden, moet luisteren naar deskundigen. Dit alles hangt samen met de pedagogisering van de samenleving (Depaepe, 1998). Er is duidelijk een toegenomen en algemeen aanvaarde professionele bemoeienis op het gebied van opvoeding.

Het feit dat niet iedereen wordt bereikt, wordt tevens gestaafd door Buddelmeijer (1992). Volgens hem is de effectiviteit van de massamedia beperkt wanneer uitsluitend gebruik gemaakt wordt van folders, brochures of commerciële boeken.

Er zijn dus waarschijnlijk andere kanalen nodig om iedereen aan te spreken.

De term ‘opvoedingsondersteuning’ kwam in gebruik als alternatief voor de term

‘pedagogische preventie’ (Hermanns, 1995). Toch wordt in recente discussies opvoedingsondersteuning nog vaak benoemd als belangrijk instrument voor de preventie van psychosociale en maatschappelijk problemen (Janssens-Vanoppen, 2000). Uit de bevindingen van de door mij bevraagde ouders komt duidelijk naar voren dat ook zij opvoedingsondersteuning nog vaak als pedagogische preventie beschouwen. Men is er immers van overtuigd dat de ouders die ‘slecht’ opvoeden, namelijk zij die ‘probleemkinderen’ hebben, beter meer over de opvoeding zouden lezen.

5 . A f sl ui te nde di sc us si e

Opdat commerciële opvoedingsliteratuur iedereen zou bereiken, vinden de bevraag-de oubevraag-ders het essentieel dat het verstaanbaar is voor iebevraag-dereen. Door midbevraag-del van simpel taalgebruik stijgt volgens hen de laagdrempeligheid. Colpin en Vande-meulebroecke (2002) vonden tevens dat ouders laagdrempeligheid voorop stellen bij hun keuze voor informatiekanalen.

Tijdens de interviews liet iemand ontvallen dat het gevoelig ligt om met anderen over de opvoeding te praten. Nochtans geven de respondenten in de vragenlijst aan dat ze ‘andere ouders’ een belangrijk informatiekanaal vinden. Mogelijks heeft het iets te maken met de toenemende individualisering van de samenleving. Hierdoor wordt de band van gezinnen met hun familie, vrienden en buren losser. Dit brengt de ondersteuning van het sociale netwerk in het gedrang (Colpin &

Vandemeulebroecke, 2002).

Ik vind het verder zeer belangrijk om een kanttekening te plaatsen bij goed opvoeden. Want wat is ‘goed opvoeden’? Welk soort opvoeding is goed of slecht?

Het feit dat er een onderscheid is tussen een goede en slechte opvoeding impliceert volgens mij dat men ervan overtuigd is dat een ‘slechte’ opvoeding kan omgebogen worden naar een ‘goede’ opvoeding, door middel van één of andere tussenkomst.

Volgens Ruikes (1992) is de bemoeienis in de opvoeding ontstaan door het algemeen aanvaarden van het principe van de maakbaarheid. De kennis die wij hebben over ontwikkeling en opvoeding komt met name voort uit gestoorde ontwikkelingen en opvoedingsprocessen waarin problemen zijn ontstaan. Eigenlijk weten we heel weinig van de ‘normaal’ verlopende opvoeding. Vanuit de kennis van ‘wat mis gaat’, is ook de wetenschap ontstaan om in te grijpen in opvoedingssituaties, namelijk problemen voorkomen, verminderen en zo mogelijk helemaal opheffen.

Tot slot wil ik tevens aanhalen dat het spreken over bevindingen van ouders het gevaar meebrengt dat de verantwoordelijkheid voor de opvoeding voornamelijk op de schouders van de ouders rust. Dat is niet de boodschap die ik met deze scriptie wil uitdragen. Daarom benadruk ik nogmaals het principe van gedeelde verant-woordelijkheid zoals ik dat ook gebruikt heb in m’n eigen werkdefinitie. Ik zie opvoedingsondersteuning in de ruime zin van het woord, namelijk als een geelde verantwoordelijkheid tussen ouders en andere maatschappelijke actoren.

5 . A f sl ui te nde di sc us si e

Beperkingen onderzoekswerk

Dit onderzoek is, zoals eerder aangegeven, niet exhaustief, maar eerder een verkennende inventarisatie. Bovendien werd, omwille van het kwalitatieve karakter, slechts een beperkt aantal ouders bevraagd.

Voor de analyse van de interviews werkte ik niet met een gestandaardiseerd instrument, maar aan de hand van een beschrijvende matrix en door middel van zelf gekozen thema’s. De analyse is waarschijnlijk gekleurd door mijn eigen interpretatie van de gegevens. Als voordeel heeft deze werkwijze dat er genuanceerder met de gegevens kon omgegaan worden.

Onvermijdelijk werd mijn interpretatie beïnvloed door het contact met de ouders zelf. Daar ik de meeste ouders persoonlijk ken, ben ik mogelijks bevooroordeeld. Dit heb ik zoveel mogelijk getracht te beperken door van alle interviews audio-opnames te maken en alles letterlijk uit te typen.

Een risico van de rechtstreekse bevraging van ouders is het feit dat sociale wenselijkheid kan optreden en dat ouders zich anders voordoen dan ze zijn. Dit kan het realiteitsgehalte van de antwoorden beïnvloeden. Ik probeerde dit zoveel mogelijk te vermijden door de anonimiteit van de ouders te garanderen. Maar ik had als voordeel de meeste ouders persoonlijk te kennen waardoor het vertrouwen en waarschijnlijk ook het realiteitsgehalte hoog was.

Uit de vragenlijst blijkt dat er over het algemeen niet echt problemen zijn binnen de

Uit de vragenlijst blijkt dat er over het algemeen niet echt problemen zijn binnen de